Facetten van het Boeddhisme


naar Index

5.2.2.  Majjhima nikaya   


Indeling        Geraadpleegde bronnen

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.


Majjhima Nikāya

Indeling

Na het eerste concilie werd aan de pupillen van de eerwaarde Sariputta - die zelf al vóór de Boeddha overleden was - gevraagd om zorg te dragen voor de Majjhima Nikāya.

        De collectie van de Majjhima Nikāya bevat 152 leerreden van gemiddelde lengte. Ze is verdeeld in 15 secties (vaggas) die gerangschikt zijn volgens onderwerp.[1] Elke sectie is verdeeld in 10 suttas, behalve de Vibhanga-vagga die 12 leerreden bevat. De suttas worden doorlopend genummerd. Anderen vermelden eerst het nummer van de vagga waarna het nummer van de sutta volgt.

De secties zijn:

I. Mūlapariyāya-vagga: M.1-10 (M.I.1-10)

M.1 (MN.I.1)

M.6 (MN.I.6)

M.2 (MN.I.2)

M.7 (MN.I.7)

M.3 (MN.I.3)

M.8 (MN.I.8)

M.4 (MN.I.4)

M.9 (MN.I.9)

M.5 (MN.I.5)

M.10 (MN.I.10)

II. Sīhanāda-vagga: M.1 1-20 (M.II.1-10)        

M.11 (MN.II.1)

M.16 (MN.II.6)

M.12 (MN.II.2)

M.17 (MN.II.7)

M.13 (MN.II.3)

M.18 (MN.II.8)

M.14 (MN.II.4)

M.19 (MN.II.9)

M.15 (MN.I.5)

M.20 (MN.II.10)

III. Tatiya-vagga: M.21-30 (M.III.1-10)                

M.21 (MN.III.1)

M.26 (MN.III.6)

M.22 (MN.III.2)

M.27 (MN.III.7)

M.23 (MN.III.3)

M.28 (MN.III.8)

M.24 (MN.III.4)

M.29 (MN.III.9)

M.25 (MN.III.5)

M.30 (MN.III.10)

IV. Mahāyamaka-vagga: M.31-40 (M.IV.1-10)        

M.31 (MN.IV.1)

M.36 (MN.IV.6)

M.32 (MN.IV.2)

M.37 (MN.IV.7)

M.33 (MN.IV.3)

M.38 (MN.IV.8)

M.34 (MN.IV.4)

M.39 (MN.IV.9)

M.35 (MN.IV.5)

M.40 (MN.IV.10)

V. Cūlayamaka-vagga: M.41-50 (M.V.1-10)        

M.41 (MN.V.1)

M.46 (MN.V.6)

M.42 (MN.V.2)

M.47 (MN.V.7)

M.43 (MN.V.3)

M.48 (MN.V.8)

M.44 (MN.V.4)

M.49 (MN.V.9)

M.45 (MN.V.5)

M.50 (MN.V.10)

VI. Gahapati-vagga: M.51-60 (M.VI.1-10)        

M.51 (MN.VI.1)

M.56 (MN.VI.6)

M.52 (MN.VI.2)

M.57 (MN.VI.7)

M.53 (MN.VI.3)

M.58 (MN.VI.8)

M.54 (MN.VI.4)

M.59 (MN.VI.9)

M.55 (MN.VI.5)

M.60 (MN.VI.10)

VII. Bhikkhu-vagga: M.61-70 (M.VII.1-10)        

M.61 (MN.VII.1)

M.66 (MN.VII.6)

M.62 (MN.VII.2)

M.67 (MN.VII.7)

M.63 (MN.VII.3)

M.68 (MN.VII.8)

M.64 (MN.VII.4)

M.69 (MN.VII.9)

M.65 (MN.VII.5)

M.70 (MN.VII.10)

VIII. Paribbājaka-vagga: M.71-80 (M.VIII.1-10)        

M.71 (MN.VIII.1)

M.76 (MN.VIII.6)

M.72 (MN.VIII.2)

M.77 (MN.VIII.7)

M.73 (MN.VIII.3)

M.78 (MN.VIII.8)

M.74 (MN.VIII.4)

M.79 (MN.VIII.9)

M.75 (MN.VIII.5)

M.80 (MN.VIII.10)

IX. Rāja-vagga: M.81-90 (M.IX.1-10)        

M.81 (MN.IX.1)

M.86 (MN.IX.6)

M.82 (MN.IX.2)

M.87 (MN.IX.7)

M.83 (MN.IX.3)

M.88 (MN.IX.8)

M.84 (MN.IX.4)

M.89 (MN.IX.9)

M.85 (MN.IX.5)

M.90 (MN.IX.10)

X. Brāhmana-vagga: M.91-100 (M.X.1-10)        

M.91 (MN.X.1)

M.96 (MN.X.6)

M.92 (MN.X.2)

M.97 (MN.X.7)

M.93 (MN.X.3)

M.98 (MN.X.8)

M.94 (MN.X.4)

M.99 (MN.X.9)

M.95 (MN.X.5)

M.100 (MN.X.10)

XI. Devadaha-vagga: M.101-110 (M.XI.1-10)        

M.101 (MN.XI.1)

M.106 (MN.XI.6)

M.102 (MN.XI.2)

M.107 (MN.XI.7)

M.103 (MN.XI.3)

M.108 (MN.XI.8)

M.104 (MN.XI.4)

M.109 (MN.XI.9)

M.105 (MN.XI.5)

M.110 (MN.XI.10)

XII. Anupada-vagga: M.111-120 (M.XII.1-10)        

M.111 (MN.XII.1)

M.116 (MN.XII.6)

M.112 (MN.XII.2)

M.117 (MN.XII.7)

M.113 (MN.XII.3)

M.118 (MN.XII.8)

M.114 (MN.XII.4)

M.119 (MN.XII.9)

M.115 (MN.XII.5)

M.120 (MN.XII.10)

XIII. Suññata-vagga: M.121-130 (M.XIII.1-10)        

M.121 (MN.XIII.1)

M.126 (MN.XIII.6)

M.122 (MN.XIII.2)

M.127 (MN.XIII.7)

M.123 (MN.XIII.3)

M.128 (MN.XIII.8)

M.124 (MN.XIII.4)

M.129 (MN.XIII.9)

M.125 (MN.XIII.5)

M.130 (MN.XIII.10)

XIV. Vibhanga-vagga: M.131-142 (M.XIV.1-12)        

M.131 (MN.XIV.1)

M.137 (MN.XIV.7)

M.132 (MN.XIV.2)

M.138 (MN.XIV.8)

M.133 (MN.XIV.3)

M.139 (MN.XIV.9)

M.134 (MN.XIV.4)

M.140 (MN.XIV.10)

M.135 (MN.XIV.5)

M.141 (MN.XIV.11)

M.136 (MN.XIV.6)

M.142 (MN.XIV.12)

XV. Salāyatana-vagga: M.143-152 (M.XV.1-10)        

M.143 (MN.XV.1)

M.148 (MN.XV.6)

M.144 (MN.XV.2)

M.149 (MN.XV.7)

M.145 (MN.XV.3)

M.150 (MN.XV.8)

M.146 (MN.XV.4)

M.151 (MN.XV.9)

M.147 (MN.XV.5)

M.152 (MN.XV.10)

        Volgens Horner zijn de 152 suttas verdeeld in drie secties (pannāsa) van elk 50 toespraken. Alleen de laatste sectie bestaat dan uit 52 toespraken. Misschien moet het Bhaddekaratta sutta (no. 131) als één sutta beschouwd worden, en de Ānanda-, Mahākaccāna-en Lomasakangiya-bhaddekaratta suttas samen als één sutta in plaats van drie.[2]

        De meeste voetnoten zijn ontleend aan de vertalingen van Kay Zumwinkel.[3]

I. Mūlapariyāya-vagga (M.1-10) (M.I. 1-10)

        Staten van bewustzijn. De 24 categorieën van alle verschijnselen. De verwijdering van de onzuiverheden van de geest. Onzuivere gedachten brengen iemand schade en gevaar. De vier soorten mensen. Hoe deugdzaamheid, concentratie en wijsheid ontwikkeld moeten worden. De onreine en de reine geest. Verkeerde en juiste inzichten. Wilsacties en het resultaat ervan. De grondslagen van oplettendheid.[4]

M.1. (M.I.1). Mūlapariyāya sutta

        De wortel van alle verschijnselen is grijpen, hechten samen met onwetendheid.

        Te Ukkatthā. Een niet onderwezen mens neemt aarde, water vuur, lucht, de natuur als zijn eigen. En ook goden, Sakka, Brahmā en de andere hemelse wezens neemt hij als zijn eigen. “Ze zijn van mij,” zo denkt hij. En ook de onbegrensde ruimte en de sfeer van onbegrensd bewustzijn en de overige jhanas van onstoffelijk gebied neemt hij als zijn eigen. Wat hij ziet, hoort, denkt, dat beschouwt hij als zijn eigen. “Dat is van mij.” En hij verheugt zich erover.

        Wie streeft naar de bevrijding, voor hem is de aarde als aarde. Maar hij beschouwt ze niet als “mijn”. En ook voor de volmaakte heilige is de aarde als aarde, maar ze is niet “mijn”. En wel omdat hij zonder begeerte is, vol weten; omdat hij zonder haat is; omdat hij zonder onwetendheid is.

        Deze preek werd gericht tot enkele monniken die voordien brahmanen waren. Zij waren hoogmoedig en trots vanwege wat zij geleerd hadden. Zij konden de subtiele metafysische bijgedachten ervan niet vatten.

M.1. (M.1.1). De wortel van alle dingen

        

        Eens vertoefde de Verhevene te Ukkhattha in het Subhaga bosje, aan de voet van een koninklijke salaboom. Daar sprak hij tot de bhikkhus als volgt.

        "Bhikkhus,ik zal tot jullie spreken over de wortels van alle dingen. Luistert goed en opmerkzaam.” – “Jawel, heer.”

(De wereldling)[5]

        "Bhikkhus, een niet onderwezen wereldling,[6] die geen acht slaat op de edelen of op oprechte mensen, en de leer van hen niet navolgt, die er niet in geschoold is, hij neemt het aarde-element als aarde-element waar.[7] Hij maakt zich er een voorstelling van, is van mening dat het hem toebehoort, en schept er behagen in. De reden is dat hij het niet volledig heeft doorzien.

        Evenzo met het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens,[8] hemelse wezens,[9] Pajapati,[10] Brahma,[11] hemelse wezens van overstromende glans,[12] hemelse wezens van de stralende heerlijkheid,[13] hemelse wezens van het grote gevolg,[14] de overwinnaar, het gebied van oneindigheid van ruimte, het gebied van oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, en het gebied van noch waarneming noch niet waarneming.

        Hij neemt het geziene als het geziene waar, hij maakt zich er een voorstelling van, is van mening dat het hem toebehoort en schept er behagen in. De reden is dat hij het niet volledig heeft doorschouwd.

        Evenzo is het met het gehoorde, het ondervondene,[15] het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.[16]

(Iemand in hogere scholing)

        "Bhikkhus, iemand in hogere scholing,[17] wiens geest het doel nog niet heeft bereikt en die nog streeft naar de hoogste zekerheid tegen het geboeid zijn, hij onderkent het aarde-element direct als aarde-element.[18] Als hij dat onderkent heeft, moet hij zich er geen voorstelling van maken.[19] Hij moet niet menen: 'Het is van mij.' Hij moet er geen behagen in scheppen. En waarom? Opdat hij het volledig moge doorschouwen.”

        Evenzo met het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens, hemelse wezens, Pajapati, Brahma, hemelse wezens van overstromende glans, hemelse wezens van stralende heerlijkheid, hemelse wezens van het grote gevolg, de overwinnaar, het gebied van oneindigheid van ruimte, het gebied van oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, het gebied van noch waarneming noch niet waarneming.

        Hij neemt het geziene als het geziene waar, hij maakt zich er een voorstelling van, is van mening dat het hem toebehoort en schept er behagen in. De reden is dat hij het niet volledig heeft doorschouwd.

        Evenzo is het met het gehoorde, het ondervondene, het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.

(De Arahant – I)

        "Bhikkhus, iemand die een Arahant is, met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moet worden, die de last heeft afgelegd, die het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het bestaan heeft verwoest, en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, hij onderkent het aarde-element direct als aarde-element. Hij maakt er zich geen voorstelling van,[20] hij is niet van mening 'het aarde-element is van mij,' hij schept er geen behagen in.

        En waarom? Omdat hij het volledig heeft doorschouwd.”[21]

        Evenzo met het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens, hemelse wezens, Pajapati, Brahma, hemelse wezens van overstromende glans, hemelse wezens van de stralende heerlijkheid, hemelse wezens van het grote gevolg, de overwinnaar, het gebied van de oneindigheid van ruimte, het gebied van de oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, het geziene, het gehoorde, het ondervondene, het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.

(De Arahant -II)

        "Bhikkhus, een Arahant maakt zich geen voorstelling van het aarde-element. Hij is niet van mening 'het aarde-element is van mij.' Hij schept er geen behagen in. En waarom? Omdat hij vrij is van begeerte, omdat begeerte vernietigd is.”[22]

        Evenzo met het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens, hemelse wezens, Pajapati, Brahma, hemelse wezens van overstromende glans, hemelse wezens van de stralende heerlijkheid, hemelse wezens van het grote gevolg, de overwinnaar, het gebied van de oneindigheid van ruimte, het gebied van de oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, het geziene, het gehoorde, het ondervondene, het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.

(De Arahant – III en IV)

        Bhikkhus, een Arahant maakt zich geen voorstelling van het aarde-element. Hij is niet van mening 'het aarde-element is van mij.' Hij schept er geen behagen in. En waarom? Omdat hij vrij is van afkeer, omdat afkeer vernietigd is. En ook omdat hij vrij is van onwetendheid, omdat onwetendheid vernietigd is.”

        Evenzo met het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens, hemelse wezens, Pajapati, Brahma, hemelse wezens van overstromende glans, hemelse wezens van de stralende heerlijkheid, hemelse wezens van het grote gevolg, de overwinnaar, het gebied van de oneindigheid van ruimte, het gebied van de oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, het geziene, het gehoorde, het ondervondene, het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.

(De Tathagata -I)

        "Bhikkhus, de Tathagata,[23] de Verlichte, de Volmaakt Ontwaakte, onderkent het aarde-element direct als aarde-element. Hij maakt zich er geen voorstelling van, is niet van mening 'het aarde-element is van mij.' Hij schept er geen behagen in. En waarom? Omdat de Tathagata het volledig tot aan het einde heeft doorschouwd.”[24]

        Hij onderkent het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens, hemelse wezens, Pajapati, Brahma, hemelse wezens van overstromende glans, hemelse wezens van de stralende heerlijkheid, hemelse wezens van het grote gevolg, de overwinnaar, het gebied van de oneindigheid van ruimte, het gebied van de oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, het geziene, het gehoorde, het ondervondene, het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.

(De Tathagata -II)

        "Bhikkhus, de Tathagata, de Verlichte, de Volmaakt Ontwaakte, onderkent het aarde-element direct als aarde-element. Hij maakt zich er geen voorstelling van, is niet van mening 'het aarde-element is van mij.' Hij schept er geen behagen in. En waarom? Omdat de Tathagata begrepen heeft dat behagen scheppen de wortel van dukkha is en dat er met worden (als voorwaarde) geboorte, en voor alles wat geworden is, ouderdom en dood zal zijn.[25] Daarom is de Tathagata door de volledige vernietiging en door het opgeven, het beëindigen en loslaten van begeerte tot de hoogste Verlichting ontwaakt.”

        Evenzo met het water-element, het vuur-element, het wind-element, wezens, hemelse wezens, Pajapati, Brahma, hemelse wezens van overstromende glans, hemelse wezens van de stralende heerlijkheid, hemelse wezens van het grote gevolg, de overwinnaar, het gebied van de oneindigheid van ruimte, het gebied van de oneindigheid van bewustzijn, het gebied van nietsheid, het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, het geziene, het gehoorde, het ondervondene, het vernomene, eenheid, veelvuldigheid, alles, Nibbana.

        Bhikkhus, de Tathagata, de Verlichte, de Volmaakt Ontwaakte, maakt zich er geen voorstelling van, is niet van mening 'dat alles is van mij.' Hij schept er geen behagen in. En waarom? Omdat de Tathagata begrepen heeft dat behagen scheppen de wortel van dukkha is en dat er met worden (als voorwaarde) geboorte, en voor alles wat geworden is, ouderdom en dood zal zijn. Daarom is de Tathagata door de volledige vernietiging en door het opgeven, het beëindigen en loslaten van begeerte tot de hoogste Verlichting ontwaakt.”

        Zo sprak de Verhevene. Maar die Bhikkhus waren niet blij met de woorden van de Verhevene.[26]


        Het sutta stelt dat alle termen slechts conventionele symbolen zijn. Zij onthullen de werkelijkheid niet. Er is geen verschil tussen de gewone mens van de wereld, de gedisciplineerde mens die nog moet leren, de in de stroom getredene en de Arahant wat betreft het gebruik van woorden in de dagelijkse betekenis ervan. Het verschil ligt in het feit dat de mens van de wereld ze als werkelijkheid beschouwt, terwijl de Arahant de ware natuur ervan heeft verwerkelijkt als leeg, verstoken van een eigenheid. En daarom is de eerste eraan gehecht, en de laatste niet. Ook de heiligen van de verschillende niveaus zijn in staat er niet aan gehecht te zijn in overeenstemming met de graad van hun geestelijke ontwikkeling.[27]

M.2. (M.I.2). Sabbāsava sutta

        Te Savatthi. Over de verwijdering van de kankers, de smetten die de verwerkelijking van de Verlichting hinderen.[28] In deze preek wordt onderwezen hoe de onzuiverheden van de geest gereinigd kunnen worden. Er worden zeven methoden geleerd: (1) juiste overweging; (2) beheersing van de zinnen; (3) oplettendheid wat betreft het juiste doel bij het gebruik van de vier benodigdheden; (4) verdraagzaamheid; (5) het vermijden van kwade dingen van een afstand; (6) niet toestaan dat een slechte gedachte ontstaat; en (7) de beoefening van de factoren van oplettendheid, het zoeken naar waarheid, energie, vervoering, gemak, concentratie en gelijkmoedigheid.[29]

M.2. (M.I.2). Sabbāsava sutta

        

        Nabij Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. De Boeddha sprak er de monniken toe over het opgeven van de neigingen, over het verdwijnen van alle waan, door juiste oplettendheid.

        Een gewoon mens die niets over de leer vernomen heeft, kent niet wat oplettendheid waard is. Hij let op het onwaardige, namelijk op datgene waardoor nieuwe wensen opkomen en oude wensen sterker worden en waardoor oude waan sterker wordt.

        Hij denkt: “Was ik in het verleden of was ik niet in het verleden? Zal ik in de toekomst zijn of niet? Wat ben ik in het verleden geweest en wat zal ik in de toekomst zijn? Hoe zal ik in de toekomst zijn?”

        Of hij denkt: “Ben ik nu, of ben ik niet? Wat ben ik? Wie ben ik? Vanwaar ben ik gekomen en waarheen ga ik?” En hij komt tot de conclusie dat hij een ziel heeft, of dat hij geen ziel heeft.

        Maar de ervaren monnik is kundig in de leer. Hij weet wat oplettendheid waard is en wat niet. Er komen geen nieuwe wensen op en oude wensen worden vernietigd. Hij overweegt de vier edele waarheden (lijden, ontwikkeling van lijden, opheffing van lijden, het pad naar opheffing van lijden). En hij gelooft niet meer aan persoonlijkheid, is vrij van twijfel, en hecht niet meer aan deugdzame daden.

        Hij oefent oplettendheid bij het zien, horen, ruiken, proeven, aanraken, denken.

        Voor de monnik geldt verder nog oplettendheid bij het gebruik van het gewaad. Het is om te beschermen tegen koude en hitte, tegen wind en regen, tegen muggen en wespen en kruipende insecten, en om de schaamte te bedekken. De aalmoezen (maaltijd) gebruikt hij alleen om zijn lichaam in stand te houden, om schade te voorkomen, om een heilig leven te kunnen leiden.

        De woonplek is er alleen om zich te beschermen tegen koude en hitte, tegen wind en weer, tegen muggen en wespen en kruipende insecten, om de ongunstige invloeden van de jaargetijden te ontwijken, om rust te kunnen genieten.

        De medicijnen gebruikt hij oplettend in geval van ziekte.

        Geduldig verdraagt hij koude en hitte, honger en dorst, wind en weer, muggen en wespen en kruipende insecten, roddelpraat of scheldwoorden, en lichamelijke pijnlijke gevoelens. Dat alles verdraagt hij geduldig.

        Hij vlucht voor een woedende olifant, een woedend paard, een woedende stier, een woedende hond. Hij vlucht voor slangen. Hij vermijdt gerode grond, doornstruiken, kloven, poelen en moerassen, oorden die niet deugen. Hij vermijdt ook vrienden die niet deugen.

        Met inspanning moet het volgende overwonnen worden. Nieuw opgekomen verlangens verdrijft hij, en evenzo woede, haat, afkeer.

        Hij beoefent inzicht en diepzinnigheid, vredigheid, zachtheid, inzicht.

        Wie dat alles heeft gedaan, heeft de volmaakte heiligheid bereikt.

M.3. (M. I.3.). Dhammadāyāda sutta

        Dit sutta bevat twee afzonderlijke toespraken, een door de Boeddha en een door de eerwaarde Sariputta.

        De monniken worden aangespoord om het belang van de Dhamma te verwerkelijken en dat lichamelijke behoeften niet belangrijk zijn.[30]

M.3. (M. I.3.). Dhammadāyāda sutta

        

        Te Sāvatthi in het park van Anāthapindika. De Boeddha onderwees er de monniken. Zij zijn erfgenamen van de leer. Als na het middagmaal nog een rest over is, en er komen twee monniken met honger en verzwakt, en als dan de Verhevene hen uitnodigt met de woorden: “Ik heb genoeg gegeten. Er is nog iets over. Neemt dat als u wilt. Anders ledig ik de nap op grasvrije grond of in stromend water.”

        De ene monnik, hoewel hongerig en verzwakt, dacht eraan dat hij erfgenaam van de leer is, en hij wachtte met de maaltijd tot de volgende dag. De andere monnik nam de aangeboden rest van de maaltijd aan en at ze op.

        “Monniken, de laatste monnik mocht dat eten zonder bezwaar nuttigen. Maar de eerste monnik is waardiger en voortreffelijker.”

        Daarna nam de eerwaarde Sāriputta het woord. Hij onderwees hen aldus:

        “Als de meester zich heeft teruggetrokken, hoe beoefenen de monniken dan de eenzaamheid en hoe beoefenen zij die niet? – De eenzaamheid wordt niet beoefend als men niet verwerpt wat als verwerpelijk is aangeduid. Als men veeleisend wordt en opdringerig, als men gezelschap zoekt, als men de eenzaamheid als last ontvlucht.

        Maar hoe beoefent men de eenzaamheid wel? – Als men verwerpt wat als verwerpelijk aangeduid is; als men niet veeleisend is, niet opdringerig wordt, als men gezelschap ontvlucht als last.

        Begeerte is niet goed. Er is een middenweg om begeerte te ontvluchten. Die middenweg is het edele achtvoudige pad: juist inzicht, juist denken, juist taalgebruik, juist handelen, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie.

        Toorn is niet goed. Onenigheid, afgunst, egoïsme, bedrog en list, starheid en overbezorgdheid,

hoogmoed, eigenwaan, traagheid, nalatigheid zijn niet goed.

M.4. (M.I.4) Bhayabherava sutta

        Beschrijving hoe een monnik een eenzaam leven leidde in een afgelegen bos, maar zichzelf schade en gevaar toebracht door zijn onzuivere gedachten, woorden en daden.

        De Boeddha vertelt hier zijn ervaringen toen hij in een veraf gelegen eenzaam bos vertoefde tijdens de vroege dagen[31] van zijn zoektocht naar Verlichting. Hij vertelt er hoe hij overweldigd werd door angst en vrees en hoe hij ze overwon en de Verlichting bereikte. Ook als een Boeddha hield hij ervan op een eenzame plek te vertoeven en wel om twee redenen: voor zijn eigen vrede en om een voorbeeld te stellen voor het nageslacht.

M.4. (M.I.4) Bhayabherava sutta. Vrees en angst

        

        Te Sāvatthi, in het Jetavana-klooster van Anāthapindika. Jānussoni, een brahmaan, bezocht er de Boeddha en zei tot hem: “De monniken hier hebben hun huis verlaten en zijn nu volgelingen van de Verhevene. Maar diep in het bos, op eenzame, afgelegen oorden te leven, is moeilijk. Iemand die zich niet kan beheersen, die geen zelfbeheersing heeft, moet er beslist angstig worden.”

        “Zo is het, brahmaan. Ook ik was bang toen ik de volmaakte Verlichting nog niet bereikt had. Maar ik overwoog dat ik zuiver handelde. En mijn welgevallen aan het leven in het bos nam toe.

        En ik overwoog dat ik zuivere taal gebruik, dat mijn denken zuiver is, dat ik een zuiver karakter heb. Ik overwoog dat ik niet begerig was, geen hevige wensen had, dat ik geen haat of afkeer had, niet verbitterd was. Ik voelde medelijden. En ik was niet mat en moe. Ik was niet opgewonden, was niet onrustig in de geest. Ik was niet twijfelachtig, had geen onzekere geest. Ik was zeker van mijn zaak. Ik kende geen eigen lof en geen berisping van anderen. Ik was niet hoogmoedig, verachtte anderen niet. Ik kende geen sidderen en geen schromen. Ik verlangde niet naar gaven, eer en aanzien. Ik was bescheiden. Ik was niet gebroken en moedeloos. Ik was standvastig. Mijn gemoed was niet verstoord, niet troebel. Mijn gemoed was helder. Mijn geest was niet rusteloos en verstrooid. Ik was beheerst. Ik was niet dwaas en stompzinnig. Ik was wijs. En mijn welgevallen aan het leven in het bos nam toe.

        En ik ging naar grafheuvels in parken, in bossen, onder bomen. Daar vertoefde ik. Ik wilde er de angst en vrees ondervinden. En die angst en vrees kwam toen ik er heen en weer liep, toen ik zat, lag, stil stond. En ik overwon die angst en vrees.

        Van mij kan men terecht zeggen dat een wezen zonder waan in de wereld is verschenen, tot heil en zegen voor goden en mensen.

        Standvastig verdroeg ik het, zonder weifelen, met heldere geest, met het lichaam stil, zonder beweging, met beheerst gemoed, geconcentreerd. Ik vertoefde er in de eerste jhana, die met nadenken en overwegen verbonden is en een zalige blijheid heeft.

        Hierna verkreeg ik de eenheid van het gemoed, vrij van nadenken, de tweede jhana, door concentratie ontstaan.

        Gelijkmoedig vertoefde ik in de rust, helder bewust, en ik ondervond in het lichaam geluk. Dit was de derde jhana.

        Na het opgeven van vreugde en lijden, na vernietiging van blijdschap en droefenis, bereikte ik de vierde jhana die vrij is van leed, vrij van vreugde. Ik vertoefde gelijkmoedig, volkomen zuiver.

        Het gemoed richtte ik toen op de herinnering aan vroegere vormen van bestaan. Ik herinnerde mij aan veel verschillende vroegere vormen van bestaan, aan één leven, aan 2, 3, 4, 5, 10, 20, 30, 40, 50, 100 levens, 1000, 100.1000 levens. Ik herinnerde mij de tijden van vele wereldontstaan en vele wereldvergaan. Ik herinnerde mij welke naam ik er had, tot welke familie ik behoorde, tot welke stand (kaste) is behoorde, welk beroep ik uitoefende, wat ik er ondervond aan wel en wee, hoe mijn levenseinde was, en waar ik wedergeboren werd. Ik herinnerde mij aan vele vroegere vormen van bestaan, met de details ervan. Dit weten verkreeg ik in de eerste uren van de nacht.

        En ik richtte het gemoed op het verdwijnen en weer verschijnen van wezens. Met het hemelse oog zag ik hoe de wezens wedergeboren worden overeenkomstig hun daden. Dit weten verkreeg ik in de middelste uren van de nacht.

        Ik richtte het gemoed op de kennis van de opdroging van waan. Dit is lijden; dit is de ontwikkeling van lijden; dit is de opheffing van lijden; dit is het pad dat leidt naar de opheffing van lijden.

        Dit is onwetendheid. Dit is de ontwikkeling van onwetendheid. Dit is de opheffing van onwetendheid. Dit is het pad dat leidt naar de opheffing van onwetendheid.

        Met dit inzicht, deze kennis werd mijn gemoed bevrijd van de waan om te wensen, bevrijd van de waan om te bestaan, bevrijd van niet-weten. Het inzicht ontstond: dit is de bevrijding, geboorte is opgedroogd, het ascetendom is voltooid, gedaan is wat gedaan moest worden. Dit weten kreeg ik in de laatste uren van de nacht.

        Er zijn, brahmaan, twee redenen waarom ik diep in het bos naar afgelegen oorden ga: 1) mijn eigen welbevinden, en 2) het medelijden met degenen die mij volgen.

M.5. (M.I.5) Anangana sutta

        Toespraak van de eerwaarde Sāriputta tot de monniken. Hij spreekt er over vier soorten mensen: (1) Degenen die slecht zijn en die zich er niet van bewust zijn. (2) Degenen die slecht zijn en die zich ervan bewustzijn. (3) Degenen die goed zijn en zich er niet van bewust zijn. (4) Degenen die goed zijn en die zich ervan bewust zijn.

           Van dezen is de eerste soort het ergste; en de laatste het beste. Op het einde van de toespraak sprak de eerwaarde Mahā Moggallāna zijn goedkeuring voor de leerrede uit.[32]

           De eerwaarden Sāriputta en Moggallāna spreken over het bereiken van de bevrijding van de smetten.[33]

M.5. (M.I.5) Anangana sutta. Schuldig – onschuldig

        

        Te Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. De eerwaarde Sāriputta sprak er de monniken toe. “Er zijn vier soorten mensen[34] in de wereld. (1) Iemand heeft een smet, een fout, is schuldig en ziet niet in dat hij een smet heeft, dat hij schuldig is; (2) iemand heeft een smet, is schuldig en ziet in dat hij een smet heeft, dat er schuld bij hem is; (3) iemand heeft geen smet, is onschuldig en ziet niet in dat hij geen smet heeft, dat hij geen schuld heeft; (4) iemand heeft geen smet, is onschuldig en ziet in dat hij geen smet heeft, dat hij onschuldig is.

1] Hij is de slechtere van degenen die gelijke smet, gelijke schuld hebben.

2] Hij is de betere van degenen die gelijke smet, gelijke schuld hebben.

3] Hij is de slechtere van degenen die geen smet hebben, die gelijke onschuld hebben.

4] Hij is de betere van degenen die geen smet hebben, die gelijke onschuld hebben.”

        Hierna vroeg de eerwaarde Mahāmoggallana waarom de een slechter en de ander beter is.

        ad 1. Van hem kan verwacht worden dat hij niet gedwee wordt, zich niet zal inspannen, geen kracht zal hebben om zich van zijn smet te ontheffen. Van hem kan men verwachten dat hij met begeerte, haat en onwetendheid, met een onzuiver gemoed zal sterven.

        ad 2. Van hem kan verwacht worden dat hij gedwee wordt, zich zal inspannen, kracht zal hebben om zich van zijn smet te ontheffen. Van hem kan men verwachten dat hij zonder begeerte, haat en onwetendheid, met een zuiver gemoed zal sterven.

        ad 3. Van hem kan verwacht worden dat zijn gemoed vol begeerte, haat en onwetendheid geraakt en dat hij met een onzuiver gemoed zal sterven.

        ad 4. Van hem kan verwacht worden dat zijn gemoed niet vol begeerte, haat en onwetendheid geraakt en dat hij met een zuiver gemoed zal sterven.

        En wat verstaat men onder smet, wat verstaat men onder schuld? – Onder smet, onder schuld verstaat men de sferen van slechte, onheilzame wensen.         

        Misschien denkt een monnik: “Als ik een fout begaan heb, hoeven anderen dat niet te weten.” Als zij dan te weten komen dat hij een fout heeft begaan, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Als ik een fout begaan heb, dan hoop ik dat de medemonniken mij in het geheim een verwijt maken en niet dat openlijk een verwijt gemaakt wordt door de andere monniken.” Als zij hem dan openlijk een verwijt maken dat hij een fout heeft begaan, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien heeft een monnik een fout begaan en denkt hij: “Laat een vriend mij terechtwijzen, niet een andere monnik.” Als dan een andere monnik hem terechtwijst, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Moge toch de meester in een dialoog met mij de leer aan de monniken uitleggen, en niet met een andere monnik.” Als de meester dan met een andere monnik in een dialoog de leer aan andere monniken uitlegt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Bij de aalmoezengang naar het dorp moeten de monniken mij aan het begin plaatsen, en niet een andere monnik.” Als de monniken dan een andere monnik aan het hoofd van de aalmoezengang plaatsen, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Moge ik toch bij de maaltijd de beste plaats, het beste water, het beste eten krijgen, en niet iemand anders.” Als dat niet gebeurt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Moge alleen ik en niet iemand anders voldoende te eten krijgen. Als dat niet gebeurt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Als de monniken of de nonnen of de mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen het park bezoeken, moet het alleen mijn zaak zijn de leer uit te leggen, en niet die van iemand anders.” Als dat niet gebeurt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Mij moeten de monniken of de mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen hoogachten, waardig vinden, achten en eren, niet iemand anders.” Als dat niet gebeurt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Men moet aan mij een voortreffelijk gewaad geven, en niet aan iemand anders.” Als dat niet gebeurt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Misschien denkt een monnik: “Men moet aan mij voortreffelijk eten, een goede slaapplaats, ingeval van ziekte goede medicijnen geven, en niet aan een andere monnik.” Als dat niet gebeurt, wordt hij verbitterd en misnoegd. Dat is dan een smet. Dat is dan schuld.

        Als bij een monnik deze slechte, verderfelijke zintuiglijke wensen onverzwakt voorkomen, dan wordt hij – ook als hij alleen in het bos vertoeft of als hij een zwijgzame bedelaar van brokken is, bekleed met een zelf genaaid gewaad van stukken stof,[35] - door zijn medebroeders in de Orde niet hoog geacht, niet waardig gevonden, niet geacht, niet geëerd.

        Een monnik bij wie deze slechte, verderfelijke zintuiglijke wensen zich niet meer uiten, hij wordt hooggeacht, waardig gehouden, geacht en geëerd."

        De eerwaarde Maha Moggallana zei daarop aan de eerwaarde Sāriputta: “Er zijn mensen die onwillig, uit noodzaak, niet uit vertrouwen, in de Orde zijn ingetreden, huichelaars, schijnheiligen, drukke praatjesmakers. Zij hoeden de poorten van de zintuigen slecht, zijn afgekeerd van de waakzaamheid, zij zijn onverschillig t.o.v. het ascetendom, nalatig in de plicht van de Orde, veeleisend, opdringerig. Zij zoeken gezelschap, ontvluchten eenzaamheid als lastige last.[36]

        Maar er zijn ook edele zonen die vol vertrouwen het huis verlaten en in de Orde intreden. Zij zijn geen huichelaars, geen schijnheiligen, geen drukke praatjesmakers. Zij hoeden de poorten van de zintuigen, zijn niet afgekeerd van de waakzaamheid, zijn niet onverschillig t.o.v. het ascetendom, niet nalatig in de plicht van de Orde, niet veeleisend, niet opdringerig. Zij zoeken geen gezelschap, ontvluchten eenzaamheid niet.”

        Zo verheugden deze twee grote eerwaarden zich over de goede woorden van elkaar.

M.6. (M.I.6) Ākankheyya sutta

        Een bhikkhu moet volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen. Hij moet niet verlangen naar roem en eer. De Boeddha onderwijst er hoe men vermogens moet beheersen, gevaar ziende in de geringste fout.

        Een monnik die een zuiver leven leidt, die de discipline van het Pātimokkha, navolgt, die zich goed gedraagt, die gevaar ziet zelfs in de geringste overtreding, en die het pad van de Boeddha volgt, hij kan verwachten te verkrijgen wat iemand van zijn rang kan wensen.[37]

M.6. (M.I.6) Ākankheyya sutta

        

        Te Sāvatthi, in het park van Anathapindika. De Verhevene sprak er de monniken toe.

        “Bewaart deugd, bewaart zuiverheid, koestert en verzorgt zuiverheid bij uw handelen. Weest op de hoede voor de geringste fout en gaat gestadig verder, stap voor stap.

        Als een monnik wenst dat hij bij de andere monniken geliefd en welkom, waard en belangrijk is, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij kleding, eten, verblijfplaats en geneesmiddelen bij ziekte heeft, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat degenen die hem kleding, eten, verblijfplaats en geneesmiddelen geven, vanwege die gaven verdiensten verkrijgen, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat de gestorven bloedverwanten die hem in liefde gedenken, hoge verdiensten daarom krijgen, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij heer is over de gemoedsonrust, of als hij wenst dat hij over angst en vrees de baas is, dat angst en vrees niet over hem heersen, dat hij zegenrijk zal overwinnen, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij de vier jhanas ten volle bereikt in dit leven, of als hij wenst dat hij de heilige bevrijdingen die buiten de vormen geen vorm houden, dat hij die daadwerkelijk ondervindt, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij na vernietiging van de drie boeien tot de edelen behoort, dat hij het pad van heiligheid betreedt, dat hij doelbewust de volledige ontwaking tegemoet gaat, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij na vernietiging van de drie boeien, bevrijd van begeerte, haat en onwetendheid, bijna gezuiverd, nog eenmaal wederkeert om aan het lijden een einde te maken, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij na vernietiging van de vijf omlaag trekkende boeien omhoog stijgt om van daaruit uit te doven, dat hij niet meer naar deze wereld terugkeert, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij de macht heeft om van één veelvuldig te worden en dan weer één, of zichtbaar en onzichtbaar te worden,of om door muren en rotsen te zweven als door de lucht, of dat hij op de aarde opduikt en onderduikt als in het water, of op het water loopt zonder te zinken, als op aarde; of dat hij door de lucht gaat zoals vogels; of de maan en de zon aanraakt met de hand; of zijn lichaam in bedwang heeft tot in de Brahmā-wereld, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij het hemelse gehoor heeft, het gezuiverde dat menselijke grenzen overschrijdt, waarmee hij zowel hemelse als aardse geluiden kan horen, de verre en de nabije, of als hij wenst dat hij de gedachten van anderen kan lezen en onderkennen, dat hij het begerige gemoed, het begeerteloze gemoed, het gemoed met haat, het gemoed zonder haat, het dwalende gemoed, en niet dwalende gemoed, het geconcentreerde gemoed, het verstoorde gemoed, het hoog strevende gemoed, het laag gezinde gemoed, het edele gemoed, het bedorven gemoed, het kalme gemoed, het rusteloze gemoed, het bevrijde gemoed, het geboeide gemoed, dat hij een dergelijk gemoed als zodanig onderkent, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij in staat is zich aan vroegere levens te herinneren, met vele details, of als hij wenst dat hij het hemelse oog heeft, het gezuiverde, om te zien hoe wezens verdwijnen en weer ontstaan, hoe zij overeenkomstig hun daden wederkeren, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Als een monnik wenst dat hij de bevrijding van het gemoed verkrijgt, de bevrijding door wijsheid, nog in dit leven, dan moet hij volkomen deugd oefenen, innerlijke gemoedsrust verkrijgen, de concentratie niet verwaarlozen, inzicht beoefenen en in lege kluizen wonen.

        Daarom, monniken, bewaart deugd, bewaart zuiverheid, koestert en verzorgt zuiverheid bij uw handelen. Weest op de hoede voor de geringste fout en gaat gestadig verder, stap voor stap.”

M.7. (M.I.7) Vattha sutta (Vatthūpama sutta)

        De gelijkenis van het smerige stuk stof en de bevuilde geest. Zoals een smerig stuk stof de kleurstof niet goed aanneemt als het geverfd wordt, evenzo beseft een onreine geest niet wat goed is. En juist zoals een reine witte doek de kleurstof snel opneemt als de doek erin gedompeld wordt, evenzo verkrijgt iemand met een zuivere geest gemakkelijk vertrouwen en concentratie. En die persoon verwerkelijkt de niveaus van heiligheid. Hij moet beschouwd worden als iemand die gereinigd is door een “innerlijk bad”.

        Besproken worden ook de vier goddelijke verblijven.

        De geest van iemand kan niet door water gereinigd worden, maar wel door zuiver gedrag.

M.7. (M.I.7) Vattha sutta (Vatthūpama sutta). De gelijkenis van de doek

Inleiding

        In deze gelijkenis worden eerst zestien smetten van de menselijke geest besproken. Daarna gaat deze leerrede over de vooruitgang van de volgeling naar het hoogste doel, heiligheid, Nibbāna in dit leven. Dat doel kan enkel en alleen bereikt worden indien die smetten geleidelijk verminderd en uiteindelijk vernietigd worden.

De gelijkenis van de doek

        Eens sprak de Gezegende aldus: “Monniken, veronderstelt dat een doek besmet en vuil was en dat een verver hem in de een of andere verfstof dompelde, hetzij blauw of geel of rood of roze. De doek zou de verf slecht aannemen en onzuiver van kleur zijn. En waarom? Omdat de doek niet zuiver was. En evenzo, monniken, als de geest besmet is, kan een ongelukkige bestemming in een toekomstig bestaan verwacht worden.[38]

        Monniken, veronderstelt dat een doek zuiver en helder was en dat een verver hem in de een of andere verfstof dompelde, hetzij blauw of geel of rood of roze. De doek zou de verf goed aannemen en zuiver van kleur zijn. En waarom? Omdat de doek rein was. En evenzo, monniken, als de geest onbesmet is, kan een gelukkige bestemming in een toekomstig bestaan verwacht worden.

        En wat, monniken, zijn de smetten van de geest?

1) Hebzucht en onjuist begeren is een smet van de geest.[39]

2) Kwaadwil, afkeer, haat is een smet van de geest.

3) Boosheid, woede is een smet van de geest.

4) Vijandschap is een smet van de geest.

5) Lasteren, kleineren, verachten is een smet van de geest.

6) Tirannie, overheersen is een smet van de geest.

7) Afgunst, nijd is een smet van de geest.

8) Jaloersheid is een smet van de geest.

9) Huichelarij, misleiding is een smet van de geest.

10) Bedriegen is een smet van de geest.

11) Koppigheid, verstoktheid is een smet van de geest.

12) Aanmatigen, wedijveren, onstuimigheid, rivaliteit is een smet van de geest.

13) Eigendunk, verwaandheid is een smet van de geest.

14) Hoogmoed, laatdunkendheid is een smet van de geest.

15) Pronkzucht, ijdelheid, verwaandheid is een smet van de geest.

16) Nalatigheid, onoplettendheid is een smet van de geest.[40]

 

        Wetende, monniken, dat hebzucht en onjuist begeren een smet is van de geest, geeft de monnik dat op.[41] Wetende, dat kwaadwil, afkeer, haat een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat boosheid, woede een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat vijandschap een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat lasteren, kleineren, verachten een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat tirannie, overheersen een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat afgunst, nijd een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat jaloersheid een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat huichelarij een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat bedriegen een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat koppigheid, verstoktheid een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat aanmatigen, wedijveren, onstuimigheid, rivaliteit een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat eigendunk, verwaandheid een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat hoogmoed, laatdunkendheid een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat ijdelheid, pronkzucht, verwaandheid een smet is van de geest, geeft hij dat op. Wetende, dat nalatigheid, onoplettendheid een smet is van de geest, geeft hij dat op.

        In de monnik die aldus weet dat hebzucht, onjuist begeren een smet is van de geest, wordt hebzucht en onjuist begeren opgegeven. In hem die aldus weet dat kwaadwil, afkeer, haat een smet is van de geest, wordt kwaadwil, afkeer en haat opgegeven. In hem die aldus weet dat boosheid, woede een smet is van de geest, wordt boosheid en woede opgegeven. In hem die aldus weet dat vijandschap een smet is van de geest, wordt vijandschap opgegeven. In hem die aldus weet dat lasteren, kleineren, verachten een smet is van de geest, wordt lasteren, kleineren, verachten opgegeven. In hem die aldus weet dat tirannie, overheersen een smet is van de geest, wordt tirannie, overheersen opgegeven. In hem die aldus weet dat afgunst, nijd een smet is van de geest, wordt afgunst, nijd opgegeven. In hem die aldus weet dat jaloersheid een smet is van de geest, wordt jaloersheid opgegeven. In hem die aldus weet dat huichelarij, misleiding een smet is van de geest, wordt huichelarij, misleiding opgegeven. In hem die aldus weet dat bedriegen een smet is van de geest, wordt bedriegen opgegeven. In hem die aldus weet dat koppigheid, verstoktheid een smet is van de geest, wordt koppigheid, verstoktheid opgegeven. In hem die aldus weet dat aanmatigen, wedijveren, onstuimigheid, rivaliteit een smet is van de geest, wordt aanmatigen, wedijveren, onstuimigheid, rivaliteit opgegeven. In hem die aldus weet dat eigendunk, verwaandheid een smet is van de geest, wordt eigendunk, verwaandheid opgegeven. In hem die aldus weet dat hoogmoed, laatdunkendheid een smet is van de geest, wordt hoogmoed, laatdunkendheid opgegeven. In hem die aldus weet dat ijdelheid, pronkzucht, verwaandheid een smet is van de geest, wordt ijdelheid, pronkzucht, verwaandheid opgegeven. In hem die aldus weet dat nalatigheid, onoplettendheid een smet is van de geest, wordt nalatigheid, onoplettendheid opgegeven.

        Als hij aldus die smetten heeft opgegeven, verkrijgt hij onwankelbaar vertrouwen in de Boeddha, in de leer en in de gemeenschap van de heiligen.[42]

        Het onwankelbare vertrouwen in de Boeddha is als volgt: ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

        Het onwankelbare vertrouwen in de leer is aldus: ‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene; hier en nu op juistheid te controleren; met onmiddellijk resultaat. Ze nodigt ieder uit om alles zelf te testen; ze leidt naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’

        Het onwankelbare vertrouwen in de gemeenschap van de heiligen is aldus: ‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen – is offergaven waard, is gastvrijheid waard, is geschenken waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.’

 

        Als hij de smetten gedeeltelijk[43] heeft opgegeven, verzaakt, er afstand van heeft gedaan, ze heeft verlaten en losgelaten, dan weet hij: ‘Ik ben begiftigd met onwankelbaar vertrouwen in de Boeddha, ben begiftigd met onwankelbaar vertrouwen in de leer, ben begiftigd met onwankelbaar vertrouwen in de gemeenschap van de monniken.’ En hij verkrijgt enthousiasme voor het doel, verkrijgt enthousiasme voor de leer, verkrijgt blijdschap verbonden met de leer.[44] Als hij verblijd is, is vreugde in hem geboren; vol vreugde in de geest wordt zijn lichaam rustig. Als zijn lichaam rustig is, voelt hij geluk; en de geest van degene die gelukkig is, wordt geconcentreerd.[45]

        Hij weet: ‘Ik heb de smetten gedeeltelijk opgegeven, verzaakt, er afstand van gedaan, heb ze verlaten en losgelaten.’ En hij verkrijgt enthousiasme voor het doel, verkrijgt enthousiasme voor de leer, verkrijgt blijdschap verbonden met de leer. Als hij verblijd is, is vreugde in hem geboren. Vol vreugde in de geest wordt zijn lichaam rustig. Als zijn lichaam rustig is, voelt hij geluk; en de geest van degene die gelukkig is, wordt geconcentreerd.

        Monniken, als een monnik van zo’n deugdzaamheid, zo’n concentratie en zo’n wijsheid[46] aalmoezen eet die bestaan uit uitgelezen spijzen, dan is zelfs dat geen hindernis voor hem.[47]

        Hij doordringt met een geest van liefdevolle vriendelijkheid[48] één richting van de wereld, evenzo de tweede, de derde en evenzo de vierde richting, en ook opwaarts, neerwaarts, rondom en naar alle kanten, en voor allen evenveel welwillende vriendelijkheid als voor zichzelf. Hij doordringt het hele universum met welwillende vriendelijkheid met een geest die groot is, verheven, grenzeloos, en die vrij is van vijandschap en vrij van kwaadwil.

        Hij doordringt met een geest van mededogen één richting van de wereld, evenzo de tweede, de derde en evenzo de vierde richting, en ook opwaarts, neerwaarts, rondom en naar alle kanten, en voor allen evenveel mededogen als voor zichzelf. Hij doordringt het hele universum met mededogen met een geest die groot is, verheven, grenzeloos, en die vrij is van vijandschap en vrij van kwaadwil.

        Hij doordringt met een geest van medevreugde één richting van de wereld, evenzo de tweede, de derde en evenzo de vierde richting, en ook opwaarts, neerwaarts, rondom en naar alle kanten, en voor allen evenveel medevreugde als voor zichzelf. Hij doordringt het hele universum met medevreugde met een geest die groot is, verheven, grenzeloos, en die vrij is van vijandschap en vrij van kwaadwil.

        Hij doordringt met een geest van gelijkmoedigheid één richting van de wereld, evenzo de tweede, de derde en evenzo de vierde richting, en ook opwaarts, neerwaarts, rondom en naar alle kanten, en voor allen evenveel gelijkmoedigheid als voor zichzelf. Hij doordringt het hele universum met gelijkmoedigheid met een geest die groot is, verheven, grenzeloos, en die vrij is van vijandschap en vrij van kwaadwil.

        Hij begrijpt wat bestaat, wat laag is, wat verheven is,[49] en wat voor ontsnapping er is aan dit hele veld van waarneming.[50] Als hij op deze manier weet en ziet, wordt zijn geest bevrijd van de kankers van zinnelijke verlangens, wordt bevrijd van de kanker van worden, bevrijd van de kanker van onwetendheid.[51] Als hij bevrijd is, is er het weten: ‘Er is bevrijding; en hij weet: ‘Geboorte is uitgedoofd, het leven van zuiverheid is geleefd, de taak is volbracht; er is geen verder bestaan.’ Zo'n monnik heet: ‘Gewassen met het innerlijke bad.’”[52]

 

        Niet ver van de Gezegende zat de priester Sundarika-Bharadvaja.[53] En deze vroeg aan de Verhevene: “Gaat Meester Gotama naar de Bahuka-rivier om er te baden?” – “Wat voor heil, priester, is er in de Bahuka-rivier? Wat kan die rivier doen?” – “Waarlijk, Meester Gotama, vele mensen geloven dat de Bahuka-rivier zuivering geeft en verdienste. Want in de Bahuka-rivier wassen veel mensen de slechte daden weg die zij verricht hebben.”[54]

        Toen sprak de Gezegende die priester toe met de volgende verzen:

“In wat voor rivieren een dwaas ook baadt,

dat water zal zijn zwarte daad niet reinigen.

Door het water van rivieren kan niet gereinigd worden

de kwaaddoener, de mens die grove en wrede daden pleegt.

           

Iemand die zuiver is van hart,

heeft steeds het feest van reiniging[55] en de heilige dag.[56]

Iemand die zuiver is van hart en die goede daden verricht,

heeft zijn voorschriften steeds volmaakt.

 

Dáár moet u, priester, baden[57]

om u zelf tot een veilige toevlucht voor alle wezens te maken;

en als u geen onwaarheid spreekt

noch letsel toebrengt aan ademende wezens,

noch neemt wat niet is gegeven,

als u vol vertrouwen bent en zonder hebzucht,

waarom zou u dan in water baden?”

 

        Hierop sprak de priester Sundarika-Bharadvaja aldus: “Voortreffelijk, Meester Gotama, voortreffelijk. De leer is op vele manieren duidelijk gemaakt door Meester Gotama. Ze wijst de weg aan iemand die verdwaald is; ze houdt een lamp omhoog in de duisternis voor degene die goede ogen heeft om vormen te zien. Tot Meester Gotama neem ik mijn toevlucht en tot de leer en de gemeenschap. Moge ik de eerste wijding van het opgeven van de wereld ontvangen onder Meester Gotama. Moge ik volle toelating ontvangen.”

        En de priester Sundarika-Bharadvaja ontving de eerste wijding van het opgeven van de wereld onder de Gezegende, en hij ontving de volle toelating. En niet lang daarna, alleen levend, afgezonderd, ijverig, vurig en vastberaden, begreep en bereikte de eerwaarde Bharadvaja door eigen verwezenlijking reeds in dit leven dat hoogste doel van het zuivere leven, waarvoor mensen van goede familie van huis gaan in het huisloze leven. En hij had direct weten, aldus: “Geboorte is uitgedoofd, het zuivere leven is geleefd, de taak is volbracht, er is geen verder bestaan.”

           En de eerwaarde Bharadvaja werd een van de heiligen.

M.8. (M.I.8) Sallekha sutta

        Over de opheffing van zelf en verkeerde inzichten. De Boeddha onderwees er hoe juist gedacht moet worden, en wel: “Anderen mogen verkeerd handelen in denken, taalgebruik of in daden, maar ik zal juist handelen in denken, in taalgebruik en in daden.” Zo te denken is hoger dan het bereiken van de meditatieve verdiepingen (jhanas).

M.8. (M.I.8) Sallekha sutta. Uitwissing

        

        Te Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. De eerwaarde Mahacunda ging er ’s avonds naar de Boeddha en vroeg: “Het volstaat zeker dat een monnik alleen het begin kent van de verschillende leerstellingen in de wereld, om ze te weerleggen.” – De Boeddha gaf ten antwoord: “Die leerstellingen moeten aldus beschouwd worden: ‘Dit behoort mij niet toe; dit ben ik niet; dit is niet mijn zelf’.

        Iemand kan de eerste jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

        Iemand kan de tweede jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

Iemand kan de derde jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

        Iemand kan de vierde jhana bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven op z’n gemak hier en nu.’

        Iemand kan de sfeer van grenzeloos bewustzijn bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven in vrede.’

        Iemand kan de sfeer van niets is er bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven in vrede.’

        Iemand kan de grens van mogelijke waarneming bereikt hebben en dan denken dat hij al bevrijd is. Maar in de discipline van de edelen heet zoiets: ‘vertoeven in vrede.’

        Maar Cunda, hierin moet uitwissing geoefend worden (door te denken):

1.    Anderen kunnen kwaad doen, maar wij zullen argeloos worden en geen kwaad doen.

2.    Anderen kunnen levende wezens doden, maar wij zullen afzien van het doden en kwellen van levende wezens.

3.    Anderen kunnen nemen wat niet is gegeven, maar wij zullen afzien van het nemen wat niet is gegeven.

4.    Anderen kunnen onkuis leven, maar wij zullen kuis leven.

5.    Anderen kunnen valse getuigenis afleggen en liegen, maar wij zullen afzien van valse getuigenis en van liegen.

6.    Anderen kunnen lasteren, maar wij zullen afzien van lasterpraat.

7.    Anderen kunnen ruwe taal bezigen, maar wij zullen afzien van het gebruik van ruwe taal.

8.    Anderen kunnen zich overgeven aan roddelpraatjes, maar wij zullen afzien van geroddel.

9.    Anderen kunnen hebzuchtig zijn, maar wij zullen niet hebzuchtig zijn.

10. Anderen kunnen gedachten van kwaadwil hebben, maar wij zullen geen gedachten van kwaadwil hebben.

11. Anderen kunnen verkeerde visies hebben, maar wij zullen juiste visies hebben.

12. Anderen kunnen verkeerde bedoelingen hebben, maar wij zullen juiste bedoelingen hebben.

13. Anderen kunnen verkeerde taal gebruiken, maar wij zullen juiste taal gebruiken.

14. Anderen kunnen verkeerde daden verrichten, maar wij zullen juiste daden verrichten.

15. Anderen kunnen een verkeerd levensonderhoud hebben, maar wij zullen een juist levensonderhoud hebben.

16. Anderen kunnen verkeerde inspanning doen, maar wij zullen juiste inspanning doen.

17. Anderen kunnen verkeerde oplettendheid hebben, maar wij zullen juiste oplettendheid hebben.

18. Anderen kunnen verkeerde concentratie hebben, maar wij zullen juiste concentratie hebben

19. Anderen kunnen verkeerde kennis en verkeerd weten hebben, maar wij zullen juiste kennis en juist weten hebben.

20. Anderen kunnen verkeerde bevrijding hebben, maar wij zullen juiste bevrijding hebben.

21. Anderen kunnen overweldigd zijn door traagheid en starheid, maar wij zullen vrij zijn van traagheid en starheid.

22. Anderen kunnen opgewonden en rusteloos zijn, maar wij zullen niet opgewonden en niet rusteloos zijn.

23. Anderen kunnen twijfelen, maar wij zullen vrij zijn van twijfel.

24. Anderen kunnen boos zijn, maar wij zullen niet boos zijn.

25. Anderen kunnen vijandig zijn, maar wij zullen niet vijandig zijn.

26. Anderen kunnen kleineren en verachten, maar wij zullen niet kleineren en niet verachten.

27. Anderen kunnen overheersen en heerszuchtig zijn, maar wij zullen niet overheersen en niet heerszuchtig zijn.

28. Anderen kunnen afgunstig en vol nijd zijn, maar wij zullen niet afgunstig en niet vol nijd zijn.

29. Anderen kunnen jaloers zijn, maar wij zullen niet jaloers zijn.

30. Anderen kunnen bedriegen, maar wij zullen niet bedriegen.

31. Anderen kunnen huichelaars zijn, maar wij zullen geen huichelaars zijn.

32. Anderen kunnen koppig zijn, maar wij zullen niet koppig zijn en niet verstokt.

33. Anderen kunnen hoogmoedig zijn, maar wij zullen niet hoogmoedig zijn.

34. Anderen kunnen moeilijk te vermanen zijn en onhandelbaar, maar wij zullen gemakkelijk te vermanen zijn en handelbaar.

35. Anderen kunnen slechte vrienden hebben, maar wij zullen edele vrienden hebben.

36. Anderen kunnen nalatig en onoplettend zijn, maar wij zullen oplettend en achtzaam zijn.

37. Anderen kunnen onbetrouwbaar zijn, maar wij zullen betrouwbaar zijn.

38. Anderen kunnen zonder schaamte zijn, maar wij zullen vol schaamte zijn.

39. Anderen kunnen gewetenloos zijn, maar wij zullen gewetensvol zijn.

40. Anderen kunnen zonder leren zijn, maar wij zullen veel leren.

41. Anderen kunnen lui zijn, maar wij zullen energiek zijn.

42. Anderen kunnen gebrek hebben aan oplettendheid, maar wij zullen gevestigd zijn in oplettendheid.

43. Anderen kunnen zonder wijsheid zijn, maar wij zullen begiftigd zijn met wijsheid.

44. Anderen kunnen een verkeerd begrip hebben overeenkomstig hun persoonlijke opvattingen, zij kunnen daar vast aan houden en het niet gemakkelijk verwerpen, maar wij zullen geen verkeerd begrip hebben overeenkomstig persoonlijke opvattingen, wij zullen daar niet vast aan houden en zullen het met gemak verwerpen.

        Zó moet uitwissing geoefend worden.”[58]

 

* * *

           Deze leerrede kan kort samengevat worden met de volgende woorden:

            Anderen kunnen verkeerde wilsacties verrichten in daad, woord en gedachten, maar wij zullen vrij zijn van verkeerde wilsacties in daad, woord en gedachten. Zó moet geoefend worden.

M.9. (M.I.9) Sammāditthi sutta. Juist inzicht

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. Een leerrede van de eerwaarde Sariputta over juiste inzichten en over het bereiken van volmaakte heiligheid. Aan de monniken legde hij uit wat “juist denken” is. Het bestaat in: (a) Het onheilzame onderkennen en de wortel ervan; het heilzame onderkennen en de wortel ervan. Het is weten wat goede en slechte daden zijn en de oorsprong ervan. (2) Weten wat voedsel (āhāra) is, de oorsprong ervan, het ophouden ervan, en de weg naar het ophouden ervan. (3) Weten wat de vier edele waarheden zijn. (4) Weten hoe de factoren van oorzakelijk ontstaan onderling verband houden.

        Juist inzicht is het begrijpen wat goed en verkeerd is. Het is het volledige begrijpen van de vier edele waarheden en het niet vasthouden aan eeuwigheidsmeningen betreffende atta, zelf.

M.9. (M.I.9) Sammāditthi sutta. Juist inzicht

        

        De eerwaarde Sariputta sprak tot de monniken aldus: Wat is juist inzicht?

        Als men het onheilzame onderkent en de wortel ervan, als men het heilzame onderkent en de wortel ervan, in zoverre heeft men juist inzicht.

        Wat is het onheilzame, wat is de wortel ervan, wat is het heilzame en wat is de wortel ervan?

        Onheilzaam is doden, stelen, seksueel verkeerd gedrag, liegen, lasteren, ruwe taal, kletspraat, begeerte, kwaadwil, verkeerde visie.

        De wortel van het onheilzame is begeerte, haat, onwetendheid.

        Heilzaam is afzien van doden, afzien van stelen, afzien van verkeerd seksueel gedrag, afzien van lasteren, afzien van ruwe taal, afzien van geklets; heilzaam is begeerteloosheid, welwillendheid, juiste visie.

        De wortel van het heilzame is vrij te zijn van begeerte, vrij te zijn van haat, vrij te zijn van onwetendheid.

         Wie het onheilzame onderkent en de wortel ervan, wie het heilzame kent en de wortel ervan, en wie de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wie de neiging van afkeer heeft verjaagd, wie de neiging van de ik-heid heeft verdelgd, wie het niet weten heeft verloren, wie het weten heeft verworven, die maakt aan het lijden nog in dit leven een einde. In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht; in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Er is nog een andere manier waarop men het juiste inzicht bezit.

        Wanneer de edele volgeling het voedsel onderkent en de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan, en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Wat is het voedsel, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan, en het pad dat leidt naar de opheffing ervan?

        Er zijn vier soorten van voedsel:

voedsel dat dient voor de vorming van het lichaam;

aanraking, contact (phassa);

geestelijke wil (cetana);

bewustzijn (viññana).

        De ontwikkeling van de dorst is oorzaak van de ontwikkeling van het voedsel. Het verdwijnen van de dorst is oorzaak van het verdwijnen van het voedsel.

        Het pad dat leidt naar het verdwijnen van het voedsel, is het edele achtvoudige pad, namelijk 1) juist inzicht;[59] 2) juist denken;[60] 3) juist spreken;[61] 4) juist handelen;[62] 5) juist levensonderhoud;[63] 6) juiste inspanning;[64] 7) juiste oplettendheid;[65] 8) juiste ontwikkeling van de geest of juiste concentratie.[66]

        De edele volgeling kent nu het voedsel, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan, en het proces dat leidt naar de opheffing ervan. En hij heeft de neiging van de begeerte volledig verloochend, heeft de neiging van afkeer verjaagd, heeft de neiging van de ik-heid verdelgd, heeft onwetendheid verloren, het weten verworven. Zo maakt hij aan het lijden nog in dit leven een einde. In zoverre heeft men juist inzicht. In zoverre behoort men tot de edele leer.

        Er is nog een andere manier waarop men het juiste inzicht bezit.

        Wie het lijden onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft de edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Wat nu is het lijden, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan? – Geboorte is lijden; ouder worden is lijden; ziekte is lijden; sterven is lijden; verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop zijn lijden; het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft, is lijden; het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft, is lijden; niet te krijgen wat men graag heeft, is lijden; kortom de vijf groeperingen van hechten zijn lijden.

        Het ontstaan van lijden is als volgt: het is de begeerte (tanha) die wedergeboorte doet ontstaan, die vergezeld gaat van genoegen en lust en die nu eens hier en dan weer daar steeds nieuw behagen schept. Met andere woorden, het is het verlangen naar zinnelijke begeerten, het verlangen naar bestaan en het verlangen naar niet-bestaan.

        De opheffing van lijden is als volgt: het is het volledig wegebben en het volledig uitdoven van die begeerte, het verwerpen, het opgeven en het achterlaten ervan; het is de bevrijding ervan en het zich losmaken ervan.

        Het pad dat leidt naar de opheffing van lijden, is niets anders dan het edele achtvoudige pad, namelijk juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste ontwikkeling van de geest of juiste concentratie.

        Wanneer men de vier edele waarheden onderkent, en wanneer men de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer men de neiging van afkeer heeft verjaagd, de neiging van de ik-heid heeft verdelgd, wanneer men het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt men aan het lijden nog in dit leven een einde. In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Er is nog een andere manier waarop men het juiste inzicht bezit.

        Wanneer men het ouder worden en sterven onderkent en de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft men juist inzicht.

        Wat is ouder worden en sterven, wat is de ontwikkeling ervan, wat is de opheffing ervan en wat is het pad dat leidt naar de opheffing ervan? - Wat hier of elders veroudering is, verval van de tanden, vergrijzing, het rimpelen van de huid, het afnemen van de levenskracht, het afsterven van de zinsorganen: dat heet ouder worden.

        Wat hier of elders het afscheiden is, het uiteenvallen, het verdwijnen, de dood, het beëindigen van de levenstijd, het uiteenvallen van de groeperingen van bestaan, het afwerpen van het lichaam: dat heet sterven.

        De ontwikkeling van de geboorte is oorzaak voor de ontwikkeling van ouderdom en dood. De opheffing van geboorte is oorzaak voor de opheffing van ouderdom en dood. En het pad naar opheffing ervan is het edele achtvoudige pad.

         Wanneer nu de edele volgeling ouderdom en sterven onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling de geboorte onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Wat is geboorte, wat is de ontwikkeling ervan, wat is de opheffing ervan en wat is het pad dat leidt naar de opheffing ervan? – Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan, het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte.

         De ontwikkeling van het worden is oorzaak voor de ontwikkeling van de geboorte. De opheffing van het worden is oorzaak voor de opheffing van de geboorte. Het pad dat leidt naar de opheffing ervan is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling de geboorte onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer hij de neiging van de afkeer heeft verjaagd, de neiging van de ik-heid heeft verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling het worden onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn drie soorten van worden: zinnelijk worden; worden met vorm en vormloos worden. De ontwikkeling van de in bezit name (het hechten) is oorzaak voor de ontwikkeling van het worden. De opheffing van de in bezit name (het hechten) is oorzaak voor opheffing van het worden. Het pad dat leidt naar de opheffing van het worden is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling het worden onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer hij de neiging van de afkeer heeft verjaagd, de neiging van de ik-heid heeft verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        

        Verder, wanneer de edele volgeling de in bezit name, het hechten onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn vier soorten van in bezit name (hechten): de in bezit name van (het hechten aan) de zinnelijkheid, de in bezit name van (het hechten aan) meningen, de in bezit name van (het hechten aan) deugdzame werken, de in bezit name van (het hechten aan) de eigen persoonlijkheid.

        De ontwikkeling van de dorst is de oorzaak voor de ontwikkeling van de in bezit name (het hechten). De opheffing van de dorst is de oorzaak voor de opheffing van de in bezit name (het hechten). Het pad dat leidt naar de opheffing ervan is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling de in bezit name (het hechten) onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        

        Verder, wanneer de edele volgeling de dorst onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn zes soorten dorst: dorst naar vormen, dorst naar geluiden, dorst naar geuren, dorst naar smaken, dorst naar aanrakingen, dorst naar gedachten.

        De ontwikkeling van het gevoel is oorzaak voor de ontwikkeling van de dorst. De opheffing van het gevoel is oorzaak voor de opheffing van de dorst. Het pad dat leidt naar de opheffing van de dorst is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling de dorst onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling het gevoel onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn zes soorten van het gevoel: gevoel ontstaan door contact met het oog; gevoel ontstaan door contact met het oor; gevoel ontstaan door contact met de neus; gevoel ontstaan door contact met de tong; gevoel ontstaan door contact met het lichaam; gevoel ontstaan door contact met de geest.

        De ontwikkeling van het contact is oorzaak voor de ontwikkeling van het gevoel. De opheffing van het contact is oorzaak voor de opheffing van het gevoel. Het pad dat leidt naar de opheffing van gevoel is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling het gevoel onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling het contact (de aanraking) onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn zes soorten van contact: contact met het oog; contact met het oor; contact met de neus; contact met de tong; contact met het lichaam, contact met de geest.

        De ontwikkeling van het zesvoudige bereik der zintuigen is oorzaak voor de ontwikkeling van contact. De opheffing van het zesvoudige bereik der zintuigen is oorzaak voor de opheffing van contact. Het pad naar opheffing van contact is het edele achtvoudige pad.

         Wanneer nu de edele volgeling het contact onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling het bereik of gebied van de zes zintuigen onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn zes gebieden: het gebied van het oog; het gebied van het oor; het gebied van de neus; het gebied van de tong; het gebied van het lichaam; het gebied van de geest.

        De ontwikkeling van naam en vorm is oorzaak voor de ontwikkeling van het bereik van de zes zintuigen. De opheffing van naam en vorm is oorzaak voor de opheffing van het bereik van de zes zintuigen. Het pad dat leidt naar de opheffing van het bereik van de zes zintuigen is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling het bereik van de zes zintuigen onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling naam en vorm onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Gevoel, waarneming, gedachte, aanraking, oplettendheid, dat noemt men naam. De vier elementen [aarde, water, vuur en lucht] en wat door die vier elementen gevormd bestaat, dat noemt men vorm. Samen noemt men dat naam en vorm.

        De ontwikkeling van het bewustzijn is oorzaak voor de ontwikkeling van naam en vorm. De opheffing van het bewustzijn is oorzaak voor de opheffing van naam en vorm. Het pad dat leidt naar de opheffing van naam en vorm is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling naam en vorm onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling het bewustzijn onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn zes soorten bewustzijn: oogbewustzijn, oorbewustzijn, neusbewustzijn, tongbewustzijn, lichaambewustzijn, geestbewustzijn.

        De ontwikkeling van de formaties is oorzaak voor de ontwikkeling van het bewustzijn. De opheffing van de formaties is oorzaak voor de opheffing van het bewustzijn. Het pad dat leidt naar de opheffing van het bewustzijn is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling het bewustzijn onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling de formaties (sankhara) onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn drie soorten formaties: formaties van het lichaam; formaties van de taal; formaties van het hart.

        De ontwikkeling van onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de formaties. De opheffing van de onwetendheid is oorzaak voor de opheffing van de formaties. Het pad dat leidt naar de opheffing van de formaties is het edele achtvoudige pad.

         Wanneer nu de edele volgeling de formaties onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven een einde aan het lijden.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling de onwetendheid onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Onwetendheid bestaat hierin: het lijden niet kennen, de ontwikkeling van lijden niet kennen, de opheffing van het lijden niet kennen, het pad dat leidt naar de opheffing van lijden niet kennen.

        De ontwikkeling van de neigingen (driften) is oorzaak voor de ontwikkeling van de onwetendheid. De opheffing van de neigingen is oorzaak voor de opheffing van de onwetendheid. Het pad dat leidt naar de opheffing van onwetendheid is het achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling de onwetendheid onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

        Verder, wanneer de edele volgeling de neigingen (asava) onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en het pad dat leidt naar de opheffing ervan, in zoverre heeft hij juist inzicht.

        Er zijn drie soorten van neigingen: neiging tot zinnelijkheid, neiging tot bestaan, neiging tot onwetendheid.

        De ontwikkeling van de onwetendheid is oorzaak voor de ontwikkeling van de neigingen. De opheffing van de onwetendheid is oorzaak voor de opheffing van de neigingen. Het pad dat leidt naar de opheffing van de neigingen is het edele achtvoudige pad.

        Wanneer nu de edele volgeling de neigingen onderkent, de ontwikkeling ervan, de opheffing ervan en de weg die leidt naar de opheffing ervan, en wanneer hij de neiging van de begeerte volledig heeft verloochend, wanneer de neiging van de afkeer is verjaagd, de neiging van de ik-heid is verwoest, wanneer hij het niet weten heeft verloren, het weten heeft verworven, dan maakt hij nog in dit leven aan het lijden een einde.

        In zoverre heeft een edele volgeling juist inzicht, in zoverre behoort hij tot de edele leer.

M.10. (M.I.10) Satipatthāna sutta

        In het land van de Kuru, in de plaats Kammāsadamma. Daar onderwees de Boeddha de monniken over de grondslagen van oplettendheid.

        Dit sutta is gelijk aan Digha Nikaya 22, maar zonder de uitleg van de vier edele waarheden.

        [Voor een vertaling van deze leerrede, zie: De vier grondslagen van oplettendheid]

II. Sīhanāda-vagga (M.11-20) (M.II. 1-10)

        De eigenschappen van een volmaakte heilige. De dwaasheid van ascetische praktijken. Onvoldaanheid, lijden (dukkha). De waarde van zelfonderzoek. Tien smetten en boeien. Hoe slechte gedachten te verdrijven en hoe goede gedachten te ontwikkelen.[67]

M.11. (M.II.1) Cūlasīhanāda sutta

        Te Sāvatthi. Over de vier soorten van asceten. De ware monnik is alleen te vinden in de Orde van de Boeddha.

        De volmaakte heiligen zijn zonder begeerte, zonder haat en zonder illusie. Zij zijn zonder verlangen naar iets en hechten nergens meer aan. Zij zijn bevrijd van alle lijden.

M.11. (M.II.1) Cūlasīhanāda sutta

        

        Te Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. De Boeddha sprak er tot de monniken over de vier soorten van asceten. Zij zijn zonder verlangen naar ruzie en twist met andere monniken.

        Alleen hier[68] bestaat een ware monnik, een tweede ware monnik, een derde ware monnik, alleen hier bestaat een vierde ware monnik. Andere leerstellingen zijn leeg van ware monniken.[69]

        Waarom alleen hier? – Wel, vier dingen zijn er: 1. vertrouwen in de leraar; 2. vertrouwen wat betreft de Dhamma; 3. vervulling van de oefening van deugdzaamheid; 4. onze medevolgelingen in de Dhamma, hetzij leken hetzij monniken en nonnen, zijn ons lief en aangenaam.

        Wat is hier anders dan bij andere leraren? - Het doel is één en niet veelvoudig.[70]

        Dat doel is bereikbaar voor iemand die vrij is van begeerte. Het is niet bereikbaar voor iemand die nog onderhevig is aan begeerte.

        Dat doel is bereikbaar voor iemand die vrij is van haat. Het is niet bereikbaar voor iemand die nog onderhevig is aan haat.

        Dat doel is bereikbaar voor iemand die vrij is van onwetendheid. Het is niet bereikbaar voor iemand die nog onderhevig is aan onwetendheid.

        Dat doel is bereikbaar voor iemand die vrij is van verlangen, die vrij is van hechten. Het is bereikbaar voor iemand met inzicht. Het is bereikbaar voor iemand die geen voorkeur en geen afkeer heeft.

        Het doel is bereikbaar voor iemand die geen behagen schept in het theoretisch buiten de perken gaan.

        Met welk recht mogen jullie over die vier asceten spreken? Wel, jullie hebben de Meester lief, jullie hebben de leer lief, jullie vervullen de regels van de Orde, en rechtschapen mensen zijn jullie waard en dierbaar, zowel wereldlijke als geestelijke mensen.

Als andere asceten dan zeggen dat zij eveneens de Meester liefhebben, en wel hun eigen meester en hun eigen leer, en als zij dan vragen wat het verschil is tussen jullie en die asceten, dan moeten jullie antwoorden: “Is de volmaaktheid uniek of is ze algemeen?” - “Ze is uniek. ”En die volmaaktheid is het bezit van de begeerteloze, van de haatloze, van de waanloze. De volmaaktheid heeft degene zonder dorst, en degene die niet meer ergens aan hecht, en degene die weet.

          Deze volmaaktheid heeft degene die niet verheugd noch ontstemd is. De volmaakte schept behagen in geen verscheidenheid.

        Er zijn twee soorten van meningen, de mening van bestaan en de mening van niet-bestaan. Degenen die de oorsprong, het verdwijnen, de bevrediging en het ontkomen in het geval van deze twee meningen juist begrijpen, lust en lijden, en de overwinning overeenkomstig de waarheid, die geen dorst meer hebben, die niet meer ergens aan hechten, zij die weten, die niet enthousiast noch ontstemd zijn, die geen verscheidenheid behaagt, zij zijn vrij van begeerte, haat en onwetendheid. Zij zijn vrij van verlangen en hechten. Zij hebben inzicht. Zij hebben geen voorkeur en geen afkeer. En zij scheppen geen behagen in het theoretisch buiten de perken gaan. Zij zijn bevrijd van geboorte, ouderdom en dood; zijn bevrijd van pijn, leed, geweeklaag, verdriet en wanhoop. Zij zijn vrij van dukkha.

        Er zijn vier soorten van hechten, namelijk hechten aan zin-genot; hechten aan meningen, hechten aan regels en rituelen; hechten aan een leer van een zelf.[71]

        Er zijn monniken en brahmanen die beweren de volledige doordringing van alle soorten van hechten te leren. Maar zij beschrijven die soorten van hechten niet volledig omdat zij ze niet overeenkomstig de werkelijkheid begrijpen.

        Bij een dergelijke leer en discipline is het duidelijk dat het vertrouwen met betrekking tot de leraar en tot de Dhamma niet in de juiste richting gaat; dat de vervulling van de oefening van deugdzaamheid niet in de juiste richting gaat, en dat de toeneiging onder de metgezellen in de Dhamma niet in de juiste richting gaat. Want de leer en discipline is er slecht onderwezen, slecht uitgelegd. Ze leidt niet naar bevrijding, naar vrede; ze is uitgelegd door iemand die niet volledig verlicht is.

        Maar een Tathāgata, een volledig Ontwaakte beschrijft het volledige doordringen van alle soorten van hechten volledig. Hij beschrijft de volledige doordringing van hechten aan zin-genot, van hechten aan meningen, van hechten aan regels en rituelen, en van hechten aan de leer van een zelf.

        Bij een dergelijke leer en discipline is het duidelijk dat het vertrouwen met betrekking tot de leraar in de juiste richting gaat, en ook het vertrouwen in de Dhamma; dat de vervulling van de oefening van deugdzaamheid in de juiste richting gaat en dat de toeneiging onder de metgezellen in de Dhamma in de juiste richting gaat. Want Dhamma en discipline zijn goed verkondigd en goed uitgelegd, bevrijdend, naar vrede leidend, uitgelegd door iemand die volledig verlicht is.

        

        [De Volmaakte is in staat alle hechten vanaf de basis uit te leggen]. Die vier soorten van hechten hebben verlangen (dorst) als oorsprong. Verlangen (dorst) heeft gevoel als oorsprong. Gevoel heeft contact, aanraking als oorsprong. Contact, aanraking heeft de zesvoudige basis van de zintuigen als oorsprong. De zesvoudige basis heeft naam en vorm als oorsprong. Naam en vorm heeft bewustzijn als oorsprong. Bewustzijn heeft formaties als oorsprong. Formaties hebben onwetendheid als oorsprong.

        Wanneer onwetendheid overwonnen wordt en echt weten bij iemand ontstaat, dan hecht hij niet meer aan zin-genot, dan hecht hij niet meer aan meningen, niet meer aan regels en rituelen, hecht niet meer aan de leer van een zelf. Wanneer hij niet meer aan iets hecht, is hij niet opgewonden. Wanneer hij niet opgewonden is, bereikt hij persoonlijk Nibbana. Hij begrijpt dan dat geboorte ten einde is gebracht, dat het heilige leven geleefd is, dat gedaan is wat gedaan moest worden. Er is verder niets meer te doen.

        De monniken verheugden zich over de woorden van de Boeddha.

M.12. (M.II.2). Mahāsīhanāda sutta - de kippenvel-leerrede

        Een vroegere monnik beweerde dat de Boeddha geen volledige Verlichting bereikt had, alleen maar theoretische kennis had. De Boeddha sprak toen over zijn bovennatuurlijke krachten, over de tien krachten van een Boeddha, over vier soorten van zekerheid, acht soorten bijeenkomsten, vier soorten van wedergeboorte, de werelden van bestaan, Nibbana. De beoefening van pijnlijke ascese leidt niet naar het doel.

M.12. (M.II.2) Mahāsīhanāda sutta – bovennatuurlijke krachten

        

        Eens vertoefde de Verhevene te Vesāli, aan de rand van het bos. De Licchavi-prins Sunakkhatta was kort daarvoor uit de Orde getreden. Hij beweerde op de bijeenkomst van de mensen van Vesali dat de Boeddha Gotama geen bovenmenselijke toestanden bereikt had. Dat hij geen helderheid van weten en inzicht had welke de edelen waardig is. De Boeddha zou alleen theoretische kennis hebben, alles uitgedacht. En de Boeddha zou de Dhamma onderwijzen dat ze iemand die ze uitoefent, naar volledige vernietiging van Dukkha leidt.[72]

        De eerwaarde Sāriputta hoorde tijdens zijn aalmoezenrondgang wat die prins allemaal vertelde. Na zijn terugkeer ging hij naar de Verhevene toe en vertelde hem wat de prins vertelde. – “De prins is toornig, en daarom spreekt hij zo. Maar hij prijst mij want hij zegt dat het doel van mijn leer is naar volledige vernietiging van het lijden te leiden."

        “Maar bij hem is geen idee van de waarheid; deze verkeerde geleide man zal nooit tot de conclusie komen: 'De Verhevene is volmaakt ontwaakt, volmaakt in weten en gedrag, een kenner van de werelden, een onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden, een leraar van goden en mensen, hij is verheven en verlicht.'

        "En hij zal nooit tot de conclusie komen: 'De Verhevene verheugt zich over de verschillende soorten van bovennatuurlijke krachten, namelijk van één vermenigvuldigt hij zich; en daarna wordt hij weer een; hij verschijnt en verdwijnt; hij gaat ongehinderd door een muur, een omheining, een berg, alsof hij zich door de vrije ruimte beweegt; hij duikt in de grond en weer eruit alsof het water was; hij loopt over het water zonder te zinken alsof het aarde was; hij reist in de lotuszit door de ruimte als een vogel; met de hand raakt hij maan en zon aan die zo krachtig en machtig zijn; hij heeft lichamelijke beheersing die zelfs tot de wereld van Brahmâ rijkt.'

        "En hij zal nooit tot de conclusie komen: 'Met het hemelse oor dat gezuiverd is en dat het menselijke oor overtreft, hoort die Verhevene beide soorten van geluiden, de hemelse en de menselijke, de geluiden die veraf zijn net zo als de geluiden die nabij zijn.

        En hij zal nooit tot de conclusie komen: ‘Dit is de Volmaakte die het gemoed van anderen kent. En die Verhevene omvat het hart van andere wezens, andere personen met zijn eigen hart. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door begeerte als door begeerte beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door begeerte beïnvloed is, als niet door begeerte beïnvloed. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door haat als door haat beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door haat beïnvloed is, als niet door haat beïnvloed. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door onwetendheid als door onwetendheid beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door onwetendheid beïnvloed is, als niet door onwetendheid beïnvloed. Hij begrijpt een geest die samengetrokken is als samengetrokken. En hij begrijpt een geest die afgeleid is, als afgeleid. Hij begrijpt een verheven geest als verheven; en een niet verheven geest als niet verheven. Hij begrijpt een overtrefbare geest als overtrefbaar; en een onovertrefbare geest als onovertrefbaar. Hij begrijpt een geconcentreerde geest als geconcentreerd; en een ongeconcentreerde geest als ongeconcentreerd. Hij begrijpt een bevrijde geest als bevrijd; en een onbevrijde geest als onbevrijd.'

(De tien krachten van een Tathāgata)

        "De Tathāgata heeft de tien krachten van een Tathāgata, en omdat hij die bezit, maakt hij aanspraak op de plaats als aanvoerder van de kudde, laat hij zijn leeuwengebrul in de bijeenkomsten horen, en zet hij het wiel van de leer in beweging.[73] Die tien krachten zijn:

(1) "De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk.

(2) "De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de gevolgen van verrichte daden, vroegere, toekomstige en tegenwoordige, met de mogelijkheden en met de oorzaken.

(3) De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de wegen die naar alle bestemmingsoorden leiden.

(4) De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de wereld met haar vele en verschillende elementen.[74]

(5) De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid hoe de levende wezens verschillende neigingen hebben.

(6) De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de aanleg van andere levende wezens, andere personen, tot hun vaardigheden.

(7) De Tathāgata begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid het bevlekken, de reiniging en het opduiken met betrekking tot de jhanas, bevrijdingen, concentraties en bereikingstoestanden.[75]

(8) De Tathāgata herinnert zich aan zijn vele vroegere levens, d.w.z. aan één geboorte, twee geboorten, drie geboorten, vier geboorten, vijf geboorten, tien geboorten, twintig geboorten, dertig geboorten, veertig geboorten, vijftig geboorten, honderd geboorten, duizend geboorten, honderdduizend geboorten, veel aeonen waarin het universum zich samentrok, veel aeonen waarin het universum zich uitbreidde, veel aeonen waarin waarin het universum zich samentrok en uitbreidde. 'Daar werd ik zo en zo genoemd, was van zo'n familie, met zo'n verschijning, zodanig was mijn voedsel, zo mijn beleven van geluk en pijn, zo mijn levensspanne. En nadat ik van daar heengegaan was, verscheen ik ergens anders weer. Ook daar werd ik zo en zo genoemd, was van zo'n familie, met zo'n verschijning, zodanig was mijn voedsel, zo mijn beleven van geluk en pijn, zo mijn levensspanne. En nadat ik van daar heengegaan was, verscheen ik hier weer.'

(9) Met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, ziet de Tathāgata de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende, en hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden wedergeboren worden: 'Die geachte wezens die zich met lichaam, taalgebruik en geest slecht hebben gedragen, die de edelen gesmaad hebben, die verkeerde visies hadden en die in hun daden tot uitdrukking lieten komen, zijn na de dood in omstandigheden die door ontberingen bestempeld zijn, wedergeboren, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Maar die geachte wezens die zich met lichaam, taalgebruik en geest goed gedragen hebben, die de edelen niet gesmaad hebben, die juiste visies hadden en die in hun daden tot uitdrukking lieten komen, zijn na de dood op een gelukkige plaats van bestemming wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld.' Zo ziet hij met het hemelse oog dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende, en hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden voortgaan.

(10) De Tathāgata treedt door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht, hier en nu, binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en hij vertoeft daarin.

        De Tathāgata heeft deze tien krachten. En daarom maakt hij aanspraak op de plaats als aanvoerder van de kudde, laat hij zijn leeuwengebrul horen en zet hij het wiel der leer in beweging."

        "Sāriputta, wanneer ik op een dergelijke manier weet en zie, zou dan iemand van mij zeggen dat ik geen bovenmenselijke toestanden heb bereikt, dat ik geen helderheid van het weten heb en van het inzicht dat de edelen waardig is, dat ik een Dhamma onderwijs die alleen maar met het verstand is uitgedacht, dan zal die persoon als hij dat gepraat en die gedachten niet opgeeft, in de hel terecht komen. Juist zoals een Bhikkhu, die deugdzaamheid, concentratie en wijsheid bezit, zich hier en nu zou verheugen over uiteindelijk inzicht,[76] zo zal het ook in dit geval gebeuren, dat hij, wanneer hij die visie niet opgeeft, in de hel zal terecht komen.

 

(Vier soorten van zelfzekerheid, vertrouwen)

        "Sāriputta, de Tathāgata heeft de volgende vier soorten van zelfzekerheid, en omdat hij die bezit maakt hij aanspraak op de plaats als leider van de kudde, laat hij zijn leeuwengebrul horen en zet hij het wiel der leer in beweging. Die vier soorten van zelfzekerheid zijn:

1) ik zie geen basis waarop mij iemand in de wereld ervan zou kunnen beschuldigen dat ik niet volledig verlicht ben. Omdat ik geen basis daarvoor zie, vertoef ik in zekerheid, zonder angst en in zelfzekerheid. [De Volmaakte is volledig ontwaakt.]

2) Ik zie geen basis waarop mij iemand in deze wereld ervan zou kunnen beschuldigen dat ik de neigingen niet vernietigd heb. Omdat ik geen basis ervoor zie, vertoef ik in zekerheid, zonder angst en in zelfzekerheid. [Hij heeft onwetendheid opgedroogd.]

3) Ik zie geen basis waarop mij iemand in deze wereld ervan zou kunnen beschuldigen dat de hindernissen die ik noem, niet in staat zijn iemand die erin verwikkeld is, te hinderen. Omdat ik geen basis ervoor zie, vertoef ik in zekerheid, zonder angst en in zelfzekerheid.

4) Ik zie geen basis waarop mij iemand in deze wereld ervan zou kunnen beschuldigen dat wanneer ik iemand de Dhamma onderwijs, ze hem dan als hij de in praktijk brengt, niet naar de volledige vernietiging van dukkha leidt. Omdat ik geen basis ervoor zie, vertoef ik in zekerheid, zonder angst en in zelfzekerheid. [Niemand kan met recht mij afwijzen, mijn leer weerleggen, zoiets bestaat niet.]

        Een Tathāgata heeft deze vier soorten van zelfzekerheid en daarom maakt hij aanspraak op de plaats als leider van de kudde."

        "Sāriputta, wanneer ik op een dergelijke manier weet en zie, zou dan iemand van mij kunnen zeggen: 'De monnik Gotama heeft geen enkele bovenmenselijke toestanden bereikt, heeft geen helderheid van het weten en van het inzicht dat de edelen waardig is. De monnik Gotama onderwijst een Dhamma die alleen met het verstand is uitgedacht, volgt zijn eigen overwegingen zoals het hem invalt.' Als iemand dat zou beweren en met dat gepraat en dat denken niet ophoudt, dan zal hij in de hel terecht komen.'

 

(De acht bijeenkomsten)        

        Er zijn acht bijeenkomsten: die van de krijgers; die van de priesters; die van de burgers; die van de asceten; die van de vier grote koningen (de goden van de vier streken); die van de goden van de Drieëndertig; die van de zinnelijke goden; en die van de heilige goden.

        De Volmaakte gaat met vertrouwen onder die bijeenkomsten, vele honderden. En ik bleef er rustig, onverstoord, vol vertrouwen.

"Ik herinner me eraan dat ik vele honderden bijeenkomsten van edelen bezocht heb, vele honderden bijeenkomsten van brahmanen, vele honderden bijeenkomsten van gezinshoofden, vele honderden bijeenkomsten van monniken. Ik herinner me eraan dat ik vele honderden bijeenkomsten van wezens van de hemel van de Vier Grote Koningen bezocht heb, vele honderden bijeenkomsten van wezens van de hemel van de Drieëndertig, vele honderden bijeenkomsten van het gevolg van Mara, vele honderden bijeenkomsten van het gevolg van Brahma.

        En al eerder heb ik met hen daar samen gezeten en met hen gesproken, mij met hen onderhouden. En toch zie ik geen reden ervoor dat men kan denken dat vrees en angst mij daar had kunnen overkomen. En omdat ik geen reden ervoor zie, vertoef ik in zekerheid, vrij van angst en met zelfzekerheid."

        "Sāriputta, wanneer ik op een dergelijke manier weet en zie, zou dan iemand van mij zeggen dat ik geen bovenmenselijke toestanden heb bereikt, dat ik geen helderheid van het weten heb en van het inzicht dat de edelen waardig is, dat ik een Dhamma onderwijs die alleen maar met het verstand is uitgedacht, dan zal die persoon als hij dat gepraat en die gedachten niet opgeeft, in de hel terecht komen."

(Vier soorten van ontstaan)

        "Er zijn vier soorten schoten: die van het ei; die van het lichaam; die van de gisting (uit vochtigheid); en die van het spontane ontstaan.

        Als een wezen de schaal van het ei doorbreekt en ter wereld komt, dat is de schoot van het ei.

        Als een wezen uit een vruchtblaas komt, uit het lichaam ter wereld komt, dat noemt men de schoot van het lichaam.

        De schoot van de gisting, van de vochtigheid is als een wezen in rottende vis of rottend vlees of in rot eten ter wereld komt, of in een poel of plas.

        De schoot van spontaan ontstaan is die van hemelse wezens en van bewoners in de hel en bepaalde menselijke wezens en enige wezens in de lagere werelden."

        "Sāriputta, wanneer ik op een dergelijke manier weet en zie, zou dan iemand van mij zeggen dat ik geen bovenmenselijke toestanden heb bereikt, dat ik geen helderheid van het weten heb en van het inzicht dat de edelen waardig is, dat ik een Dhamma onderwijs die alleen maar met het verstand is uitgedacht, dan zal die persoon als hij dat gepraat en die gedachten niet opgeeft, in de hel terecht komen."

 

(De vijf sferen van bestaan en Nibbāna)

        Er zijn vijf sferen van bestaan: 1. de neerwaartse weg, de hel; 2. de dierlijke sfeer; 3. het geestenrijk; 4. het mensenrijk; 5. het rijk van de goden. – Al die sferen van bestaan ken ik, en de weg ernaar toe, en de daden die ernaartoe leiden.

        Ik ken ook nibbana, de opheffing van onwetendheid, het pad ernaar toe, en het gedrag dat ernaartoe leidt. Door opheffing van onwetendheid bereikt men nog in dit leven de bevrijding door wijsheid.

        En ik doorschouw en onderken het gemoed van iemand. Aldus gedraagt hij zich, zo'n weg heeft hij genomen dat hij na de dood in verderf en onheil komt. Later zie ik hem dan met het hemelse oog hoe hij vervuld is van smartelijke, stekende, brandende gevoelens.

        Of ik doorschouw en onderken: Aldus gedraagt iemand zich dat hij na de dood als dier wedergeboren wordt. Ook hij heeft smartelijke, stekende, brandende gevoelens.

        En ik doorschouw en onderken het gemoed van iemand. Aldus gedraagt hij zich dat hij na de dood in de sfeer van de geesten komt. Met het hemelse oog zie ik hem dan later als geest, met veel smartelijke gevoelens.

        En ik doorschouw en onderken het gemoed van iemand. Aldus gedraagt hij zich dat hij na de dood als mens wedergeboren wordt. Met het hemelse oog zie ik hem dan later hoe hij als mens veel goede gevoelens heeft.

        En ik doorschouw en onderken het gemoed van iemand: Aldus gedraagt hij zich dat hij na de dood in oorden van hemelse vreugde komt.

        En verder doorschouw en onderken ik het gemoed van iemand aldus: “Zodanig handelt die persoon dat hij na verdwijnen van de waan de waanloze bevrijding van het gemoed verwerkelijkt en de bevrijding door wijsheid. Hij is enkel van zalige gevoelens vervuld.

        Dat zijn de vijf sferen van bestaan. En wie zegt dat de Verhevene niet het bovennatuurlijke heil van helderheid van weten heeft, dat de Boeddha een zelf uitgedachte leer verkondigt, wie dat zegt en er geen spijt van heeft, die gaat de neerwaartse weg."

(De ascetische oefeningen die de Bodhisatta uitoefende)

        "Sāriputta, ik herinner me een heilig leven geleid te hebben dat vier factoren had. Ik heb ascese uitgeoefend, het uiterste aan ascese. Ik heb ruwheid uitgeoefend, het uiterste aan ruwheid. Ik heb vermijding uitgeoefend, het uiterste aan vermijding. Ik heb teruggetrokkenheid uitgeoefend, het uiterste aan teruggetrokkenheid."        

        Ik was een onbeklede, een ongebondene, iemand die uit de hand at, geen aankomende en geen afwachtende. Ik duldde geen aanreiking, geen gunsten, geen uitnodiging. Ik keek bij het ontvangen van de aalmoezen niet naar de pot, niet naar de schotel, niet naar de deuringang, keek niet over het hekwerk, niet in de ketel. Ik nam niets aan van lieden die met z’n tweeën eten, niets van een zwangere, niets van een zogende, niets van een vrouw die van de man komt, niets van bevuilden, niets waar een hond bij staat, niets waar vliegen heen en weer zwermen. Ik at geen vis, geen vlees, dronk geen wijn, geen brandewijn, at geen gegiste haverbrij.

          Ik ging naar één huis en had genoeg aan één handvol eten. Ik ging naar twee huizen en had genoeg aan twee keer een handvol eten. Ik ging naar zeven huizen en had genoeg aan zeven keer een handvol eten. Ik hield me in leven door de milddadigheid van slechts één geefster, van slechts twee geefsters, van slechts zeven geefsters. Ik at slechts iedere eerste dag, slechts iedere tweede dag, slechts iedere zevende dag. Zo wisselde ik af en beschouwde streng deze vastenoefening die tot een halve maand zich uitstrekte.

           En ik leefde van kruiden en paddenstoelen, van wilde rijst en graan, van zaad en pitten, van plantenmelk en boomhars, van grassen, van koeienmest. Ik hield me in leven met wortels en bosvruchten. Ik leefde van afgevallen vruchten.

En ik droeg het hemd van hennep, het boetekleed, droeg een gewaad genaaid uit lompen die op het lijkenveld of op straat gevonden waren. Ik hulde me in lompen, in vellen, in huiden, omgordde mij met vlechten uit gras, met vlechten uit boomschors, met vlechten uit loof. Ik verborg mijn naaktheid onder een schort van pels, een borstelige schort, onder een uilenvleugel.

En ik rukte hoofd- en baardharen uit. Ik was iemand die steeds bleef staan en die niet ging zitten of liggen. Ik zat op mijn hielen. Ik legde me op de zijkant op een doornen bed. Elke avond daalde ik af voor de derde keer in het boetelingenbad. Zo oefende ik veelvuldig in de ascese van lichamelijke pijn.

        En vele jaren lang liet ik stof en vuil zich ophopen op het lichaam, tot het vanzelf afviel. En ik had niet het verlangen die laag van stof en vuil af te wassen.

        En ik oefende weemoed. Elke schrede was begeleid van helder bewustzijn. Zelfs een druppel water wekte medelijden in mij op. “Dat ik het kleine verdwaalde wezen toch geen schade toebreng.”

          En ik leerde het vertrekken. Ik ging in een bos en bleef er. Als ik dan een koeienherder of een veedrijver zag, of een kruidenzoeker en houtsprokkelaar of een houthakker, dan vluchtte ik van bos naar bos, van bos naar bos, van dal naar dal, van berg naar berg. De reden: zij zouden mij niet zien en ik wilde hen niet zien.

        En ik ging naar de kudden, naar de vastgebonden koeien en verzamelde in mijn aarden nap mest van de jonge zogende kalveren en daarvan leefde ik. En ik at en dronk ook mijn eigen uitwerpselen en urine.

        En ik ging in een ander verschrikkelijk bos om er te vertoeven. En daar heerste zo'n ontzetting dat bij iedere onheilige zwerver daar de haren te berge gingen staan. En tijdens de koude ijskoude nachten in de winter, tijdens de vorst, verbleef ik ‘s nachts op een open plek en overdag in het struikgewas. In de zomer, tijdens de hitte, verbleef ik overdag op een open plek en ‘s nachts in het struikgewas.

        En ik ging naar een lijkenplaats en ging er liggen op een hoop vergane gebeenten.

        Kinderen van herders kwamen naar me toe, spuwden op me en urineerden op me, wierpen rotzooi naar me en peuterden met spitse halmen in mijn oren. Maar er kwam geen boze gedachte in mij op. Dat is mijn gelijkmoedigheid geweest.

        Veel asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat het eten zuivert. Zij sporen aan om van steenappels te leven. Zij eten steenappels, drinken het sap ervan, genieten allerlei gerechten gemaakt van steenappels. Ik at slechts één steenappel per dag. En mijn lichaam werd buitengewoon mager.

        Veel asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat het eten zuivert. En zij sporen aan om bonen te eten, om van sesam te leven, om van rijst te leven. Zij verteren rijst, eten rijstebrij, drinken rijstwater, genieten allerlei gerechten uit rijst. Ik at dagelijks slechts één rijstkorrel. En mijn lichaam werd buitengewoon mager.

        Mijn armen en benen werden zoals dor verwelkt riet door die uiterst geringe opname van voedsel. Mijn zitvlak werd als de hoef van een kameel, mijn ruggegraat met de vooruit- en achteruit stekende wervels werd als een ketting van kogels, door die uiterst geringe opname van voedsel. Mijn ribben hieven zich vierkantig af zoals de daksparren van een oud huis. In mijn oogkassen verschenen de diepliggende oogsterren klein, door die uiterst geringe opname van voedsel. Mijn hoofdhuid werd hol en schrompelig erdoor. En toen ik het vel van de buik wilde voelen, raakte ik de ruggengraat aan. En toen ik de ruggengraat wilde betasten, raakte ik het vel van de buik aan. En dat kwam door die uiterst geringe opname van voedsel. En ik wilde ontlasting maken en urineren maar viel voorover door de uiterst geringe opname van voedsel. Om het lichaam te sterken wreef ik mijn ledematen met de hand. Daarbij vielen de lichaamsharen uit die aan de wortel rot waren, door die uiterst geringe opname van voedsel.

        En ook deze manier van ascese bracht mij niet dichter bij het bovenaardse heil van het heldere weten. En wel omdat ik de heilige wijsheid niet verworven had.

        Sommige asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat de kringloop zuivert. Maar de kringloop is helemaal geen gemakkelijke, die ik op deze lange tocht nergens gevonden heb zoals bv bij de zuivere goden.

        Sommige asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat de geboorte zuivert. Maar de geboorte is helemaal geen gemakkelijke, die ik op deze lange tocht nergens gevonden heb zoals bv bij de zuivere goden.

        Sommige asceten en brahmanen zeggen en onderrichten dat het leven zuivert, of dat de gave zuivert, of dat het vuuroffer zuivert.

        Sommige asceten en brahmanen zeggen en onderrichten: "Zolang men fris en krachtig is, met glanzend haar, in het genot van de gelukkige jeugd, in de eerste mannenleeftijd, zolang bezit men ook de hoogste krachten van de geest. Maar is men oud en grijs geworden, als het einde nadert, als men 80 of 90 of 100 jaren oud is, dan verdwijnen ook de krachten van de geest." Maar dit is niet algemeen geldig. Sariputta, ik ben nu oud geworden, ben al 80 jaren. Stel nu dat ik vier discipelen had die 100 jaar oud zouden worden, deugdzaam en sterk, begiftigd met de hoogste krachten van de geest. Als die mij vraag na vraag stelden, van de vier pijlers van inzicht, en ik zou hen uitleg na uitleg geven, en als zij dan onthielden wat ik uitlegde en zij stelden geen vraag een tweede keer, alleen rustend tijdens het eten en drinken, bij het urineren en zich ontlasten, en tijdens de slaap, dan bleef het getuigenis van de waarheid van de Volmaakte onuitgevoerd, want die vier discipelen zouden eerder sterven. De kracht van de geest van de Volmaakte zal onveranderd zijn.

        Terecht kan iemand van mij zeggen: "Een waanloos wezen is in de wereld verschenen, tot welzijn en heil van velen, uit mededogen met de wereld, tot heil voor goden en mensen."

        Nu stond bij die gelegenheid de eerwaarde Nāgasamāla achter de Verhevene om hem lucht toe te waaieren. Hij zei tot de Verhevene dat hij kippenvel had gekregen bij het luisteren naar die leerrede. De Verhevene zei dat hij die leerrede dan moest onthouden als de kippenvel-leerrede. De eerwaarde Nāgasamāla was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.13. (M.II.3) Mahādukkhakkhandha sutta

        Te Sāvatthi. Lange toespraak over onvoldaanheid, lijden. Naakte asceten beweerden dat zij hetzelfde pad volgden als de Boeddha, en dat zij dezelfde leer onderwezen. Zij beweerden dat er geen enkelvoudigheid, geen uniek iets was in de leer van de Boeddha. De Verhevene legde toen de belangrijkste punten van zijn leer uit.[77]

        Hij legde aan de monniken uit wat de genoegens van de zinnen zijn, welke fouten en gevaren ze hebben en hoe zij eraan kunnen ontkomen. Hij sprak over begeerte en de overwinning ervan, en ook over de jhanas.[78]

M.13. (M.II.3) Mahādukkhakkhandha sutta

        

        Eens vertoefde de Verhevene te Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. Veel monniken gingen toen met buitengewaad en nap op weg naar de stad om er aalmoezen te vergaren. Maar onderweg dachten zij dat het te vroeg was voor aalmoezen. Daarom gingen zij naar de parken waar andersdenkende pelgrims woonden. De andersdenkenden zeiden dat de asceet Gotama de begeerte, het lichamelijke, het gevoel onderzocht en dat zij dat ook deden. Graag wilden zij over de verschillen in opvatting daarover praten.

        De monniken gingen toen van de andersdenkenden weg en dachten dat de Boeddha hen dat wel zou uitleggen.

        Zij gingen naar Savatthi van huis tot huis voor aalmoezen, keerden terug en aten de maaltijd. Daarna gingen zij naar de Verhevene toe, groetten hem eerbiedig en gingen terzijde neerzitten. Zij vertelden wat er gebeurd was. De Boeddha zei daarop dat zij als volgt hadden kunnen antwoorden:

        "Wat is lafenis van het begeren, van het lichamelijke, van het gevoel? Wat is de ellende van het begeren, van het lichamelijke, van het gevoel? Wat is de overwinning van het begeren, van het lichamelijke, van het gevoel? De andersdenkenden hadden die vragen niet kunnen beantwoorden. Alleen de Volmaakte of een discipel van de Volmaakte kan dat uitleggen.

        Wat is lafenis van het begeren? Er zijn vijf soorten van begeren, namelijk (1) de door het gezichtsvermogen in het bewustzijn tredende vormen, gewenst, geliefd, lieflijk, aangenaam. (2) De door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden, gewenst, geliefd, lieflijk, aangenaam. (3) De door het reukorgaan in het bewustzijn tredende geuren, gewenst, geliefd, lieflijk, aangenaam. (4) De door de smaak in het bewustzijn tredende sappen, gewenst, geliefd, lieflijk, aangenaam. (5) De door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen, gewenst, geliefd, lieflijk, aangenaam.

        Monniken, dat zijn de vijf soorten van begeren. Wat goed en gewenst is daarvan, dat is lafenis van het begeren.

        Wat is de ellende van het begeren? Iemand verdient zijn levensonderhoud met het een of andere beroep. Hij moet er hitte of koude verduren, zon en wind trotseren, muggen, wespen en kruipende insecten hinderen hem, honger en dorst kwellen hem. Dat is de ellende van het begeren.

        Als die persoon die zich op die manier moeite doet, geen rijkdom verwerft, dan wordt hij terneergeslagen, depressief. Hij klaagt en wordt wanhopig. 'Tevergeefs is mijn streven; mijn moeite is voor niets.' Dat is de ellende van het begeren.

        Wanneer die persoon tot rijkdom komt, dan heeft hij zorgen om die rijkdom te behouden. Dat de bezittingen toch niet in beslag genomen worden, of gestolen worden, door vuur verbrand of door water verwoest worden. En als die laatste dingen toch gebeuren, dat wordt hij terneergeslagen en wanhopig. 'Ik heb geen bezit meer.' Dat is de ellende van begeren.

        Door begeerte is er ruzie tussen koningen, vorsten, priesters en burgers. Door begeerte is er ruzie tussen ouders en kinderen, is er ruzie tussen zonen en dochters onderling, en tussen vrienden. Oorlog, ruzie, twist, dat is de ellende van het begeren.

        Door begeerte gedreven worden verdragen gebroken, steelt men goederen van anderen, wordt er bedrogen en is er echtbreuk. Er worden dan straffen uitgedeeld. Dat is de ellende van begeren.

        Uit begeerte wordt er onrecht aangedaan. Zo geraakt men op de neerwaartse weg, in het onheil. Dat is de ellende van begeren.

        En wat is de overwinning van begeren? Het is de ontkenning van de prikkel van de wil, de verloochening ervan.

        Wat is lafenis van het lichamelijke? Schoonheid van het lichaam is lafenis van het lichamelijke. Het verdwijnen van de schoonheid van het lichaam, dat is de ellende van het lichamelijke. Het sterven van iemand, dat is de ellende van het lichamelijke.

        Wat is lafenis van de gevoelens? Iemand verkrijgt het eerste niveau van de meditatieve verdiepingen, ver van begeerte, ver van onheilzame dingen, in nadenkende uit rust geboren zalige vreugde. Hij is dan niet afhankelijk van zichzelf noch van anderen. Hij ondervindt een gevoel van onafhankelijkheid. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens.

        Verder verkrijgt een monnik de innerlijke stilte van de zee, de eenheid van het gemoed, die vrij is van nadenken, in de zalige vreugde geboren in concentratie, de tweede jhana. Tijdens die tweede jhana is hij noch van zichzelf afhankelijk noch van anderen. Hij ondervindt een gevoel van onafhankelijkheid. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens.

        Verder vertoeft een monnik in vreugdevolle rust gelijkmoedig, met inzicht, helder bewust. Hij ondervindt in het lichaam een geluk. Hij vertoeft in de derde jhana, Hij is dan niet van zichzelf afhankelijk noch van anderen. Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens.

        Verder, na verwerping van de vreugde en het lijden, na vernietiging van de vroegere blijdschap en droefheid, verkrijgt een monnik de leedloze, vreugdeloze, gelijkmoedige vierde jhana, gelijkmoedig en met inzicht, de volkomen zuivere. Hij is dan niet van zichzelf afhankelijk noch van anderen Dat is het hoogste lafenis van de gevoelens.

        En wat is de ellende van de gevoelens? Wat er bestaat aan vergankelijk, smartelijk, wisselend gevoelen, dat is de ellende van de gevoelens.

        En wat is de overwinning van gevoelens? Wat er bestaat aan ontkenning van de prikkel van de wil, verloochening van de willensprikkel, dat is de overwinning van gevoelens.

M.14. (M.II.4) Cūladukkhakkhandha sutta

        Korte toespraak van de Boeddha tot de Sakya-vorst Mahanama over onvoldaanheid, lijden. De wortels van alle lijden in de wereld bestaan in begeerte naar zinnelijk genot, in een ten prooi vallen aan de verleidingen van wereldse genietingen.

        De Boeddha vroeg daarna aan Nigantha asceten waarom zij ascese beoefenden. Zij gaven ten antwoord dat hun leider had gezegd dat zij boete moesten doen voor hun fouten in het verleden. Door die boete zou er een einde komen aan hun lijden. De Boeddha vroeg toen of zij voorheen bestaan hadden of niet. Zij wisten het niet; en zij wisten niet welke slechte daad zij begaan hadden. Zij wisten ook niet of een deel van het lijden al overwonnen was en een ander deel nog niet. Zij wisten niet hoe zij in dit leven het juiste moesten doen. De asceten zeiden dat Bimbisara, de koning van Magadha, gelukkiger was dan de Boeddha. De Verhevene antwoordde toen dat de koning niet gelukkig was als hij een dag en een nacht zonder lichamelijke beweging en zonder een woord te zeggen moest doorbrengen. Maar de Verhevene kon dat wel, kon 2, 3, 4, 5, 6, 7 dagen roerloos blijven en geen woord zeggen en toch heel gelukkig zijn.

        Geluk wordt niet door pijn verkregen, maar door innerlijke vrede.

M.14. (M.II.4) Cūladukkhakkhandha sutta

        

        Eens vertoefde de Verhevene in het land van de Sakyas, nabij Kapilavatthu, in het park van de vijgenbomen. De Sakya-vorst Mahānāma bezocht toen de Verhevene en zei: "Eerwaarde heer, ik heb de leer van de Verhevene als volgt begrepen: begeerte is een smet van de geest, haat is een smet van de geest, onwetendheid is een smet van de geest. Toch dringen die smetten van de geest herhaaldelijk in mijn geest. Welk ding in mij is er dat mij ertoe brengt soms door begeerte, soms door afkeer en soms door onwetendheid beïnvloed te worden?" Ik vraag me af welke geestestoestand door mij nog niet is opgegeven en schuld eraan is dat soms mijn geest door begeerte, soms door afkeer en soms door onwetendheid beïnvloed is."[79]

        

        De Boeddha gaf ten antwoord dat een bepaalde geestestoestand door Mahānāma nog steeds niet was opgegeven.

        "Onbevredigend zijn begeerten, vol leed, vol kwalen, de ellende overweegt. Zelfs als de heilige discipel deze zin overeenkomstig de waarheid met volkomen wijsheid heeft ingezien, maar als hij buiten de begeerte, buiten het onheilzame geen gelukzaligheid en niets beters[80] heeft verwerkelijkt, dan danst hij nog om de begeerte heen. Maar zodra de heilige discipel die zin heeft ingezien en hij vindt buiten de begeerten, buiten het onheilzame gelukzaligheid en iets beters, dan danst hij niet meer om de begeerte heen.

        Ook ik had voor de Volmaakte Verlichting ingezien dat begeerten onbevredigend zijn en dat een groot gevaar erin zit.[81] Maar ik vond toen buiten de begeerten, buiten het onheilzame geen gelukzaligheid en niets beters. Ik bleef dus om de begeerte heen dansen. Maar toen ik die zin met volkomen wijsheid ingezien had en buiten de begeerten, buiten het slechte gelukzaligheid gevonden had en iets beters, toen besefte ik dat ik niet meer om de begeerten heen danste.

        Wat nu is bevrediging van begeerte? Er zijn vijf soorten van begeren, namelijk: (1) Vormen die door het visuele orgaan in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (2) Geluiden die door het gehoor in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (3) Geuren die door de reuk in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (4) Sappen die door de smaak in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. (5) Aanrakingen die door de tastzin in het bewustzijn treden, verlangde, geliefde, verrukkelijke, aangename. Wat er bestaat aan goede en gewenste dingen volgens die vijf soorten begeren, dat is bevrediging van begeerte.

        Wat is ellende van het begeren? Iemand voorziet in zijn levensonderhoud door een baan. Hij is onderhevig aan hitte, koude, zon en wind. Muggen en wespen en kruipende insecten plagen hem. Honger en dorst lijdt hij. Dat is de ellende van het begeren, door begeerte ontstaan.

        Als hij met zijn moeite geen rijkdom verkrijgt, dan wordt hij naargeestig en verdrietig, wanhopig. Hij denkt: ‘Tevergeefs is mijn streven, mijn moeite heeft geen doel.’ Dat is de ellende van het begeren.

        Als hij wel tot rijkdom komt, plaagt hem de pijn om die rijkdom te behouden. Dat is de ellende van het begeren.

        Door begeerte gedreven ontstaan ruzie, oorlog, twist, strijd. Door begeerte gedreven wordt er gedood, worden verdragen verbroken, wordt gestolen en bedrogen, wordt echtbreuk gepleegd. Door begeerte gedreven gaan zij de weg van het onrecht. Na de dood komen zij op het neerwaartse pad, dat tot onheil leidt.

        Eens vertoefde ik te Rājagaha in het gebergte, aan de Gierepiek. Veel vrije broeders[82] woonden toen op de helling van de Zienerheuvel (Isigili) en beoefenden er de ascese van steeds blijven staan. Zij gingen niet zitten of liggen. Pijnlijke, smartelijke gevoelens kwamen over hen. Op een avond ging ik naar hen toe en vroeg waarom zij die ascese van steeds blijven staan uitoefenden. Zij gaven ten antwoord: “Onze leider Nāthaputta weet alles. Hij heeft steeds de volledige duidelijkheid van kennis." Hij zei tegen ons dat wij vroeger slechte dingen gedaan hebben. Daarom moeten wij nu boete doen door deze vorm van ascese. Door boetedoening en vermijding van nieuwe daden komt er uiteindelijk een einde aan lijden."

        Toen vroeg ik aan die asceten of zij voorheen bestaan hadden of niet. Zij wisten het niet. Zij wisten niet of zij voordien kwaad gedaan hadden. Zij wisten niet welke slechte daad zij begaan hadden. Zij wisten niet of een deel van het lijden (al) overwonnen was en een ander deel nog niet. Zij wisten niet hoe zij in dit leven het verkeerde moesten ontkennen en hoe zij het juiste moesten doen. De asceten zeiden ook dat de koning van Magadha gelukkiger was dan de monnik Gotama. De Verhevene antwoordde toen dat de koning niet gelukkig was als hij een dag en een nacht zonder lichamelijke beweging en zonder een woord te zeggen moest doorbrengen. Maar de Verhevene kon dat wel, kon 2, 3, 4, 5, 6, 7 dagen roerloos blijven en geen woord zeggen en toch heel gelukkig zijn.

M.15. (M.II.5) Anumāna sutta

        Te Susumāragira in het land Bhagga. Preek door de eerwaarde Moggallāna over de waarde van zelfonderzoek. De monniken wordt aangeraden zichzelf te onderzoeken en zich van 16 soorten stijfkoppigheid te bevrijden.

        Een slechte monnik is boosaardig en volgt slechte neigingen. Hij is een opschepper, is toornig en verontwaardigd jegens anderen. Hij wil niet luisteren naar goed advies. Hij dwaalt van het onderwerp af. Een goede monnik daarentegen is bedachtzaam, gedwee en vol respect.

        Men moet voortdurend zichzelf onderzoeken en wegen wat men waard is. En als men een fout bij zichzelf ontdekt, dan moet men zich inspannen om ervan bevrijd te worden.

M.15. (M.II.5) Anumāna sutta

        

        Eens vertoefde de eerwaarde Mahāmoggallāna in het land Bhagga, bij de stad Sumsumāragira, in het Bhesakalā-bos. Hij sprak er de monniken als volgt toe:

        "Als een monnik vraagt dat andere monniken hem moeten waarschuwen en het is twijfelachtig met hem, als hij ongeduldig is en een lering onbetamelijk opneemt, dan kunnen de medemonniken hem nauwelijks een waarschuwing of lering waard achten, kunnen hem geen vertrouwde omgang waard achten.

        Hoe is het twijfelachtig met hem ? Wel, een monnik is boosaardig en volgt slechte neigingen. Hij is een opschepper en veracht de anderen. Hij is toornig; vijandig gezind; hij vloekt, scheldt. Hij gaat tekeer tegen degene die hem vermaant. Hij beledigt hem; hij spreekt hem tegen. Hij leidt degene die hem vermaant, van het ene naar het andere [thema], hij dwaalt van het onderwerp af en toont ontevredenheid, afkeer en wantrouwen. Na de vermaning geeft hij zijn fouten niet toe. Hij is huichelachtig en afgunstig, Hij is verontwaardigd en egoïstisch. Hij is listig en gluiperig. Hij is koppig en ijdel. Hij hecht alleen aan eigen meningen, houdt stevig eraan vast en geeft ze alleen onder moeilijkheden op.

        Maar vraagt een monnik niet dat zijn medemonniken hem moeten waarschuwen en als hij geen twijfelgeval is, als hij geduldig is en de lering passend aanneemt, dan kunnen de medemonniken hem wel een waarschuwing of lering waard achten, kunnen hem een vertrouwde omgang waard achten.

        Welke dingen zijn gunstig voor een monnik? Wel, een monnik is niet boosaardig en volgt niet de slechte neigingen. Hij is geen opschepper en veracht de anderen niet. Hij is niet toornig; is niet vijandig gezind; hij vloekt niet, scheldt niet. Hij gaat niet tekeer tegen degene die hem vermaant. Hij beledigt hem niet; hij spreekt hem niet tegen. Hij leidt degene die hem vermaant niet van het ene naar het andere [thema], hij dwaalt niet van het onderwerp af en toont geen ontevredenheid, afkeer en wantrouwen. Na de vermaning geeft hij zijn fouten toe. Hij is vrij van huichelarij en afgunst. Hij is vrij van verontwaardiging en egoïsme. Hij is vrij van list en gluiperigheid. Hij is niet koppig en niet ijdel. Hij hecht niet aan eigen meningen, houdt niet stevig eraan vast en geeft ze gemakkelijk op.

        

        Een monnik moet zich met de volgende maat meten: "Iemand die kwaadaardig is en die slechte neigingen navolgt, die is mij niet aangenaam, is mij niet sympathiek. Als ik zelf mij zo zou gedragen, zou ik anderen onaangenaam en onsympathiek worden. Daarom zal ik niet kwaadaardig zijn, zal ik geen slechte neigingen navolgen. Ik zal niet opscheppen en anderen niet verachten. Ik zal niet toornig zijn. Ik zal niet vijandig gezind zijn. Ik zal niet vloeken. Ik zal niet schelden. Ik zal niet tekeer gaan tegen degene die mij vermaant. Ik zal hem niet beledigen, zal hem niet tegenspreken. Ik zal degene die mij vermaant niet van het ene naar het andere [thema] slepen; ik zal niet van onderwerp afdwalen. Ik zal geen ontevredenheid, afkeer en wantrouwen tonen. Ik zal mijn fouten toegeven. Ik zal niet huichelachtig en niet jaloers zijn. Ik zal niet verontwaardigd en egoïstisch zijn. Ik zal niet listig en niet gluiperig zijn. Ik zal niet koppig en niet ijdel zijn. Ik zal niet aan eigen meningen hechten, zal niet eraan vasthouden en zal ze gemakkelijk opgeven.

        

        Een monnik moet zich op de voorgaande punten zelf onderzoeken. En als hij een fout ontdekt, dan moet hij zich inspannen om ervan bevrijd te worden."

M.16. (M.II.6) Cetokhila sutta

        Over de vijf geestelijke boeien: (1) twijfel over de Boeddha; (2) twijfel over de Dhamma; (3) twijfel over de Sangha; (4) twijfel over de oefening; (5) onvriendelijkheid jegens medevolgelingen. Verder vijf andere boeien: gehechtheid aan zinnelijke verlangens, gehechtheid aan het lichaam, gehechtheid aan vorm [materiële objecten], onmatigheid in eten en drinken, monnik of non worden enkel om in een hemelse sfeer van bestaan wedergeboren te worden.

        Wie deze boeien heeft overwonnen, die kan in de Dhamma tot groei, toename en vervulling komen.

        Hij ontplooit denken en inspanning, energie en vastbeslotenheid, concentratie, onderzoek en enthousiasme. Hij is in staat om Nibbāna te verwerkelijken.

M.16. (M.II.6) Cetokhila sutta

                

        Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi, in het park van Anāthapindika. Hij sprak er de monniken toe.

        “Wie de vijf hindernissen van het gemoed niet heeft overwonnen en wie de vijf boeien van het gemoed niet heeft doorgesneden, die kan in deze Orde niet tot ontplooiing van de waarheid, tot rijpheid (bloei) en ontplooiing ervan komen.

        Wat zijn die vijf hindernissen van het gemoed? (1) Een monnik twijfelt aan de Meester, koestert wantrouwen en afgunst. Daarom is zijn gemoed niet geneigd naar inspanning en moeite, standvastigheid en volharding. (2) Hij twijfelt aan de leer, koestert wantrouwen en afgunst. Daarom is zijn gemoed niet geneigd naar inspanning en moeite, standvastigheid en volharding. (3) Hij twijfelt aan de Orde, koestert wantrouwen en afgunst. Daarom is zijn gemoed niet geneigd naar inspanning en moeite, standvastigheid en volharding. (4) Hij twijfelt aan de orde-regel (discipline). Daarom is zijn gemoed niet geneigd naar inspanning en moeite, standvastigheid en volharding. (5) Hij ergert zich over zijn medemonniken, is terneergeslagen en heeft het benauwd. Daarom is zijn gemoed niet geneigd naar inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

        Wat zijn de vijf boeien van het hart?

(1) Een monnik heeft zich bij het willen niet bevrijd van begeerte, verlangen, lust, koorts, dorst. Daarom is zijn gemoed afgekeerd van inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

(2) Een monnik heeft zich bij het voelen niet bevrijd van verlangen. Daarom is zijn gemoed afgekeerd van inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

(3) Een monnik heeft zich bij het zien niet bevrijd van begeerte. Daarom is zijn gemoed afgekeerd van inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

(4) Een monnik heeft bij de maaltijd te veel gegeten. Hij gaat daarom behaaglijk zitten, behaaglijk liggen, behaaglijk slapen. Daarom is zijn gemoed afgekeerd van inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

(5) Een monnik leidt het heilige leven met de bedoeling een godheid te worden. Daarom is zijn gemoed afgekeerd van inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

        Monniken, wie van jullie de vijf hindernissen van het gemoed wel heeft overwonnen en de vijf boeien van het gemoed heeft doorgesneden, die kan wel in deze Orde tot ontplooiing en bloei van de waarheid komen.

(1) Hij twijfelt niet aan de Meester. Hij heeft vertrouwen en sympathie.

(2) Hij twijfelt niet aan de leer.

(3) Hij twijfelt niet aan de Orde.

(4) Hij twijfelt niet aan de orde-regels.

(5) Hij ergert zich niet over zijn medemonniken, is niet terneergeslagen en heeft het niet benauwd.

        Verder:

(1-3) Een monnik heeft zich bevrijd van begeerte bij het willen, bij het voelen en bij het zien.

(4) Hij heeft bij de maaltijd niet te veel gegeten. Hij gaat niet behaaglijk zitten, liggen of slapen. Zijn gemoed is geneigd naar inspanning en moeite, standvastigheid en volharding.

(5) Hij leidt het heilige leven niet met de bedoeling een godheid te worden.

        Hij verkrijgt het machtsgebied dat door innigheid, volharding en concentratie van de wil verworven wordt, verkrijgt het machtsgebied dat door innigheid, volharding en concentratie van kracht verkregen wordt, verkrijgt het machtsgebied dat door innigheid, volharding en concentratie van het gemoed verkregen wordt, verkrijgt het machtsgebied dat door innigheid, volharding en concentratie van onderzoek verkregen wordt. Hij verkrijgt heldenmoed. Hij is in staat om door te breken, is in staat tot ontwaking, tot volledige zekerheid.

M.17. (M.II.7) Vanapattha sutta

        Te Savatthi. Over de voor- en nadelen van het leven in het bos. Een plek die niet gunstig is voor geestelijke noch voor lichamelijke ontwikkeling moet opgegeven worden. Een plek die gunstig is voor geestelijke ontwikkeling, maar minder gunstig voor materiële steun, moet men behouden. En wanneer de voorwaarden gunstig zijn zowel voor geestelijke ontwikkeling als voor materiële steun, dan moet een monnik op die plek blijven zijn hele leven lang. En als hij bij iemand leeft wiens gezelschap gunstig is voor geestelijke ontwikkeling en voor materiële steun, dan moet een monnik bij hem blijven zijn hele leven lang.

        Kortom, als een monnik ergens leeft onder omstandigheden of bij personen die ongunstig zijn voor verdere ontwikkeling, dan moet hij er weggaan. En als hij leeft onder omstandigheden of bij personen die gunstig zijn voor verdere ontwikkeling, dan moet hij er blijven.[83]

M.17. (M.II.7) Vanapattha sutta

        Te Savatthi, in het park van Anāthapindika. Uitleg van bos-eenzaamheid.

        1) Een monnik leeft in bos-eenzaamheid. Hij heeft er geen inzicht, hij kan zich niet concentreren, de waan verdwijnt niet. Hij bereikt de onvergelijkbare zekerheid niet. Wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleren, voedsel, slaapplaats en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij ternauwernood. Hij moet dan ook die bos-eenzaamheid verlaten, moet er niet blijven.

        2) Een monnik leeft in een andere bos-eenzaamheid. Hij heeft er geen inzicht, hij kan zich niet concentreren, de waan verdwijnt niet. Hij bereikt de onvergelijkbare zekerheid niet. Maar wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleren, voedsel, slaapplaats en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij rijkelijk. Hij moet dan overwegen dat hij de bos-eenzaamheid niet leeft voor kleren, voedsel, slaapplaats en medicijnen in geval van ziekte. Ook hij moet na enige tijd die bos-eenzaamheid verlaten, moet er niet blijven.

        3) Een monnik leeft in een bos-eenzaamheid. Hij heeft er eerst geen inzicht, maar later krijgt hij inzicht, het gemoed wordt geconcentreerd, de waan verdwijnt en hij bereikt de onvergelijkbare zekerheid. Maar wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleding, voedsel, slaapplaats, en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij weinig. Deze monnik moet een tijd in die bos-eenzaamheid blijven, moet er niet weggaan.

        4) Een monnik leeft in een andere bos-eenzaamheid. Hij verkrijgt er inzicht, het gemoed wordt geconcentreerd, de waan verdwijnt en hij bereikt de onvergelijkbare zekerheid. En wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleding, voedsel, slaapplaats, en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij rijkelijk. Die monnik moet in die bos-eenzaamheid blijven, moet er niet weggaan.        

        5) Een monnik leeft in de omgeving van een dorp of burcht of stad, in het een of andere land, in het gezelschap van deze of gene persoon. Hij krijgt er geen inzicht, het gemoed wordt niet geconcentreerd, de waan verdwijnt niet en hij bereikt niet de onvergelijkbare zekerheid. Wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleding, voedsel, slaapplaats, en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij weinig. Die monnik moet niet bij die persoon blijven maar hem zonder afscheid verlaten.

        6) Een monnik leeft in het gezelschap van een andere persoon. Hij krijgt er geen inzicht, het gemoed wordt niet geconcentreerd, de waan verdwijnt niet en hij bereikt niet de onvergelijkbare zekerheid. Maar wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleren, voedsel, slaapplaats en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij rijkelijk. Die monnik moet na enige tijd die persoon zonder afscheid verlaten. Hij moet er niet blijven.

        7) Een monnik leeft in het gezelschap van deze of gene persoon. Hij verkrijgt er inzicht, het gemoed wordt geconcentreerd, de waan verdwijnt en hij bereikt de onvergelijkbare zekerheid. En wat een asceet nodig heeft voor levensonderhoud, kleren, voedsel, slaapplaats en medicijnen in geval van ziekte, dat krijgt hij weinig. Die monnik moet een tijd bij die persoon blijven, moet er niet weggaan.

        8) Een monnik leeft in het gezelschap van deze of gene persoon. Hij verkrijgt inzicht, het gemoed wordt geconcentreerd, de waan verdwijnt en hij bereikt de onvergelijkbare zekerheid. Wat een asceet nodig heeft krijgt hij rijkelijk. Die monnik moet zijn leven lang bij die persoon blijven en niet weggaan als hij niet weggejaagd wordt.

M.18. (M.II.8) Madhupindika sutta

        Nabij Kapilavatthu. De Sakya-prins Dandapāni vraagt aan de Boeddha welke leer hij onderwijst. De Verhevene geeft ten antwoord dat hij onderwijst dat de volmaakte heilige door niets uit zijn doen geraakt, geen vragen meer stelt en niet naar bestaan noch naar niet-bestaan verlangt. De prins begreep het niet en vertrok.

        Later vroeg een monnik nadere uitleg. De Verhevene zei: Als men iets waarneemt en er geen behagen in schept, er niet aan hecht, dat is het einde van begeerte, afkeer, onwetendheid, het einde van twijfel; daar worden de slechte dingen zonder rest vernietigd.

        De monniken gingen daarna naar de eerwaarde Maha Kaccāna en vroegen hem de korte toespraak nader uit te leggen. Diens uitleg was als volgt: Door contact van de zintuigen met zintuiglijke objecten (vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten) ontstaat bewustzijn, aanraking, gevoel, waarneming, onderscheid. Als de zintuigen, zintuiglijke objecten en bijbehorend bewustzijn niet aanwezig zijn, dan komt er geen aanraking, geen gevoel, geen waarneming en geen onderscheid.

        De eerwaarde Mahā Kaccāna gaf de monniken de raad om naar de Verhevene te gaan en hem zelf te vragen. De monniken gingen toen naar de Boeddha toe en vertelden wat de eerwaarde Mahā Kaccāna onderwezen had. De Boeddha prees Mahākaccāno voor diens wijsheid en keurde alles goed.

M.18. (M.II.8) Madhupindika sutta

        In het land van de Sakyas, nabij Kapilavatthu, in het park van de vijgenbomen. De Verhevene ging er naar de stad om aalmoezen te vergaren. Hij ging van huis tot huis, kreeg aalmoezen en keerde weer naar het park terug. Hij at de maaltijd en ging naar het Grote Bos. Binnen in dat bos ging hij onder een groep van citroenappelbomen zitten om er de dag tot aan de zonsondergang door te brengen.

        De Sakka-prins Dandapāni wandelde ook naar dat bos en kwam tot bij de Verhevene. Hij groette hem vriendelijk en vroeg wat de asceet onderwees. “Ik verkondig dat de bekenner in deze wereld door niets uit zijn doen geraakt, en dat de heilige die geen vragen meer stelt, die elke ontstemming vernietigd heeft, niet naar bestaan noch naar niet-bestaan verlangt. Waarnemingen hechten niet meer aan hem. Dat verkondig ik."

        Met gefronste wenkbrauwen ging de prins weg.

        ’s Avonds keerde de Verhevene na de meditatie naar het park van de vijgenbomen terug. Hij vertelde er aan de monniken wat er gebeurd was. Een monnik vroeg nadere uitleg.

        De Boeddha: “Als de waarnemingen bij iemand verschijnen en als hij er geen behagen in schept, als ze niet meer aan hem hechten, dat is het einde van hechten van begeerte, is het einde van hechten van afkeer, is het einde van hechten van meningen, is het einde van hechten van twijfel, waan, bestaan, niet-weten, tekeergaan en bloedvergieten, oorlog en tweedracht, ruzie en strijd, liegen en bedriegen. Daar worden de slechte dingen zonder rest vernietigd.” Na deze woorden vertrok hij.

        De monniken gingen daarna naar de eerwaarde Mahākaccāna en vroegen hem de inhoud van die korte lering nader uit te leggen. De eerwaarde Mahākaccāna legde de lering toen als volgt uit.

        "Door het gezichtsorgaan en de vormen ontstaat het zien-bewustzijn. Door samenkomst van die drie ontstaat aanraking. Door aanraking ontstaat gevoel. Door gevoel ontstaat waarneming. Wat men waarneemt, daarover denkt men na. Men maakt onderscheid. En dan volgt afzondering. Wat men afzondert, verschijnt aan de mens als waarnemingen van bijzonderheid die betrekking hebben op vormen van vroegere, tegenwoordige en toekomstige tijden, welke vormen door het zien-bewustzijn waarneembaar zijn.

        Evenzo met gehoor – geluiden – hoorbewustzijn. Evenzo met reukorgaan – geuren – reukbewustzijn. Evenzo met smaakorgaan – sappen – smaakbewustzijn. Evenzo met de geest - gedachten en ideeën – denkbewustzijn.

        Als er gezichtsorgaan, vorm en zien-bewustzijn is, dan volgt aanraking, dan gevoel, dan waarneming, dan onderscheid.

        Evenzo met gehoor, reuk, smaak, aanraking, denken.

        Als gezichtsorgaan, vorm en zien-bewustzijn niet aanwezig zijn, dan komt er geen aanraking, geen gevoel, geen waarneming, geen onderscheid.”

        De eerwaarde Mahākaccāna gaf de monniken de raad om naar de Verhevene te gaan en hem zelf te vragen. De monniken gingen toen naar de Boeddha toe en vertelden wat de eerwaarde Mahākaccāno onderwezen had. De Boeddha prees Mahākaccāna voor diens wijsheid en keurde alles goed.

M.19. (M.II.9) Dvedhāvitakka sutta

        Te Savatthi. De Boeddha legt uit hoe gedachten van zin-genot, kwaadwil en wreedheid overwonnen kunnen worden door zulke gedachten te zien bij het ontstaan ervan en door dan te denken dat zij tot eigen leed, tot leed van anderen en tot beider leed leiden; dat ze wijsheid beïnvloeden en moeilijkheden veroorzaken.

        Gedachten van ontzegging, niet kwaadwil en niet wreedheid leiden niet tot eigen leed, noch tot leed van anderen, noch tot beider leed. Zulke gedachten bevorderen wijsheid, veroorzaken geen moeilijkheden en leiden naar Nibbana.

        De Boeddha verwijst er verder naar zijn eigen Verlichting (als in M.4). Het zekere en goede pad is het achtvoudige pad.

M.19. (M.II.9) Dvedhāvitakka sutta

        Te Sāvatthi, in het park van Anāthapindika. Toespraak van de Boeddha tot de monniken. “Vroeger, vóór de volmaakte Verlichting, ontstond bij mij de volgende gedachte: 'De ene na de andere overweging ga ik afzonderen.' En ik scheidde de overwegingen van begeerte, kwaad doen en woede aan de ene kant, en de overwegingen van ontzegging, niet kwaad doen, niet-woede aan de andere kant. Wanneer dan een overweging van begeerte ontstond, zei ik tot mezelf dat een overweging van begeerte was ontstaan. Die overweging van begeerte leidt naar eigen beperking en naar vreemde beperking, naar beperking van beide. Ze roeit de wijsheid uit, brengt verwoesting met zich mee, leidt niet naar bevrijding van waan, leidt naar eigen beperking. Bij die gedachten loste ze op. – Evenzo met de overwegingen van kwaad doen en woede.

        Wat een monnik lang overdenkt, daarheen neigt zich zijn gemoed. Als hij de overwegingen van begeerte, kwaad doen en woede lang overlegt, dan verloochent hij de overwegingen van ontzegging, niet kwaad doen en niet-woede.

        Toen een overweging van ontzegging ontstond, zei ik tot mezelf: 'Deze overweging van ontzegging is bij mij ontstaan. Ze leidt niet naar eigen beperking, niet naar vreemde beperking, niet naar beperking van beide; ze bevordert de wijsheid, brengt geen verwoesting met zich mee, leidt naar oplossing van waan. Ik kan er niets verschrikkelijks in vinden. Maar als ik lang overweeg, zal mijn lichaam moe worden, en het hart wordt mat. Dan is het hart verre van zelfverdieping. Toen concentreerde ik mijn hart, bracht het tot rust en vestigde het, opdat het hart niet mat zou worden.

        Evenzo met overwegingen van niet-schaden en niet-woede.

        Onbuigzaam was toen mijn kracht, inzicht was daar, het lichaam was tot rust gekomen, het gemoed was verdiept, één. En ik vertoefde in de eerste jhana, de tweede, derde en vierde jhana.

        Ik richtte toen het gemoed op de herinnering aan vroegere bestaansvormen (etc). Ik richtte het gemoed op het inzicht van verdwijnen-verschijnen van de wezens. Met het hemelse oog zag ik de wezens heengaan en weer verschijnen (etc.) [Zie M.12. De tien krachten].

        Dit weten had ik in de midden-uren van de nacht als tweede verkregen. Met een dergelijk gemoed richtte ik het gemoed op het inzicht van de opdroging van onwetendheid. 'Dit is lijden, dit is de ontwikkeling van lijden, dit is de opheffing van lijden, dit is het pad dat leidt naar de opheffing van lijden. Dit is onwetendheid, dit is de ontwikkeling van onwetendheid, dit is het pad dat leidt naar de opheffing van onwetendheid.' Met een dergelijk inzicht werd mijn gemoed bevrijd van de waan van wensen, de waan van bestaan en de waan van niet-weten. 'In de verloste is de verlossing; geboorte is opgedroogd.' Zo begreep ik. Het niet-weten was verdreven; het weten was verkregen. Dit was het derde inzicht."

M.20. (M.II.10) Vitakkasanthāna sutta

        De Boeddha onderwijst er vijf methoden om onheilzame gedachten te verdrijven die tijdens het mediteren kunnen ontstaan. Men moet slechte gedachten opgeven en goede gedachten ontwikkelen. Men moet over de nadelen van slechte gedachten nadenken. Men moet niet toestaan dat de geest zich wendt tot slechte gedachten. Men moet erover nadenken hoe gedachten ontstaan. En men moet zich oefenen in zelfbeheersing.

        Als slechte, onheilzame gedachten ontstaan, moet men de opmerkzaamheid richten op goede, heilzame gedachten. Als dan nog slechte, onheilzame gedachten ontstaan, moet men het gevaar in die gedachten onderzoeken: ze zijn onheilzaam, zijn te berispen, hebben lijden tot resultaat. Als dan nog slechte, onheilzame gedachten ontstaan, moet men proberen die gedachten te vergeten; men moet er geen acht op slaan. Als dan nog slechte, onheilzame gedachten ontstaan, moet men de opmerkzaamheid richten op het tot stilstand komen van de vorming van die gedachten. Als dan nog slechte, onheilzame gedachten ontstaan, moet men met inspanning de geest bedwingen. Met het overwinnen van die onheilzame gedachten wordt de geest innerlijk gevestigd, gekalmeerd en geconcentreerd. Wat men wil denken, die gedachten zal men denken; en wat men niet wil denken, die gedachten zal men niet denken.

M.20. (M.II.10) Vitakkasanthāna sutta

        

        Te Sāvatthi in het park van Anāthapindika. Toespraak van de Boeddha tot de monniken.

        Wie naar het hogere streeft, moet af en toe vijf soorten van voorstellingen overwegen:

        (1) Er is de voorstelling waarbij slechte, onwaardige overwegingen ontstaan, beelden van begeerte, afkeer en waan. Uit die overweging moet de monnik dan een ander, een waardig beeld verkrijgen. Terwijl hij dat waardige beeld verkrijgt, verdwijnen de slechte, onwaardige overwegingen. De beelden van begeerte, afkeer en waan lossen op. Omdat hij ze overwonnen heeft, vestigt zich het innerlijke hart, wordt rustig, geconcentreerd en sterk.

        (2) Wanneer bij iemand bij zijn pogingen om uit de ene voorstelling een andere, waardige voorstelling te verkrijgen, nog slechte, onwaardige overwegingen opkomen, beelden van begeerte, afkeer en waan, dan moet die monnik de ellende van zulke overwegingen overdenken, als volgt: 'Die onwaardige overwegingen zijn nu daar, die onzuivere, die lijden veroorzaken.' Terwijl hij het beroerde van zulke overwegingen overdenkt, verdwijnen de slechte, onwaardige overwegingen; de beelden van begeerte, afkeer en waan lossen op. Omdat hij ze overwonnen heeft, vestigt zich het innerlijke hart, wordt rustig, geconcentreerd en sterk.

        (3) Wanneer bij de overdenking van het lijden van die overwegingen nog slechte, onwaardige overwegingen opkomen, beelden van begeerte, afkeer en waan, dan moet die monnik aan die overwegingen geen aandacht schenken. De slechte, onwaardige overwegingen verdwijnen dan, de beelden van begeerte, afkeer en waan lossen op. Omdat hij ze overwonnen heeft, vestigt zich het innerlijke hart, wordt rustig, geconcentreerd en sterk.

        (4) Wanneer dan toch nog slechte, onwaardige overwegingen ontstaan, beelden van begeerte, afkeer en waan, dan moet de monnik die overwegingen de een na de ander accepteren, erop ingaan. Terwijl hij dat doet, verdwijnen de slechte, onwaardige overwegingen, de beelden van begeerte, afkeer en waan lossen op. Omdat hij ze overwonnen heeft, vestigt zich het innerlijke hart, wordt rustig, geconcentreerd en sterk.

        (5) Wanneer dan toch nog slechte, onwaardige overwegingen opkomen, beelden van begeerte, afkeer en waan, dan moet de monnik met op elkaar geperste tanden en met de tong tegen het verhemelte gedrukt het gemoed neerdrukken door de wil. Terwijl hij dat doet, verdwijnen de slechte, onwaardige overwegingen, de beelden van begeerte, afkeer en waan lossen op. Omdat hij ze overwonnen heeft, vestigt zich het innerlijke hart, wordt rustig, geconcentreerd en sterk.

        Wanneer bij jullie slechte, onwaardige overwegingen opkomen, beelden van begeerte, afkeer en waan, en wanneer jullie dan een andere, waardige overweging verkrijgen, dan verdwijnen die slechte, onwaardige overwegingen. De beelden van begeerte, afkeer en waan lossen op. Het gemoed wordt rustig, geconcentreerd en sterk.

        Iemand die de slechte overwegingen overwint, wordt een heerser over de soorten overwegingen genoemd. Welke overweging hij ook maar wil, die zal hij overwegen. En de overweging die hij niet wil, zal hij niet overwegen. De levensdorst heeft hij afgesneden,de boeien heeft hij weggegooid. Hij heeft aan het lijden een einde gemaakt door volledige overwinning van de ego-waan.

III. Tatiya-vagga (M.21-30) (M.III. 1-10)

        Het nadeel van een kwaad gemoed. Het beoefenen van liefdevolle vriendelijkheid (mettā). De verkeerde en de juiste manier om de Dhamma te leren. De leer is als een vlot, een middel om de andere oever te bereiken. Het edele streven. De leer van de Boeddha leidt naar volmaakte heiligheid.[84]

M.21. (M.III.1) Kakacūpama sutta

        Te Sāvatti, in het Jetavana park. De Boeddha sprak er m.b.t. bhikkhu Moliyaphagguna die bevriend was met nonnen. Andere monniken bekritiseerden hem erover. De bhikkhu werd kwaad en twistte met degenen die hem bekritiseerden. Toen de Boeddha hem de raad gaf weg te blijven bij nonnen en zijn gemoed te beheersen, bleef de monnik koppig. De Boeddha zei dat het niet passend was om overmatig veel contact met bhikkhunis te hebben. Ook toonde hij het nadeel van een kwaad gemoed.[85]

        De gelijkenis van de zaag. De Boeddha onderwees er over het beoefenen van universele liefdevolle vriendelijkheid (mettā). Men moet leren te vergeven. Men moet leren vrij te zijn. Men moet ernstig zijn. Men moet geen gedachten van boosheid in zich laten opkomen, zelfs al wordt men in stukken gezaagd.[86]

        Men moet zich aldus oefenen: de geest zal onbeïnvloed zijn; men moet geen kwade woorden spreken; men moet in medegevoel voor het welzijn van anderen vertoeven, met een geest van liefdevolle vriendelijkheid, zonder haat.        

        De Boeddha richt zich dan tot de andere monniken en spreekt over het eenmaal eten per dag. Daardoor is men vrij van ziekte en onbehagen; men verheugt zich in gezondheid, kracht en een licht leven. Verder spoorde hij de monniken aan het onheilzame op te geven en het heilzame te ontplooien. Ook moeten zij gemakkelijk te vermanen zijn en zichzelf gemakkelijk te vermanen maken door de Dhamma te eren, te respecteren en te vereren. Wat anderen ook zeggen, de geest van de monnik moet onbeïnvloed blijven. Hij moet geen kwade woorden uiten; hij moet liefdevolle vriendelijkheid jegens de ander koesteren.

M.22. (M.III.2) Alagaddūpama sutta

        Te Sāvatthi. De monnik Arittha begreep de leer van de Boeddha verkeerd. Hij beweerde dat de Boeddha toonde hoe men zich in zinnelijke genietingen kon verheugen zonder op het pad gehinderd te worden. De Boeddha weerlegde zijn verkeerde ideeën maar de monnik bleef koppig. De Verhevene sprak toen tot de monniken over de verkeerde en de juiste manier om de Dhamma te leren.

        Gelijkenis van de slang. Het hebben van verkeerde ideeën over de Dhamma is als het vastpakken van een slang bij de staart. Die slang keert zich om en bijt de man. Evenzo kan men verwachten dat het religieuze leven iemand veel schade kan brengen als het niet serieus beoefend wordt.

        Sommigen leren de Dhamma maar zij onderzoeken de betekenis ervan niet met wijsheid. Daarom komen zij er niet toe ze reflectief aan te nemen. In plaats daarvan leren zij de Dhamma alleen om kritiek op anderen te kunnen geven. Zij hebben geen vooruitgang in de leer. Omdat zij de leer niet juist opnemen, draagt dat lang bij tot hun nadeel en leed.

Gelijkenis van het vlot

        De leer wordt er vergeleken met een vlot. Het doel ervan is de rivier over te steken, niet om het vast te houden. Na aankomst aan de andere oever neemt men het vlot niet meer mee. Het doel van de Dhamma is volledige bevrijding te bereiken. Als de heilige de stroom heeft overgestoken, is de Dhamma niet meer nodig.[87] Het is dan niet meer nodig dat hij of zij zich aan de Dhamma hecht.

          Stel dat een man op een reis een grote watermassa zag. Deze kant ervan was gevaarlijk en vol angstaanjagende dingen. De andere oever was veilig en vrij van angstaanjagende dingen. Maar er was geen brug en geen veerboot  om naar de overkant te geraken. Die man verzamelde toen gras, twijgen, takken en bladeren en maakte daarmee een vlot. Met behulp van dat vlot en met gebruik van armen en benen kwam hij veilig aan de andere oever.
        Hij dacht toen dat het vlot erg nuttig voor hem was geweest. “Stel dat ik het op mijn hoofd of schouder plaats en dat ik dan ga waarheen ik wil.”

     Zou die man met die manier van handelen datgene doen wat hij met dat vlot zou moeten doen? - Neen, eerwaarde Heer. - Wat zou hij dan ermee moeten doen? Hij kan het vlot op droog land trekken of het in het water laten drijven, en dan gaan waarheen hij wil. Met die manier van handelen zou die man datgene doen wat hij met dat vlot zou moeten doen.

         Evenzo is de leer gelijk aan een vlot. Ze dient om ermee over te steken, niet om ze vast te houden.

          Wanneer jullie deze gelijkenis van het vlot begrijpen, moeten jullie ook goede toestanden opgeven, en destemeer slechte toestanden.

        Verder spreekt de Boeddha er over anatta. Vorm, gevoel, waarneming, formaties, gedachten – dat alles is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf. Dat wat gezien, gehoord, gevoeld, waargenomen, gezocht, overwogen is, is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.

        Er is niets dat onvergankelijk, eeuwigdurend is. Als er een zelf was, zou er ook iets zijn dat tot dat zelf behoort. Maar er is geen zelf.

        Vorm, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn, – dat alles is vergankelijk en daarom kan dat niet als “mijn zelf” beschouwd worden. Wie dat inziet, wordt zonder begeerte ernaar. Daardoor wordt zijn geest bevrijd. Die persoon heeft geen grens, heeft de last afgelegd, is ongeboeid. Hij heeft onwetendheid geheel en al uitgeroeid. Hij heeft begeerte overwonnen. Hij heeft de vijf lagere boeien overwonnen. Hij heeft de illusie van “ik” overwonnen, geheel en al verwijderd. Hij is aan de andere oever aangekomen, is onvindbaar geworden.

        Daarom geef op wat niet van u is.

        De Boeddha spreekt dan verder erover dat sommigen zijn woorden verkeerd uitleggen. Maar hij wordt er niet boos of verdrietig over. Wanneer anderen ons beledigen, op ons schelden en ons lastig vallen, dan moet geen ergernis, geen verbittering of neerslachtigheid gekoesterd worden. En wanneer anderen ons eren, respecteren en hoogachten, dan moet geen vreugde gekoesterd worden.

        Wij moeten opgeven wat niet van ons is, en wel: vorm, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Wanneer dat alles is opgegeven, zal dat lang tot heil en zegen strekken.

        De Dhamma is goed verkondigd, helder, open, duidelijk. In deze Dhamma is geen beschrijving van een toekomstige ronde van bestaan voor volmaakte heiligen. Degenen die de vijf lagere boeien hebben overwonnen, zullen spontaan (in de Zuivere Sferen) wedergeboren worden en daar Nibbana verkrijgen zonder vandaar terug te keren. Degenen die drie boeien hebben overwonnen, en in wie begeerte, haat en onwetendheid is verminderd, zij zijn eenmaal wederkerenden; nog een keer komen zij in deze wereld terug om aan het lijden een einde te maken. Degenen die drie boeien hebben overwonnen, zijn in de stroom getredenen; zij zijn op weg naar de Verlichting. Degenen die de Dhamma navolgen zijn, of die vol vertrouwen zijn, zij allen gaan de Verlichting tegemoet. Degenen die genoeg liefde, toewijding hebben voor de Boeddha, zij gaan een hemelse sfeer tegemoet.

        

M.23. (M.III.3). Vammīka sutta

        Te Savatthi. Een zekere godheid vertelde aan de eerwaarde Kumāra Kassapa de gelijkenis van de smeulende mierenheuvel. Deze ging naar de Boeddha die de gelijkenis uitlegde. De mierenheuvel wordt er vergeleken met het menselijke lichaam.

        Onwetendheid moet overwonnen worden door edele wijsheid en het opwekken van energie.

        Men moet wanhoop en woede overwinnen met wijsheid.

        Men moet twijfel overwinnen met wijsheid.

        De vijf hindernissen – zinnelijke begeerte, kwaadwil, traagheid en slapheid, rusteloosheid en gewetensonrust, twijfel – moeten overwonnen worden met wijsheid.

        De vijf groepen van bestaan – vorm, gevoel, aanraking, formaties, bewustzijn – moeten opgegeven worden met wijsheid.

        De vijf soorten van zinnelijke genietingen – vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingsobjecten – moeten opgegeven worden met wijsheid.

        Behagen scheppen en begeerte moeten overwonnen worden met wijsheid.

        Iemand die de neigingen heeft vernietigd, moet men vereren.

M.24. (M.III.4) Rathavinīta sutta

        De eerwaarde Sāriputta vroeg aan de eerwaarde Punna Mantāniputta met welk doel in het vooruitzicht het heilige leven (de Dhamma) beoefend wordt - voor zuiverheid van gedrag, voor zuiverheid van de geest, voor zuivering van visie, voor zuivering van het overwinnen van twijfel, voor zuivering door weten en zien van pad en niet-pad, voor zuivering van weten en het zien van de oefeningsweg, of voor zuivering door weten en zien.

        De eerwaarde Punna legde uit dat dit alles verschillende halteplaatsen zijn op de zevenvoudige weg naar nibbāna. Die plaatsen moet de monnik één voor één oversteken totdat hij het doel bereikt, nibbāna.[88]

M.25. (M.III.5) Nivāpa sutta

        De geneugten van de wereld worden er vergeleken met het veld van Mara die er als een jager vallen legt om herten te vangen. De wijze monnik is voorzichtig en valt er niet aan ten prooi. Hij vertoeft in de jhanas. Daar kan Mara niet komen.[89]

M.25 (M.III.5) Nivāpa sutta. Uit het zicht van het kwaad

          Eens vertoefde de Verhevene in het Jetavana-klooster te Sāvatthi. Na de maaltijd ging hij samen met de eerwaarde Ānanda naar het Pubbarama-klooster. In de buurt ervan lag de hermitage van de brahmaan Rammaka. Daar was een groep monniken bijeen gekomen. Zij werden door de Boeddha onder andere onderwezen met de volgende toespraak:

          “Monniken, de volgende vijf soorten lust bestaan er:

1. de met het oog herkenbare vormen;

2. de met het oor herkenbare klanken;

3. de met de neus herkenbare geuren;

4. de met de tong herkenbare smaken;

5. de met het lichaam herkenbare aanrakingen.

Deze vijf soorten lust zijn verrukkelijk, aangenaam, aantrekkelijk, lieflijk, lustvol en hartstochtelijk.

Degenen die deze vijf soorten lust genieten, die erin verstrikt zijn, verblind, zonder inzicht in het lijden, die niet weten hoe eraan te ontkomen, die personen zijn aldus te verstaan: tot het ongeluk vervallen, tot neergang vervallen, een voorwerp naar willekeur voor het kwaad.

Monniken, zoals een dier in het bos dat gebonden op een hoop strikken ligt, aldus te verstaan is: tot ongeluk vervallen, tot neergang vervallen, een voorwerp naar willekeur voor de jager. Als de jager komt, kan het niet naar believen weggaan. Evenzo zijn degenen die deze vijf soorten lust genieten, die erin verstrikt zijn, verblind, zonder inzicht in het lijden, zonder te weten hoe eraan te ontkomen, die zijn aldus te verstaan: tot het ongeluk vervallen, tot neergang vervallen, een voorwerp naar willekeur voor het kwaad.

          Maar degenen die deze vijf soorten lust genieten zonder erin verstrikt te zijn, onverblind, niet overweldigd, vol inzicht in het lijden, die weten hoe eraan te ontkomen, die personen zijn aldus te verstaan: niet tot het ongeluk vervallen, niet tot neergang vervallen, geen voorwerp naar willekeur voor het kwaad.

          Zoals een dier in het bos dat ongebonden op een hoop strikken ligt, aldus te verstaan is: niet tot ongeluk vervallen, niet tot neergang vervallen, geen voorwerp naar willekeur voor de jager. Als de jager komt, kan het naar believen weggaan.

          Zoals een dier in het bos nabij de rand van een berg loopt en er veilig gaat, veilig staat, veilig de slaapplaats kiest, en waarom? - Het is niet in het bereik van de jager gekomen. Evenzo, monniken, vertoeft een monnik, vrij geworden van lust, vrij geworden van ongoede dingen, in het bezit van de eerste meditatieve verdieping die met indrukken en overwegingen verbonden is, die uit eenzaamheid ontstaan is, die gelukkig maakt vol vreugde. Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen.

         En verder, monniken, door het tot rust komen van indrukken en overwegingen verkrijgt hij de innerlijke vrede, de geestelijke eenwording. En hij vertoeft in de tweede meditatieve verdieping die vrij is van indrukken, vrij van overwegingen, die ontstaan is uit zelf-verdieping, die gelukkig maakt vol vreugde. Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen.

          En verder, monniken, door het vrij worden van zucht naar vreugde vertoeft hij gelijkmoedig, nadenkend en bezonnen. En hij ondervindt lichamelijk het geluk dat door de edelen genoemd is: gelijkmoedig, vol inzicht, gelukkig vertoevend. Zo vertoeft hij in het bezit van de derde meditatieve verdieping. Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen.

          En verder, monniken, door het achterlaten van geluk, door het achterlaten van leed, door het verdwijnen van vroegere bevredigingen en zorgen vertoeft hij in het bezit van de vierde meditatieve verdieping, de leedvrije, de gelukvrije, de in gelijkmoedigheid en oplettendheid gezuiverde. Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen.

          En verder, monniken, door volledige overwinning van het waarnemen van vormen, door vernietiging van voorwerp-waarnemingen, door het niet ingaan op veelheids-waarnemingen, heeft een monnik met [de gedachte] ‘Oneindig is de ruimte’ het gebied van de ruimte-oneindigheid bereikt. Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen.

          En verder, monniken, heeft een monnik volledig het gebied van de ruimte-oneindigheid overwonnen en heeft met [de gedachte] ‘Oneindig is het bewustzijn’ het gebied van de bewustzijns-oneindigheid bereikt. Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen.

          En verder, monniken, heeft een monnik volledig het gebied van de bewustzijns-oneindigheid overwonnen en heeft met [de gedachte] ‘Niets is er’ het gebied van de niets-is-er sfeer bereikt.

          Hij heeft volledig het gebied van de niets-is-er sfeer overwonnen en heeft het gebied van noch-waarneming-noch-niet-waarneming bereikt.

          Hij heeft volledig het gebied van noch-waarneming-noch-niet-waarneming overwonnen en heeft de vernietiging van waarneming en gevoelen bereikt. En wijze inziende zijn de neigingen bij hem verdwenen.

          Deze persoon wordt een monnik genaamd. Blind gemaakt heeft hij de dood, spoorloos gedood heeft hij het oog van de dood. Hij is uit het zicht van het kwaad gekomen. Ontkomen is hij aan het hechten aan de wereld. Hij gaat veilig, staat veilig, veilig zit hij neer, veilig kiest hij een rustplaats voor de nacht, en waarom? - Hij is niet in het bereik van het kwaad gekomen.”

          Aldus sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de toespraak van de Boeddha.[90]

M.26. (M.III.6) Āriyapariyesana sutta (Pāsarāsi sutta)

        Het edele streven. De Boeddha vertelt er over zijn ervaringen vanaf het begin van zijn zoektocht, hoe hij de Verlichting bereikte en hoe hij het Wiel der leer in beweging bracht en de vijf asceten bekeerde.[91]

[ zie o.a. van zoektocht tot Verlichting  en  het 1e jaar na de Verlichting, verkondiging van de leer ]

M.27. (M.III.7) Cūlahatthipadopama sutta

        Te Sāvatthi. De korte gelijkenis van de olifantenvoetafdruk.

        De brahmaan Jānussoni vroeg aan de zwervende asceet Pilotika die juist terugkwam van de Verhevene, of hij alle deugden en bekwaamheden van de Boeddha kende. De asceet antwoordde dat alleen een andere Boeddha dat kon weten. Hijzelf kon het zich alleen voorstellen in zoverre als zijn verbeelding reikte, juist zoals een jager de grootte van een olifant kon schatten aan de hand van diens voetafdrukken.

        Later ging de brahmaan Jānussoni naar de Boeddha toe en vertelde hem wat hij met de asceet besproken had. De Verhevene vertelde hem dat de voetafdrukken van een olifant misleidend kunnen zijn. Alleen degene die de voetafdrukken volgt en het dier in ware grootte ziet, kan erover oordelen. Evenzo kunnen de deugden van de Boeddha en van zijn leer ten volle begrepen en gewaardeerd worden wanneer men de leer navolgt en uitoefent totdat het doel, Arahantschap, bereikt is.[92]

In dit sutta is een beschrijving te vinden van iemand die het Arahant-ideaal nastreeft. In het kort volgt die beschrijving hier.

           Hij geeft het doden van levende wezens op. Stok en zwaard legt hij neer en hij is bescheiden en barmhartig, mededogend jegens al wat leeft. Hij neemt niets wat niet is gegeven en hij leeft afgescheiden, ziet af van lust. Hij liegt niet meer, spreekt steeds de waarheid en bedriegt niet. Hij geeft lasterpraat op. Wat hij hier gehoord heeft, herhaalt hij niet elders. Hij verenigt gescheidenen, spoort vrienden aan; hij verheugt zich over eendracht, en hij spreekt woorden die eenheid bevorderen. Hij geeft ruwe taal op; zijn woorden zijn aangenaam voor het oor, hartverwarmend. Hij geeft kletspraatjes op. Hij spreekt wat tijdig is, waar en vol betekenis. Hij ziet ervan af schade toe te brengen aan zaden en planten. Hij ziet af van het aannemen van goud en zilver, vrouwen en meisjes, slaven en slavinnen. Hij ziet af van het aannemen van schapen en geiten, pluimvee en varkens, vee, velden en landerijen. Hij ziet af van de oneerlijke activiteiten van omkoperij, misleiding en bedrog. Hij ziet af van messentrekkerij, doden, gevangen zetten, roven, plunderen; hij ziet af van alle geweld.

M.28. (M.III.8) Mahāhatthipadopama sutta

        Te Sāvatthi. De eerwaarde Sāriputta spreekt de monniken toe. De lange gelijkenis van de olifantenvoetafdruk. Zoals de voetafdrukken van alle wezens passen in de voetafdruk van een olifant, evenzo kunnen de principes van andere religies ingevat worden in de leer van de Vier Edele Waarheden. De vijf bestaansgroepen waaraan gehecht wordt, zijn de bestaansgroepen van vorm, van gevoel, van aanraking, van de formaties en van het bewustzijn. Verder spreekt de eerwaarde Sariputta over oorzakelijk ontstaan en over niet-zelf.

M.28. (M.III.8) Mahāhatthipadopama Sutta. De lange leerrede van het olifantenspoor

        Eens verbleef te Verhevene te Sāvatthī in het Jetavana klooster. De eerwaarde Sāriputta sprak toen tot de monniken aldus:

        "Vrienden, zoals in het voetspoor van een olifant het voetspoor past van elk ander levend wezen dat zich lopend voortbeweegt, evenzo kunnen alle heilzame toestanden in de vier edele waarheden ingepast worden, en wel in de edele waarheid van lijden, in de edele waarheid van de oorsprong van lijden, in de edele waarheid van de opheffing van lijden, en in de edele waarheid van de weg die leidt naar de opheffing van lijden.

        De edele waarheid van lijden is als volgt: geboorte is lijden; ouder worden is lijden; ziekte is lijden; sterven is lijden; verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop zijn lijden; het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft, is lijden; het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft, is lijden; niet te krijgen wat men graag heeft, is lijden; kortom de vijf groeperingen van hechten zijn lijden.

        De vijf groeperingen van hechten zijn de groeperingen van vorm, van gevoel, van waarneming, van de formaties en van het bewustzijn.

        De groepering van vorm bestaat uit de vier grote elementen en de vorm die van de vier grote elementen afstamt. Die vier grote elementen zijn het aarde-element, het waterelement, het vuurelement en het windelement (luchtelement).

 

(het aarde-element)

        Vrienden, het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, inhoud van de maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element.

        Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element moeten met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan wordt men tegenover dat aarde-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element.

        Eens komt de tijd waarin het uiterlijke aarde-element in chaos geraakt en dan verdwijnt het uiterlijke aarde-element. Wanneer zelfs dit uiterlijke aarde-element, hoe groot het ook is, als vergankelijk beschouwd wordt, als onderhevig aan vernietiging, verdwijnen en verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.

        Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: “Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.“ Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.        

        Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest liet ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden, en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn, mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.

        Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'

        Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.

(Het waterelement)

        Vrienden, het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talk, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke waterelement.

        Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement moeten met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Wanneer men het waterelement zo beschouwt, wordt men tegenover het waterelement ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het waterelement.

        Eens komt de tijd waarin het uiterlijke waterelement in chaos raakt. Dorpen, kleine en grote steden, provincies en hele landen worden dan overstroomd. Eens komt de tijd waarin het water in de grote oceaan steeds verder terugwijkt, 100 km, 200 km, 500 km, 700 km. Eens komt de tijd dat het water in de grote oceaan steeds ondieper wordt, tot zelfs een vinger niet meer natgemaakt kan worden. Wanneer zelfs dat uiterlijke waterelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan vernietiging, verdwijnen en aan verandering, hoeveel meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat lichaam kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.

        Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: “Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.“ Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.

        Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest liet ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn, mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.

        Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'

        Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.

(Het vuurelement)

        Vrienden, het vuurelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuurelement bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteert wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke vuurelement.

        Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuurelement moeten met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het vuurelement zo beschouwt, wordt men tegenover het vuurelement ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuurelement.

        Eens komt de tijd waarin het uiterlijke vuurelement in chaos geraakt. Dorpen, kleine en grote steden, provincies en hele landen worden dan door brand verwoest. Het vuur gaat alleen uit op grond van gebrek aan brandstof, bijvoorbeeld wanneer het bij groen gras komt, of bij een rots of bij water of bij een vrije, open vlakte. Eens komt de tijd waarin men met moeite zal proberen vuur te maken, zelfs met kippenveren of spanen van schors. Wanneer zelfs dat uiterlijke vuurelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk bezien wordt, als onderhevig aan vernietiging, aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.

        Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: “Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.“ Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.

        Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest liet ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden, en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn, mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.

        Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: 'Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.'

        Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.

(Het windelement)

        Vrienden, het windelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke windelement is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, wind, winderig, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, wind, winderig en object van hechten, dat noemt men het innerlijke windelement.

        Zowel het innerlijke als het uiterlijke windelement moeten met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het windelement zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, wordt men tegenover het windelement ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het windelement.

        Eens komt de tijd dat het uiterlijke windelement in chaos geraakt. Dorpen, kleine en grote steden, provincies en hele landen worden dan weggeveegd. Eens komt de tijd dat men in de laatste maand van het warme seizoen probeert wind te maken met een waaier of blaasbalg, en dat zelfs loshangende strovezels aan de rand van het dak niet bewegen. Wanneer zelfs dat uiterlijke windelement, hoe groot het ook is, als vergankelijk gezien wordt, als onderhevig aan vernietiging, aan verdwijnen en aan verandering, hoeveel te meer dan dit lichaam waaraan door begeerte gehecht wordt en dat slechts korte tijd blijft bestaan. Dat kan niet als “ik” of “mijn” of “ik ben” beschouwd worden.

        Wanneer nu anderen iemand die het zo overeenkomstig de werkelijkheid ziet, beledigen, uitschelden, en lastig vallen, dan begrijpt hij het aldus: “Dit pijnlijke gevoel dat ontstaan is uit hoorcontact, is in mij ontstaan. Het is niet zonder oorzaak, maar het is veroorzaakt, en wel door contact.“ Dan ziet hij dat contact vergankelijk is, dat gevoel vergankelijk is, dat waarneming vergankelijk is, dat formaties vergankelijk zijn, en dat bewustzijn vergankelijk is. En zijn geest die in dat element een steunpunt vindt, dringt vooruit en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid.

        Wanneer nu anderen die persoon aangrijpen op een manier die niet gewenst is, onaangenaam, waarbij hij met vuisten, stokken of messen in contact komt, dan begrijpt hij dat als volgt: 'Dit lichaam is van zo'n aard dat contact met vuisten, stokken of messen erop af komt. Maar in de gelijkenis van de zaag heeft de Verhevene deze raad gegeven: 'Monniken, zelfs wanneer bandieten jullie in stukken zouden zagen, dan zou iemand die tegenover hen een verdorven geest laat ontstaan, mijn leer niet navolgen.' Dus moet onuitputtelijke energie in mij geproduceerd worden, en moet ononderbroken oplettendheid tegenwoordig zijn; mijn lichaam moet stil zijn en onbelast, mijn geest moet geconcentreerd zijn en op één punt gericht. En nu kan contact met vuisten, stokken of messen op dit lichaam af komen; want dit is alleen maar het opvolgen van de leer van de Boeddha.

        Wanneer die persoon nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, ingeval dan gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in hem is verankerd, dan wekt hij als volgt een gevoel van urgentie op: “Het is een verlies voor mij, het is geen winst voor mij, het is slecht voor mij, het is niet goed voor mij, dat, wanneer ik zo nadenk over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, niet in mij verankerd wordt.”

        Maar ingeval, wanneer hij nadenkt over de Boeddha, Dhamma en Sangha, gelijkmoedigheid die door het heilzame wordt ondersteund, in hem verankerd wordt, dan is hij daarmee tevreden. En op dit punt is door die persoon veel bereikt.

        Vrienden, juist zoals ruimte die door hout, klimplanten, gras en leem veroorzaakt is, als “huis” aangeduid wordt, evenzo wordt ruimte die door beenderen en pezen, vlees en huid veroorzaakt is, als “vorm” aangeduid.[93]

        Vrienden, wanneer innerlijk het oog intact is, maar geen uiterlijke vormen in de reikwijdte ervan komen, en er geen passende toevoer van voedsel[94] aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Wanneer innerlijk het oog intact is, en uiterlijke vormen in de reikwijdte ervan komen, maar geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Maar wanneer innerlijk het oog intact is, en uiterlijke vormen in de reikwijdte ervan komen, en passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Vrienden, wanneer innerlijk het oor intact is, maar geen uiterlijke geluiden in de reikwijdte ervan komen, en geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Wanneer innerlijk het oor intact is, en uiterlijke geluiden in de reikwijdte ervan komen, maar geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Maar wanneer innerlijk het oor intact is, en uiterlijke geluiden in de reikwijdte ervan komen, en passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Vrienden, wanneer innerlijk de neus intact is, maar geen uiterlijke geuren in de reikwijdte ervan komen, en geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Wanneer innerlijk de neus intact is, en uiterlijke geuren in de reikwijdte ervan komen, maar geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Maar wanneer innerlijk de neus intact is, en uiterlijke geuren in de reikwijdte ervan komen, en passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Vrienden, wanneer innerlijk de tong intact is, maar geen uiterlijke smaken in de reikwijdte ervan komen, en er geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Wanneer innerlijk de tong intact is, en uiterlijke smaken in de reikwijdte ervan komen, maar er geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Maar wanneer innerlijk de tong intact is, en uiterlijke smaken in de reikwijdte ervan komen, en passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Vrienden, wanneer innerlijk het lichaam intact is, maar geen uiterlijke aanrakingsobjecten in de reikwijdte ervan komen, en er geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Wanneer innerlijk het lichaam intact is, en uiterlijke aanrakingsobjecten in de reikwijdte ervan komen, maar er geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Maar wanneer innerlijk het lichaam intact is, en uiterlijke aanrakingsobjecten in de reikwijdte ervan komen, en passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Vrienden, wanneer innerlijk de geest intact is, maar geen uiterlijke geestobjecten in de reikwijdte ervan komen, en er geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Wanneer innerlijk de geest intact is, en uiterlijke geestobjecten in de reikwijdte ervan komen, maar er geen passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er geen verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Maar wanneer innerlijk de geest intact is, en uiterlijke geestobjecten in de reikwijdte ervan komen, en er passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van het erbij behorende bewustzijn.

        Kortom, wanneer innerlijk de zintuigen intact zijn, en uiterlijke objecten in de reikwijdte ervan komen, en er passende toevoer van voedsel aanwezig is, dan is er het verschijnen van de erbij behorende soorten bewustzijn.

        De vorm die op een dergelijke manier in het bestaan is getreden,[95] wordt omsloten in de groepering van de vorm waaraan gehecht wordt. Het gevoel dat op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van het gevoel waaraan gehecht wordt. De waarneming die op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van de waarneming waaraan gehecht wordt. De formaties die op een dergelijke manier in het bestaan zijn getreden, worden omsloten in de groepering van de formaties waaraan gehecht wordt. Het bewustzijn dat op een dergelijke manier in het bestaan is getreden, wordt omsloten in de groepering van het bewustzijn waaraan gehecht wordt.

        Men begrijpt: inderdaad, op die manier komt het omsluiten, inzamelen en opstapelen van deze vijf bestaansgroepen tot stand. Nu is door de Verhevene het volgende gezegd: 'Iemand die oorzakelijk ontstaan ziet, ziet de Dhamma; iemand die de Dhamma ziet, ziet oorzakelijk ontstaan.' En deze vijf bestaansgroepen waaraan gehecht wordt, zijn oorzakelijk ontstaan. De begeerte, het botvieren, de neiging en het vasthouden aan deze vijf bestaansgroepen waaraan gehecht wordt, dat is de oorsprong van dukkha. Het verwijderen van begeerte en verlangen, het overwinnen van begeerte en verlangen naar deze vijf bestaansgroepen waaraan gehecht wordt, dat is het opheffen van dukkha. Ook op dat punt is door die monnik veel bereikt.

        Evenzo is het met het oor en geluiden; de neus en geuren; de tong en smaken; het lichaam en aanrakingsobjecten; de geest en geestobjecten.

        Zo sprak de eerwaarde Sariputta. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de eerwaarde Sariputta.

M.29. (M.III.9) Mahāsāropama sutta

        Over het gevaar van winst, eer en roem. Volgens de overlevering werd deze leerrede gesproken toen Devadatta de Orde verliet.[96] 

        Te Rājagaha, leerrede i.v.m. Devadatta die tevreden bleef met zijn roem omdat hij bovennatuurlijke vermogens had verkregen en de ware leer verliet om een schisma in de Orde te veroorzaken.

        De Boeddha zei dat zijn leer er niet was om winst en faam te verkrijgen. Die waren als de uiterste takjes van een boom. En ook niet voor het verkrijgen van deugdzaamheid (als de buitenste schors van een boom). Noch voor concentratie om bovennatuurlijke krachten te verkrijgen (als de bast van een boom). De Dhamma was onderwezen om volmaakte heiligheid te verkrijgen (als het merg van een boom).[97]

        In dit sutta en in het volgende legt de Boeddha er de nadruk op dat het doel van het monnikenleven de onwrikbare bevrijde geest is. Alle andere dingen zijn van mindere waarde.[98]

M.30. (M.III.10) Cūlasāropama sutta

        Te Sāvatthi. Gesprek van de Boeddha met de brahmaan Pingalakoccha. Deze vroeg aan de Verhevene of de zes leraren die beweerden Boeddha te zijn, werkelijk verlicht waren. De Boeddha legde uit dat de leer van een Boeddha naar volmaakte heiligheid leidt, en niet alleen naar het verkrijgen van eer en roem, of van bovennatuurlijke krachten.

        Dit sutta is een ontwikkeling van het voorgaande sutta over het bereiken van het wezenlijke van de Dhamma. Het bereiken van bevrijding is het uiteindelijke doel van het religieuze leven. Het is als het binnenste van een boom. Het bereiken van inzicht in de werkelijkheid is als het deel van het hout dat het dichtst bij de kern is. Het bereiken van jhana (meditatieve verdieping) is als de schors van de boom. Zuiverheid van gedrag (sīla) is als de uiterste huid van de bast. En de winst en roem van de monnik is als de bladeren en het loofwerk van de boom.[99]

IV. Mahāyamaka-vagga (M.31-40) (M.IV. 1-10)

        Over diverse monniken. De elf slechte en goede eigenschappen van een veehoeder. Uitleg onder welke voorwaarden de leer zal groeien en onder welke ze zal afnemen. De leer zal toenemen wanneer een monnik bekwaam is in elf factoren. De volgelingen van leraren die niet volmaakt zijn in de kennis van de waarheid, in deugd, concentratie en wijsheid zullen niet goed eindigen. De aard van de vijf khandhas. Kamma. Hoe meditatie te beoefenen over de staten van het lichaam en die van de geest. De manier om alle begeerte (tanhā) te overwinnen. Bij wedergeboorte verhuist geen enkele factor van het ene naar het andere lichaam. Het juiste inzicht bestaat in een begrijpen van het proces van oorzakelijk ontstaan (paticcasamuppāda). De plichten van een monnik, te beginnen bij het vermijden van slechte daden, beheersing in lichamelijke en geestelijke daden, meditatie, het bereiken van de vier jhānas t/m Nibbāna. De eigenschappen van een echte monnik.[100]

M.31. (M.IV.1) Cūlagosinga sutta

        Te Nadika. De monniken Anuruddha, Nandiya en Kimila verblijven in het Gosinga salabos. De Boeddha zoekt hen op en prijst hen voor hun goede manier van leven, in eendracht en harmonie. Zij vertellen hem wat zij hebben bereikt. Wanneer zij maar willen, kunnen zij in de jhanas intreden. En de neigingen zijn geheel en al vernietigd.[101]

        Daarna wordt de Boeddha opgezocht door de godheid Digho die de Boeddha en de drie monniken eert. Dat eren dringt door tot omhoog in de wereld van de goden.

(Zie ook M.128)

M.32. (M.IV.2) Mahāgosinga sutta

        De belangrijkste discipelen van de Boeddha, zoals de eerwaarden Sāriputta, Maha Moggallāna en anderen, waren bijeengekomen in het Gosinga-salabos. Daar spraken zij over de Dhamma. De eerwaarde Sāriputta vroeg er aan de Boeddha wie dit bos het meeste zou tooien en de schoonheid ervan zou vergroten. De eerwaarden Revata, Anuruddha, Mahā Kassapa, Mahā Moggallāna, Sāriputta en de Boeddha zelf gaven een antwoord, ieder op zijn eigen manier. Tenslotte gaf de Boeddha zijn goedkeuring aan wat was gezegd. Maar hij voegde eraan toe: “Dit bos zou nog veel meer in grootheid toenemen door de aanwezigheid van een monnik die hier kon zitten met het vaste voornemen niet eerder op te staan totdat hij de uiteindelijke bevrijding van het kwade had verwerkelijkt.”[102]

 

M.33. (M.IV.3) Mahāgopālaka sutta

        Te Sāvatthi. De Boeddha legt er uit onder welke voorwaarden een monnik in de leer zal groeien. De gelijkenis van de koeherder. Wanneer die elf goede eigenschappen heeft om zijn vee te hoeden, is er voorspoed voor hem. Evenzo zal een monnik in de leer tot groei komen wanneer hij bekwaam is in elf factoren.

        Die elf factoren zijn: 1) weten dat vorm bestaat uit de vier grote elementen; 2) weten dat het kenmerk van een dwaas en dat van een wijze zijn handelen is; 3) overwinning en verwijdering van slechte onheilzame gedachten; 4) zich niet hechten aan vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten; waken over de zintuigen; 5) onderricht van de leer aan anderen; 6) vaak geleerde monniken bezoeken die de leer goed kunnen uitleggen en hun in geval van twijfel nadere uitleg vragen; 7) zich verheugen wanneer de leer verkondigd wordt; 8) kennis van het edele achtvoudige pad; 9) het begrijpen van de vier pijlers van oplettendheid; 10) de maat weten bij het nemen van gewaden, eten, rustplaats en medicijnen wanneer men uitgenodigd wordt; 11) het brengen van hoogachting aan oudere monniken. In handelingen, taal en gedachten beoefent hij metta jegens hen, zowel in het openbaar als privé.

        Wanneer een bhikkhu deze eigenschappen heeft, is hij in staat tot groei in de leer.

(Dit sutta is identiek met A.11.18)

M.34. (M.IV.4) Cūlagopālaka sutta

        Gelijkenis van de onbekwame koeherder die zijn kudde vee op een verkeerde plaats de rivier laat oversteken en ze zo tot de dood leidt. Op gelijke wijze zijn de volgelingen van de leraren die niet volmaakt zijn in de kennis van de waarheid, in deugd, concentratie en wijsheid. Zij zullen niet goed eindigen.[103]

        Verder de gelijkenis van de bekwame koeherder die zijn kudde vee op een goede plaats de rivier laat oversteken. Zij komen allemaal veilig aan de andere oever. Op gelijke wijze gaat het met de volgelingen van de Boeddha. Wie naar de Boeddha luistert en in hem vertrouwen stelt, dat zal hem of haar lang tot heil en geluk strekken. Besproken worden de niveaus van heiligheid.

M.34. (M.IV.4) Cūlagopālaka sutta. De korte leerrede over de koeienherder

 

        Eens vertoefde de Verhevene in het land Vajji, bij Ukkācelā, aan de oever van de Ganges. Hij sprak er de monniken toe.

        De bhikkhus die met de vernietiging van de neigingen Arahants zijn geworden, die het heilige leven hebben geleefd, die gedaan hebben wat gedaan moest worden, die de last hebben afgelegd, die de boeien van het worden vernietigd hebben en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd zijn, – zij zijn veilig aan de andere oever aangekomen waarbij zij de stroom van Mara trotseerden.

        De bhikkhus die met de vernietiging van de vijf lagere boeien spontaan (in de reine sferen) wedergeboren worden en daar Nibbana zullen verkrijgen, zonder van die wereld terug te keren, – zij zullen veilig aan de andere oever aankomen.

        De bhikkhus die met de vernietiging van drie boeien en met de vermindering van begeerte, haat en onwetendheid eenmaal wederkerenden zijn geworden, die nog één keer in deze wereld terugkeren om aan het lijden een einde te maken, – zij zullen veilig aan de andere oever aankomen.

        De bhikkhus die met de vernietiging van drie boeien in de stroom getredenen zijn geworden, die niet langer aan het verderf onderhevig zijn, die zeker zijn (van de weg) die het Ontwaken tegemoet gaan , – zij zullen veilig aan de andere oever aankomen.

        De bhikkhus die de leer navolgen, die vertrouwen hebben, – zij zullen veilig aan de andere oever aankomen.

        Wie naar de Boeddha luistert en in hem vertrouwen stelt, dat zal hem of haar lang tot heil en geluk strekken.

M.35. (M.IV.5) Cūlasaccaka sutta

        Klein gesprek tussen de Boeddha en de Jain Niganthaputta Saccaka en wel over de aard van de vijf khandhas. Saccaka was een zwervende asceet en een groot redenaar. Vol trots zei hij dat niemand hem kon overwinnen in redeneren. Hij ging ook naar de Boeddha en probeerde hem aan te vallen. De Jain beweerde dat iemand een zelf heeft en dat dit zelf de vruchten van goede en slechte daden krijgt. De Boeddha weerlegde deze theorie. Hij toonde aan dat alles vergankelijk is en dat er geen zelf is.

        

Eerst vroeg de Jain Saccaka:

'Op welke manier leidt meester Gotama zijn leerlingen op? En op welke manier wordt de instructie van meester Gotama normaal aan zijn leerlingen gegeven?'

De Boeddha:

“Op deze manier leid ik mijn leerlingen op en op deze manier wordt mijn instructie normaal aan mijn leerlingen gegeven: 'Bhikkhus, vorm is vergankelijk, gevoel is vergankelijk, waarneming is vergankelijk, formaties zijn vergankelijk, bewustzijn is vergankelijk. Bhikkhus, vorm is niet-zelf, gevoel is niet-zelf, waarneming is niet-zelf, formaties zijn niet-zelf, bewustzijn is niet-zelf. Alle verschijnselen zijn vergankelijk; alle dingen zijn niet-zelf.’ Op deze manier leid ik mijn leerlingen op en op deze manier wordt mijn instructie normaal aan mijn leerlingen gegeven."

De Jain Saccaka beweerde daarop dat iemand vorm als zelf heeft. En ook heeft iemand gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn als zelf.

De Boeddha weerlegde dit:

“Vorm is niet het zelf. Men heeft er geen macht over zodat men kan zeggen: ‘Mijn vorm moet zo zijn; mijn vorm moet niet zo zijn, moet anders zijn.’

Evenzo met gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn. Ze zijn niet het zelf. Men heeft er geen macht over zodat men kan zeggen: ‘Mijn gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn moeten zo zijn; mijn gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn moeten niet zo zijn, moeten anders zijn.’

Vorm is niet onvergankelijk maar vergankelijk. Wat vergankelijk is, is onvoldaan, niet tevreden stellend, leed brengend. Daarvan kan men niet zeggen: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.’

Evenzo met gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn. Die zijn niet onvergankelijk maar vergankelijk. Wat vergankelijk is, is onvoldaan, niet tevreden stellend, leed brengend. Daarvan kan men niet zeggen: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.’

Wanneer men aan dukkha gehecht is, zich aan dukkha vasthoudt en wanneer men datgene wat dukkha is, zo beschouwt: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf’, dan kan men dukkha niet zelf volledig doorzien.  

Daarom moet men niet gehecht zijn aan dukkha, moet zich niet aan dukkha vasthouden en daarom moet men datgene wat dukkha is, niet zo beschouwen: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.’”

        De Jain Saccaka bevestigde dat hij in het debat door de Boeddha was overwonnen. En hij stelde een andere vraag.

“Op welke manier is een leerling van de monnik Gotama iemand die zijn instructies opvolgt, die zijn raad volgt, die de twijfel achter zich heeft gelaten, die vrij van verwarring is geworden, die zelfvertrouwen heeft verkregen en in de leer van de leraar onafhankelijk van anderen is geworden?"

De Boeddha gaf ten antwoord:

"Elke soort van vorm, hetzij in het verleden, in de toekomst of thans, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of dichtbij - een leerling van mij beschouwt elke vorm met uitstekende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus: 'Dit is niet van mij , dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.'

Evenzo met gevoel, waarneming, geestelijke formaties, bewustzijn.

Op die manier is een leerling van de monnik Gotama iemand die de instructies opvolgt, die mijn raad volgt, die de twijfel achter zich heeft gelaten, die vrij van verwarring is geworden, die zelfvertrouwen heeft verkregen en in de leer van de leraar onafhankelijk van anderen is geworden.”

        Vraag van Saccaka:

"Meester Gotama, op welke manier is een bhikkhu een Arahant met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de banden van het worden heeft verwoest en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is?"

De Boeddha:

"Welke soort van vorm ook, hetzij in het verleden, in de toekomst of thans, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of dichtbij - een bhikkhu heeft elke vorm met uitstekende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien: 'Dit is niet van mij , dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf;' en door niet-hechten is hij bevrijd.

Evenzo met alle soorten van gevoel, waarneming, geestelijke formaties, bewustzijn - een bhikkhu heeft elke soort ervan met uitstekende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien: 'Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf;' en door niet-hechten is hij bevrijd.

          Op deze manier is een bhikkhu een Arahant met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de banden van het worden heeft verwoest en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is.

Wanneer de geest van een bhikkhu zo bevrijd is, dan heeft hij drie onovertroffen eigenschappen: onovertroffen visie, onovertroffen uitoefening van de weg en onovertroffen bevrijding. Wanneer een bhikkhu zo bevrijd is, dan eert, respecteert, hoogacht en vereert hij de Tathāgata nog steeds zo: "De Verhevene is verlicht en onderwijst de Dhamma omwille van de verlichting. De Verhevene heeft zichzelf bedwongen en onderwijst de Dhamma omwille van de zelfbeteugeling. De Verhevene is in vrede en onderwijst de Dhamma omwille van de vrede. De Verhevene is naar de overkant gegaan en onderwijst de Dhamma omwille van het naar de overkant gaan. De Verhevene heeft nibbana bereikt en onderwijst de Dhamma omwille van het bereiken van nibbana."

Na deze woorden gaf Saccaka ten antwoord: "Meester Gotama, wij waren vermetel en onbeleefd toen we dachten dat wij Meester Gotama in het debat konden aanvallen. Moge de Gezegende, samen met Sangha van de bhikkhus, zijn toestemming geven om de maaltijd van morgen van mij aan te nemen."

De Verhevene stemde zwijgend toe.

Toen Saccaka, de zoon van Nigantha, wist dat de Verhevene zijn toestemming had gegeven, richtte hij zich tot de Licchaviers: "Luister naar mij, Licchaviers. De monnik Gotama werd door mij uitgenodigd voor de maaltijd van morgen, samen met de Sangha van de bhikkhus. Jullie kunnen alles brengen waarvan jullie denken dat passend voor hem is."

Toen de nacht voorbij was, brachten de Licchaviers 500 ceremonie-schotels vol melkrijst als maaltijd. Vervolgens liet Saccaka verschillende voortreffelijke gerechten in zijn eigen park klaar maken en liet de Verhevene de tijd aankondigen: ‘Het is tijd, meester Gotama, de maaltijd is klaargemaakt.’

Daarna, toen het ochtend was, kleedde de Verhevene zich aan, nam zijn kom en buitengewaad en ging met de Sangha van de bhikkhus naar Saccaka en nam plaats op de voorbereide zitplaats. Toen bediende Saccaka, de zoon van Nigantha persoonlijk de Sangha van de bhikkhus onder leiding van de Boeddha en voorzag hen met de verschillende voortreffelijke gerechten.

Nadat de Verhevene had gegeten en zijn hand van de kom had weggehaald, ging Saccaka op een lagere zitplaats zitten, ging aan de zijkant zitten en zei tegen de Verhevene: "Meester Gotama, mogen de verdiensten en de voortreffelijke verdienstelijke vruchten van deze daad van geven aan het geluk van de gevers ten goede komen."

“Saccaka, wat daaruit ook ontstaat,  wanneer aan iemand zoals jij gegeven wordt - iemand die niet vrij is van begeerte, niet vrij van haat, niet vrij van verblinding - dat zal de gevers ten goede komen. En wat daaruit ook ontstaat, wanneer aan iemand zoals ik wordt gegeven - iemand die vrij is van hebzucht, vrij van haat, vrij van verblinding - dat zal jou ten goede komen. "

M.36 (M.IV.6) Mahāsaccaka sutta – Verblinde en niet-verblinde levenswijze

        Te Vesali. Groot gesprek tussen de Jain Saccaka en de Boeddha over meditatie. De Boeddha onderwees Saccaka hoe meditatie te beoefenen over de staten van het lichaam en die van de geest. Hij vertelde hem ook over zijn ervaringen (ascetische oefeningen) in het begin van zijn zoektocht naar de bevrijding en hoe hij de volmaakte Verlichting bereikt had.

        Verder onderwees de Boeddha Saccaka als volgt:

        "Ik weet nu weliswaar: Als ik aan een veelhoofdige vergadering de leer heb getoond, dan denkt beslist ieder van mij dat ik speciaal voor hem de leer verkondig. Maar dat mag niet zo gezien worden in aanmerking nemende dat de Volmaakte ook ter onderrichting van anderen de leer toont. En aan het einde van zo'n toespraak vestig ik bij zo iemand, wanneer tekenen van verdieping (diepgrondigheid) aanwezig zijn, de geest door er persoonlijk op in te gaan. Ik breng hem tot rust, maak hem geconcentreerd, wek hem op. Dat is een gewoonte waarbij ik steeds ben gebleven."

         Saccaka: "Dat is het passende voor heer Gotama, de heilige, volledig Ontwaakte. Staat heer Gotama echter toe dat hij overdag slaapt? "

        De Boeddha: "Ik sta toe dat ik in de laatste maand van het hete seizoen - na de maaltijd, als ik ben teruggekeerd van het aalmoezen vergaren, nadat ik het oppergewaad vier maal gevouwen en in orde heb gemaakt, op de rechter zijde liggend, nadenkend, bezonnen, - mij aan de slaap overgeef."

        "Heer Gotama, volgens sommige boetelingen en brahmanen is dit een verblinde levenswijze."

        "Niet in zoverre is men verblind of niet verblind; maar luister aandachtig hoe men wel of niet verblind is. Ik zal het je uitleggen."

        "Ja, heer."

        De Verhevene sprak aldus: "Bij alwie de neigingen – de besmettende, die tot wedergeboorte leiden, die smartelijk zijn en die in leed rijpen, die verder tot geboorte, ouderdom en sterven leiden – niet zijn opgegeven, die persoon noem ik verblind. Door het niet opgeven van de neigingen is men verblind.

        Maar bij alwie de neigingen – de besmettende, die tot wedergeboorte leiden, die smartelijk zijn en die in leed rijpen, die verder tot geboorte, ouderdom en sterven voeren – zijn opgegeven, die persoon noem ik niet verblind. Door het opgeven van de neigingen is men niet verblind.

        Bij de Volmaakte evenwel zijn de neigingen opgegeven, met wortel en al verwoest, aan een uit de grond getrokken palmira-palmboom gelijk gemaakt, tot niet meer zijn gebracht, voortaan niet meer in staat om te ontstaan. Zoals een onthoofde palmboom niet in staat is tot verdere groei, evenzo zijn ook bij de Volmaakte de neigingen opgegeven, met wortel en al verwoest."

        

        Saccaka zei dat de Boeddha alles heel goed had uitgelegd. Hij betuigde eer aan de Boeddha en nam afscheid.

M.37. (M.IV.7) Cūlatanhāsankhaya sutta

        Te Savatthi. Sakka, de koning van de goden, vroeg aan de Boeddha op welke manier iemand door de vernietiging van begeerte bevrijd is. Het antwoord van de Verhevene luidde: "Wanneer iemand vernomen heeft dat niets waard is zich eraan te hechten, onderkent hij alle dingen direct. Daardoor doorschouwt hij alle dingen; daardoor beoefent hij het beschouwen van de vergankelijkheid van gevoel, hetzij aangenaam of onaangenaam of neutraal. Hij beschouwt de ontzegging, het loslaten, het beëindigen. Hij hecht aan niets in de wereld. Daardoor is hij niet opgewonden. In eigen persoon verkrijgt hij Nibbana.“

        De eerwaarde Mahā Moggalāna vroeg zich af of Sakka alles goed begrepen had. Hij ging naar de hemelse sfeer waar hij devoot ontvangen wordt door Sakka. Deze leidde hem rond in zijn nieuwe paleis dat gebouwd was na de overwinning over de demonen. Bij de rondleiding was Sakka vervuld van trots. Mahā Moggallāna merkte dit. Om Sakka te helpen vrij te worden van deze ijdelheid gebruikte hij zijn bovennatuurlijke kracht. Met een kleine druk van zijn dikke teen bracht hij het hele paleis tot wankelen. Uit bewondering en devotie bracht Sakka eer aan de ouderling. Nederig luisterde hij naar diens preek over de manier om alle begeerte (tanhā) te overwinnen.         

        De eerwaarde Maha Moggallana merkte dat Sakka begrepen had wat de Boeddha hem had onderwezen. En tevreden keerde hij naar Savatthi terug.

M.38. (M.IV.8) Mahātanhāsankhaya sutta

        Te Savatthi. De monnik Sāti had het verkeerde inzicht dat na de dood het bewustzijn van iemand uit het lichaam komt en verhuist naar een ander lichaam waar die persoon dan geboren wordt. De Boeddha legde hem uit dat geen enkele factor verhuist van het ene naar het andere lichaam. Het bewustzijn ontstaat door oorzaken. Zonder oorzaken kan bewustzijn niet ontstaan. In afhankelijkheid van oog en vorm ontstaat zienbewustzijn. In afhankelijkheid van oor en geluid ontstaat hoorbewustzijn. In afhankelijkheid van neus en geur ontstaat ruikbewustzijn. In afhankelijkheid van tong en smaak ontstaat smaakbewustzijn. In afhankelijkheid van lichaam en aanrakingsobject ontstaat lichaambewustzijn. In afhankelijkheid van geest en geestobject ontstaat geestbewustzijn.

        Het juiste inzicht bestaat in een begrijpen van het proces van oorzakelijk ontstaan (paticcasamuppāda).

[Zoals de eerwaarde Nagasena opmerkte: "De appel zit niet in de boom. Maar door oorzaken verschijnt hij als aan de voorwaarden voldaan wordt."]

M.38. (M.IV.8) Mahātanhāsankhaya sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster.

        De monnik Sati had de verkeerde mening dat hetzelfde bewustzijn de kringloop van wedergeboorten doorloopt, en niet een ander bewustzijn.[104] Zijn medemonniken zeiden hem dat de Boeddha had onderwezen dat bewustzijn oorzakelijk ontstaat. Zonder oorzaak is er geen bewustzijn. Maar de monnik Sati was niet van zijn verkeerde mening af te brengen. De monniken gingen daarom naar de Verhevene toe en vertelden hem over de verkeerde mening van de monnik Sati.

        De Boeddha liet die monnik halen en vroeg hem: „Wat is volgens jou dat bewustzijn?“ - „Het is dat wat spreekt en voelt en wat hier en daar de resultaten van goede en slechte daden ondervindt,“ antwoordde Sati.

        De Boeddha: „In veel leerreden heb ik uitgelegd dat bewustzijn oorzakelijk ontstaat. Zonder oorzaak is er geen ontstaan van bewustzijn.“

        

        Bewustzijn wordt ingedeeld naar de oorzaken in afhankelijkheid waarvan het ontstaat.[105] Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oog en vorm, dan geldt het als zienbewustzijn. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van oor en geluid, dan geldt het als hoorbewustzijn. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van neus en geur, dan geldt het als ruikbewustzijn. Als bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van tong en smaak, dan geldt het als smaakbewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van lichaam en aanrakingsobject, dan geldt het als lichaambewustzijn. Wanneer bewustzijn ontstaat in afhankelijkheid van geest en geestobject, dan geldt het als geestbewustzijn.

        Monniken, zien jullie dat dit ontstaan is? - Jawel, eerwaarde heer. - Zien jullie dat het ontstaan ervan afhankelijk is van voedsel? - Ja, eerwaarde heer. - Zien jullie dat het ontstane onderworpen is aan ophouden als het voedsel ervan ophoudt? - Ja, eerwaarde heer. -

        Monniken, ontstaat twijfel wanneer iemand onzeker is wat betreft het bovenstaande? - Jawel, eerwaarde heer.

        Monniken, de twijfel is verdreven wanneer iemand met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid helder ziet: 'Dit is ontstaan; het ontstaan ervan is afhankelijk van voedsel; het ontstane is onderworpen aan ophouden als het voedsel ervan ophoudt.'

        Hecht nergens aan. De leer is als een vlot dat dient om naar de andere oever te komen, niet om het vast te houden.

        Er zijn vier soorten voedsel tot onderhoud van de levende wezens die al in het bestaan getreden zijn en tot steun van degenen die op het punt staan te ontstaan.

        Die vier soorten voedsel zijn: fysieke spijzen, grove en fijne; contact; geestelijk willen; bewustzijn.

        Wat hebben deze vier soorten voedsel als oorsprong, waaruit zijn ze ontstaan? – Ze hebben begeerte als oorsprong, ze zijn uit begeerte ontstaan.

        Begeerte is ontstaan uit gevoel. Gevoel is ontstaan uit contact. Contact is ontstaan uit bereik van de zes zintuigen. Het bereik van de zes zintuigen is ontstaan uit naam en vorm. Naam en vorm heeft bewustzijn als oorsprong, is ontstaan uit bewustzijn. Bewustzijn heeft de formaties als oorsprong, is ontstaan uit formaties. De formaties hebben onwetendheid als oorsprong, zijn ontstaan uit onwetendheid.

 

        Oorzakelijk ontstaan door onwetendheid zijn formaties; oorzakelijk ontstaan door formaties is bewustzijn; oorzakelijk ontstaan door bewustzijn is naam en vorm; oorzakelijk ontstaan door naam en vorm is het bereik van de zes zintuigen; oorzakelijk ontstaan door het bereik van de zes zintuigen is contact; oorzakelijk ontstaan door contact is gevoel; oorzakelijk ontstaan door gevoel is begeerte; oorzakelijk ontstaan door begeerte is hechten; oorzakelijk ontstaan door hechten is worden; oorzakelijk ontstaan door worden is geboorte; oorzakelijk ontstaan door geboorte zijn ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, leed, en wanhoop. Zo is het ontstaan van de hele massa van lijden.

        Oorzakelijk ontstaan door geboorte zijn ouderdom en dood; oorzakelijk ontstaan door worden is geboorte; oorzakelijk ontstaan door hechten is worden; oorzakelijk ontstaan door begeerte is hechten; oorzakelijk ontstaan door gevoel is begeerte; oorzakelijk ontstaan door contact is gevoel; oorzakelijk ontstaan door het bereik van de zes zintuigen is contact; oorzakelijk ontstaan door naam en vorm is het bereik van de zes zintuigen; oorzakelijk ontstaan door bewustzijn is naam en vorm; oorzakelijk ontstaan door formaties is bewustzijn; oorzakelijk ontstaan door onwetendheid zijn formaties.

        Als dit is, is dat; met het ontstaan van het ene ontstaat het andere, namelijk:

Oorzakelijk ontstaan door onwetendheid zijn de formaties.

Oorzakelijk ontstaan door formaties is bewustzijn.

Oorzakelijk ontstaan door bewustzijn is naam en vorm.

Oorzakelijk ontstaan door naam en vorm is het bereik van de zes zintuigen.

Oorzakelijk ontstaan door het bereik van de zes zintuigen is contact.

Oorzakelijk ontstaan door contact is gevoel.

Oorzakelijk ontstaan door gevoel is begeerte.

Oorzakelijk ontstaan door begeerte is hechten.

Oorzakelijk ontstaan door hechten is worden.

Oorzakelijk ontstaan door worden is geboorte.

Oorzakelijk ontstaan door geboorte zijn ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop.

        Dat is de oorsprong van deze hele massa van lijden.

        Maar met het restloze verbleken en opheffen van onwetendheid is het opheffen van formaties. Met het opheffen van formaties is het opheffen van bewustzijn. Met het opheffen van bewustzijn is het opheffen van naam en vorm. Met het opheffen van naam en vorm is het opheffen van het bereik van de zes zintuigen. Met het opheffen van het bereik van de zes zintuigen is het opheffen van contact. Met het opheffen van contact is het opheffen van gevoel. Met het opheffen van gevoel is het opheffen van begeerte. Met het opheffen van begeerte is het opheffen van hechten. Met het opheffen van hechten is het opheffen van worden. Met het opheffen van worden is het opheffen van geboorte. Met het opheffen van geboorte houden ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop op.

        Dat is het opheffen van die hele massa van lijden.

        Ouderdom en dood houden op met het ophouden van geboorte; met het opheffen van geboorte is het opheffen van ouderdom en dood.

Geboorte houdt op met het ophouden van worden; met het opheffen van worden is het opheffen van geboorte.

Worden houdt op met het ophouden van hechten; met het opheffen van hechten is het opheffen van worden.

Hechten houdt op met het ophouden van begeerte; met het opheffen van begeerte is het opheffen van hechten.

Begeerte houdt op met het ophouden van gevoel; met het opheffen van gevoel is het opheffen van begeerte.

Gevoel houdt op met het ophouden van contact; met het opheffen van contact is het opheffen van gevoel.

Contact houdt op met het ophouden van het bereik van de zes zintuigen; met het opheffen van het bereik van de zes zintuigen is het opheffen van contact.

Het bereik van de zes zintuigen houdt op met het ophouden van naam en vorm; met het opheffen van naam en vorm is het opheffen van het bereik van de zes zintuigen.

Naam en vorm houdt op met het ophouden van bewustzijn; met het opheffen van bewustzijn is het opheffen van naam en vorm.

Bewustzijn houdt op met het ophouden van formaties; met het opheffen van formaties is het opheffen van bewustzijn.

Formaties houden op met het ophouden van onwetendheid; met het opheffen van onwetendheid is het opheffen van formaties.

        Als dit niet is, is dat niet; met het ophouden van het ene houdt het andere op.         

        Met het ophouden van onwetendheid volgt het ophouden van de formaties. Met het ophouden van de formaties volgt het ophouden van bewustzijn. Met het ophouden van bewustzijn volgt het ophouden van naam en vorm. Met het ophouden van naam en vorm volgt het ophouden van het bereik van de zes zintuigen. Met het ophouden van het bereik van de zes zintuigen volgt het ophouden van contact. Met het ophouden van contact volgt het ophouden van gevoel. Met het ophouden van gevoel volgt het ophouden van begeerte. Met het ophouden van begeerte volgt het ophouden van hechten. Met het ophouden van hechten volgt het ophouden van worden. Met het ophouden van worden volgt het ophouden van geboorte. Met het ophouden van geboorte volgt ophouden van ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop.

        Dat is het ophouden van deze hele massa van lijden.

        Wanneer een edele volgeling(e) dit oorzakelijke ontstaan en deze oorzakelijk ontstane dingen met juist inzicht goed heeft doorzien, zoals ze in werkelijkheid zijn, dan vraagt hij niet: 'Ben ik vroeger in het bestaan getreden of ben ik toen niet in het bestaan getreden? Als wat of in welke gedaante ben ik in het verleden in het bestaan getreden? Uit welke bestaansvorm komende ben ik in het verleden in het bestaan gekomen?'

        Hij vraagt dan ook niet: 'Zal ik in de toekomst in het bestaan treden of zal ik dan niet in het bestaan treden? Als wat of in welke gedaante zal ik in de toekomst in het bestaan treden? Uit welke bestaansvorm komende zal ik in de toekomst in het bestaan treden?'

        Hij vraagt dan ook niet: 'Ben ik nu hier of ben ik nu niet hier? Als wat of in welke gedaante ben ik nu hier? Waaruit ben ik gekomen en waarheen zal ik gaan?'

        Zulke vragen komen niet bij hem of haar op. En wel omdat hij of zij dit oorzakelijke ontstaan en die oorzakelijk ontstane dingen met juist inzicht heeft doorzien, zoals ze in werkelijkheid zijn

        De ontvangenis van een embryo in een moederschoot vindt plaats wanneer drie dingen samenkomen.

        (1)        Wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft maar de moeder niet haar vruchtbare dagen heeft, en het wezen dat wedergeboren moet worden niet aanwezig is, in dat geval is er geen ontvangenis.

        (2)        Wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft en de moeder haar vruchtbare dagen heeft, maar het wezen dat wedergeboren moet worden, niet aanwezig is, ook in dat geval is er geen ontvangenis.

        (3)        Maar wanneer de paring van vader en moeder plaats heeft en de moeder haar vruchtbare dagen heeft, en het wezen dat wedergeboren moet worden aanwezig is, in dat geval vindt er een ontvangenis plaats door het samenkomen van die drie dingen.

        De moeder draagt dan vol zorg het embryo negen of tien [maan]maanden in haar schoot – een zware last. Aan het einde van die periode baart zij het kind. Na de geboorte voedt zij het met haar eigen bloed, want zo wordt de moedermelk genoemd.

        Wanneer het kind opgroeit speelt het. Als het verder opgroeit en meer vaardigheden krijgt, dan geniet de jongeling het bestaan dat met de vijf strengen van zintuiglijk genot voorzien is.

Vormen, met het oog waarneembaar, zijn gewenst, aangenaam, verbonden met begeerte.

Geluiden, met het oor waarneembaar, zijn gewenst, aangenaam, verbonden met begeerte.

Geuren, waarneembaar met de neus, zijn gewenst, aangenaam, verbonden met begeerte.

Smaken, met de tong waarneembaar, zijn gewenst, aangenaam, verbonden met begeerte.

Aanrakingsobjecten, met het lichaam waarneembaar, zijn gewenst, aangenaam, verbonden met begeerte.

        Wanneer hij met het oog een vorm ziet, is hij begerig ernaar als ze aangenaam is. Hij is afkerig ervan als ze onaangenaam is. Hij leeft zonder gevestigde oplettendheid bij het lichaam, met begrensd gemoed en hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, waarbij die slechte, onheilzame toestanden van de geest zonder rest ophouden. Hij is zodanig verwikkeld in voorkeur en afkeer dat hij behagen schept in het gevoel, welk gevoel hij ook steeds mag voelen, hetzij aangenaam hetzij pijnlijk of neutraal. Hij verwelkomt het en houdt zich eraan vast. Omdat hij dat doet, verschijnt bij hem zich vermaken. Zich vermaken aan gevoel is hechten. Veroorzaakt door hechten is worden; veroorzaakt door worden is geboorte; veroorzaakt door geboorte zijn ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, droefheid en wanhoop. Zo is de oorsprong van deze hele massa van lijden."

        Evenzo met oor en geluid, neus en geur, tong en smaak, lichaam en aanrakingsobject, geest en geestobect.

        Kortom: Wanneer hij met een zintuig een zintuiglijk object waarneemt, is hij begerig ernaar als het aangenaam is. Hij is afkerig ervan als het onaangenaam is. Hij leeft zonder gevestigde oplettendheid bij het lichaam, met begrensd gemoed en hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, waarbij die slechte, onheilzame toestanden van de geest zonder rest ophouden. Hij is zodanig verwikkeld in voorkeur en afkeer dat hij behagen schept in het zintuiglijk object, welk object hij ook steeds mag waarnemen, hetzij aangenaam hetzij pijnlijk of neutraal. Hij verwelkomt het en houdt zich eraan vast. Omdat hij dat doet, verschijnt bij hem zich vermaken. Zich vermaken aan een zintuiglijk object is hechten. Veroorzaakt door hechten is worden; veroorzaakt door worden is geboorte; veroorzaakt door geboorte zijn ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, droefheid en wanhoop. Zo is de oorsprong van deze hele massa van lijden."

        "Monniken, een Tathāgata verschijnt in de wereld. Hij is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene. Hij onderwijst de leer die goed is in het begin, goed in het midden en goed aan het einde. Hij onderwijst ze met de juiste betekenis en de juiste uitdrukkingswijze; hij onthult een heilig leven dat geheel en al volmaakt en zuiver is.

        Iemand verneemt de leer en krijgt vertrouwen in de Boeddha. Hij neemt de regels van deugdzaamheid op. Hij onthoudt zich van doden; hij leeft vol mededogen met alle levende wezens. Hij steelt niet; hij neemt niet wat niet is gegeven. Hij geeft onkuis gedrag op. Hij liegt niet; hij spreekt de waarheid. Hij verspreidt geen roddelpraatjes; hij bevordert eendracht. Hij onthoudt zich van ruwe taal en van geklets. Hij onthoudt zich ervan zaadgoed en planten te beschadigen. Hij eet alleen één maaltijd. Hij onthoudt zich van dansen, zingen, musiceren en het bezoek aan theatervoorstellingen. Hij onthoudt zich ervan sieraden te dragen of parfum en schoonheidscremes te gebruiken. Hij onthoudt zich van hoge en brede bedden. Hij onthoudt zich ervan goud en zilver aan te nemen. Hij eet geen rauw vlees. Hij neemt geen vrouwen en meisjes aan. Hij neemt geen geiten en schapen aan, geen pluimvee en geen varkens. Hij neemt geen olifanten, runderen, paarden, velden en landerijen aan. Hij onthoudt zich ervan als bode te fungeren en boodschappen over te brengen. Hij onthoudt zich van kopen en verkopen. Hij gebruikt geen valse gewichten, valse metalen en valse maten. Hij onthoudt zich ervan te bedriegen. Hij onthoudt zich van het toebrengen van letsel, boeien, struikroverij, plunderen en geweld.

        Een gezinshoofd en de zoon van een gezinshoofd of iemand die tot een ander gezin behoort, verneemt die Dhamma. Daardoor krijgt hij vertrouwen in de Tathāgata. In het bezit van dat vertrouwen overweegt hij: 'Het leven van een gezinshoofd is eng en stoffig. Het leven in de huisloosheid is wijd en open. Wanneer men thuis woont is het niet gemakkelijk om het heilige leven te leiden dat ten zeerste volmaakt en zuiver is. Stel dat ik hoofdhaar en baard afscheer, het gele gewaad aantrek en van het leven in huis wegtrek naar het huisloze leven.' Bij een latere gelegenheid scheert hij hoofdhaar en baard af, trekt het gele gewaad aan en van het leven in huis trekt hij weg naar het huisloze leven. Daarbij geeft hij een klein of een groot vermogen op, een kleine of grotere kring van verwanten.

        Nadat hij zo in de huisloosheid is getrokken en de oefening en levenswijze van de bhikkhus op zich heeft genomen, onthoudt hij zich van doden en kwellen; hij leeft vol mededogen met alle levende wezens. Hij steelt niet; hij neemt niet wat niet is gegeven. Hij geeft onkuis gedrag op, onthoudt zich van geslachtelijk verkeer. Hij liegt niet; hij spreekt de waarheid, is te vertrouwen. Hij verspreidt geen roddelpraatjes; hij bevordert eendracht. Hij onthoudt zich van ruwe taal en van geklets. Hij spreekt over datgene wat goed is, spreekt over de Dhamma en de discipline. Hij spreekt te juister tijd, spreekt woorden die waard zijn onthouden te worden. Hij onthoudt zich ervan zaadgoed en planten te beschadigen. Hij eet alleen één maaltijd. Hij onthoudt zich van dansen, zingen, musiceren en het bezoek aan theatervoorstellingen. Hij onthoudt zich ervan sieraden te dragen of parfum en schoonheidscremes te gebruiken. Hij onthoudt zich van hoge en brede bedden. Hij onthoudt zich ervan goud en zilver aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan onbereid voedsel aan te nemen. Hij neemt geen rauw vlees aan. Hij neemt geen vrouwen en meisjes aan. Hij neemt geen slaven en slavinnen aan. Hij neemt geen geiten en schapen aan, geen pluimvee en geen varkens. Hij neemt geen olifanten, runderen, paarden, velden en landerijen aan. Hij onthoudt zich ervan als bode te fungeren en boodschappen over te brengen. Hij onthoudt zich van kopen en verkopen. Hij gebruikt geen valse gewichten, valse metalen en valse maten. Hij onthoudt zich ervan te bedriegen. Hij onthoudt zich van het toebrengen van letsel, boeien, struikroverij, plunderen en geweld.

        Hij heeft voldoende aan de kleren die zijn lichaam beschermen, en met de aalmoezen-maaltijd om zijn maag te vullen. Waarheen hij ook gaat, hij neemt alleen dat mee. Juist zoals een vogel alleen met de vleugels als bagage vliegt, evenzo heeft de bhikkhu voldoende aan de kleren die zijn lichaam beschermen en aan de aalmoezen-maaltijd om zijn maag te vullen. Voorzien van deze opeenhoping van edele deugdzaamheid ondervindt hij een zaligheid die onberispelijk is.

        

        Wanneer hij met het oog een vorm ziet, hecht hij zich niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in hem kunnen binnendringen wanneer hij het zintuig van zien onbeheerst laat, oefent hij zich in het beheersen ervan. Hij beschermt het zintuig van zien, hij houdt zich bezig met het beheersen van dat zintuig.

        Evenzo met het oor (zintuig van horen) en geluid, neus (zintuig van ruiken) en geur, tong (zintuig van proeven) en smaak, lichaam (zintuig van aanraken) en aanrakingsobject, geest (zintuig van denken e.d.) en geestelijk object.

        Kortom, wanneer hij met een zintuig een zintuiglijk object waarneemt, hecht hij zich niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in hem kunnen binnendringen wanneer hij de zintuigen onbeheerst laat, oefent hij zich in het beheersen ervan. Hij beschermt de zintuigen, hij houdt zich bezig met het beheersen van die zintuigen.

        Omdat hij deze edele beheersing van de zintuigen heeft, ondervindt hij een zaligheid die onbevlekt is.

        Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het komen en bij het gaan. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het dragen van het (onder)gewaad, het buitengewaad (de mantel) en de nap. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij de ontlasting en bij het urineren. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

        Omdat hij deze opeenhoping van edele deugdzaamheid, deze edele beheersing van de zintuigen en deze edele oplettendheid en dit heldere weten heeft, trekt hij zich terug naar een afgescheiden verblijfplaats: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een bergkloof, in een grot, op een lijkenplaats, in een jungle, op een open veld, op een bundel stro.

        Na terugkeer van de ronde voor aalmoezen, na de maaltijd gaat hij met gekruiste benen en met het lichaam rechtop neerzitten, oplettend en helder bewust. Hij overwint de hebzucht naar wereldlijke dingen en vertoeft met een hart dat vrij is van hebzucht. Hij zuivert zijn geest van hebzucht. Hij overwint kwaadwil en haat en vertoeft met een hart dat vrij is van kwaadwil, dat mededogen ondervindt voor het welzijn van alle levende wezens. Hij zuivert zijn geest van kwaadwil en haat. Hij overwint traagheid en starheid en vertoeft met een hart dat vrij is van traagheid en starheid, met lichte geest, oplettend en helder bewust. Hij zuivert zijn geest van traagheid en starheid. Hij overwint rusteloosheid en gewetenswroeging en vertoeft gelijkmoedig, met een geest die innerlijke vrede heeft. Hij zuivert zijn geest van rusteloosheid en gewetenswroeging. Hij overwint de twijfel en vertoeft vrij van twijfel, zonder onzekerheid wat betreft heilzame toestanden van de geest. Hij zuivert zijn geest van twijfel.

        Nadat hij deze vijf hindernissen, deze onvolkomenheden van het hart die de wijsheid zwak maken, heeft overwonnen, treedt hij geheel afgescheiden van zintuiglijk genot, afgescheiden van onheilzame geestelijke toestanden, in de eerste meditatieve verdieping (jhana) in. Deze gaat gepaard met indrukken, overwegingen en redeneren, is ontstaan uit afzondering en is vol vreugde en vervoering. En hij vertoeft erin met vervoering en geluk.

        Door het tot bedaren brengen van overdenken en redeneren verkrijgt hij innerlijke kalmte, geestelijke eenwording. En hij treedt binnen en vertoeft in de tweede meditatieve verdieping. Deze is vrij van overwegingen en redeneren, is ontstaan uit concentratie en is vol vreugde en vervoering. En hij vertoeft erin met vervoering en geluk ontstaan uit concentratie.

        Na het afnemen van vervoering en door het vrij worden van zucht naar vreugde vertoeft hij in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En hij ervaart in eigen persoon dat gevoel waarvan de heiligen zeggen: 'Vol vreugde leeft degene die gelijkmoedigheid heeft en die oplettend is.' Zo treedt hij binnen en verblijft hij in de derde meditatieve verdieping.

        Na plezier en pijn te hebben opgegeven, en door het verdwijnen van eerdere vervoering en verdriet, treedt hij binnen in de vierde meditatieve verdieping. Op grond van gelijkmoedigheid heeft deze geen angst noch vreugde, is vrij van leed en vrij van geluk; ze is geheel gezuiverd door oplettendheid. En hij vertoeft erin.

        Wanneer hij met het oog een vorm ziet, is hij niet begerig ernaar wanneer ze aangenaam is, en hij is er niet afkerig van als ze onaangenaam is. Hij leeft met gevestigde oplettendheid bij het lichaam, met onbegrensd hart; en hij begrijpt de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, waarbij die slechte, onheilzame toestanden van de geest zonder rest ophouden, overeenkomstig de werkelijkheid.

        Nadat hij voorkeur en afkeer heeft opgegeven, schept hij geen behagen in het gevoel, welk gevoel hij ook steeds mag voelen, hetzij aangenaam hetzij pijnlijk of neutraal. Hij verwelkomt het niet en houdt zich niet eraan vast. Omdat hij dat niet doet, houdt bij hem behagen scheppen op. Met het ophouden van behagen scheppen volgt het ophouden van hechten. Met het ophouden van hechten volgt het ophouden van worden. Met het ophouden van worden volgt het ophouden van geboorte. Met het ophouden van geboorte volgt het ophouden van ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, droefheid en wanhoop. Zo is het ophouden van deze hele massa van dukkha.

        Evenzo met de andere zintuigen – oor en geluid, neus en geur, tong en smaak, lichaam en aanrakingsobject, geest en geestobject -

        Kortom, wanneer hij met een zintuig een zintuiglijk object waarneemt, is hij niet begerig ernaar wanneer het aangenaam is, en hij is er niet afkerig van als het onaangenaam is. Hij leeft met gevestigde oplettendheid bij het lichaam, met onbegrensd hart; en hij begrijpt de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, waarbij die slechte, onheilzame toestanden van de geest zonder rest ophouden, overeenkomstig de werkelijkheid.

        Nadat hij voorkeur en afkeer heeft opgegeven, schept hij geen behagen in het zintuiglijk object, welk object hij ook steeds mag waarnemen, hetzij aangenaam hetzij pijnlijk of neutraal. Hij verwelkomt het niet en houdt zich niet eraan vast. Omdat hij dat niet doet, houdt bij hem behagen scheppen op. Met het ophouden van behagen scheppen volgt het ophouden van hechten. Met het ophouden van hechten volgt het ophouden van worden. Met het ophouden van worden volgt het ophouden van geboorte. Met het ophouden van geboorte volgt het ophouden van ouderdom en dood, zorgen, geweeklaag, pijn, droefheid en wanhoop. Zo is het ophouden van deze hele massa van dukkha.

        Monniken, deze bevrijding door het vernietigen van begeerte moeten jullie in het geheugen onthouden, zoals ze door mij in het kort is uitgelegd. Maar de bhikkhu Sati, de zoon van een visser, is verstrikt geraakt in het geweldige net van het begeren, in de voetangel van begeerte."

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

M.39. (M.IV.9) Mahā Assapura sutta

        Grote toespraak te Assapura, een stadje in het land Anga, over de plichten van een asceet.

        De mensen waren er devoot en hielpen de monniken met gaven. Uit dankbaarheid voor hun gaven en om de devote mensen de mogelijkheid te geven veel verdiensten te verwerven, vroeg de Boeddha aan de monniken dringend zich goed in te spannen bij de training en de praktijk van de Dhamma, steeds een niveau hoger komende, te beginnen bij het vermijden van slechte daden, beheersing in lichamelijke en geestelijke daden, meditatie, het bereiken van de vier jhānas t/m Nibbāna.

        De monnik moet zich oefenen in de dingen die iemand tot een ware monnik maken. Hij moet vervuld zijn van schaamtegevoel en angst om het verkeerde te doen. Zijn gedrag in daden, woorden en denken en zijn levenswijze moet gezuiverd, helder en open zijn, onberispelijk en beheerst; en vanwege een dergelijk gedrag moet hij niet zichzelf prijzen en anderen minachten. De zintuigen moet hij beschermen en zich nergens aan hechten, om te voorkomen dat onheilzame toestanden van de geest binnendringen. Hij moet matig zijn bij het eten. Hij moet oplettend zijn. Vrij van hebzucht naar de wereld moet hij kwaadwil en haat overwinnen. Dan vertoeft hij in de meditatie over liefdevolle vriendelijkheid en mededogen met alle levende wezens. Hij overwint traagheid en luiheid, rusteloosheid en geestelijke onrust; gelijkmoedig vertoeft hij met innerlijke vrede. Hij overwint twijfel.

        Na het overwinnen van die vijf hindernissen treedt hij binnen in de eerste, tweede, derde en vierde meditatieve verdieping. Dan richt hij zijn geest op de herinnering aan vroegere levens. Dan richt hij zijn geest op het sterven en weer verschijnen van wezens overeenkomstig hun wilsacties. Daarna richt hij zijn geest op het weten van de vernietiging van de neigingen. Hij begrijpt de vier edele waarheden. Hij begrijpt de neigingen, het ontstaan ervan, de opheffing ervan en de weg naar de opheffing ervan. Zijn geest wordt bevrijd van de neigingen en hij weet dat hij geheel en al bevrijd is. Verder is er niets meer te doen. Zo iemand wordt een ware monnik genoemd, een ware brahmaan, een edele, een Arahant.

M.40. (M.IV.10) Cūla Assapura sutta

        Kleine toespraak te Assapura in het land Anga over de plichten van een asceet. De Boeddha vroeg er aan de monniken de namen samana en brāhmana waard te zijn. Samana betekent iemand die zijn hartstochten tot bedaren heeft gebracht. Brāhmana is iemand die zich bevrijd heeft van de smetten, belemmeringen. Een bhikkhu moet zich van die belemmeringen bevrijden.

        Een bhikkhu overwint hebzucht, kwaadwil en toorn. Hij overwint wraakgevoelens, minachting en hoogmoed, jaloersheid, gierigheid, bedrog, slechte wensen, verkeerde visie. Op die manier leeft hij juist.

        Hij ziet dat hij van die slechte, onheilzame toestanden van de geest bevrijd is. Vreugde komt bij hem op en vervoering. Het lichaam wordt stil en hij ondervindt geluk. Zijn geest wordt geconcentreerd.

        Alle richtingen doordringt hij met een geest van liefdevolle vriendelijkheid, van mededogen, medeleven en gelijkmoedigheid.

        Wie door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht intreedt in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid die met de vernietiging van de neigingen vrij van neigingen is, en daarin verblijft, hij is reeds een monnik op grond van de vernietiging van de neigingen.

        De eigenschappen van een echte monnik zijn: vrees en schaamte betreffende het begaan van kwaad; zuiver te zijn bij lichamelijke, verbale en mentale acties; zuiverheid bij levensonderhoud; beheersing der zinnen; matigheid bij het gebruik van voedsel; wakker en oplettend te zijn; vrij te zijn van de vijf hindernissen; het bereiken van concentratie; in staat te zijn zich eerdere geboortes te herinneren; in staat te zijn de bestemming van andere wezens te kennen; bevrijd te zijn van alle onwetendheid.

V. Cūlayamaka-vagga (M.41-50) (M.V. 1-10)

        De redenen waarom sommigen naar de hemel gaan en anderen naar de hel. Wilsacties en gevolgen. Wie is wijs en wie niet? Wat zijn de juiste betekenissen van de termen vedanā (gevoel), saññā (waarneming) en viññāna (bewustzijn) ? Ontstaan ze samen of afzonderlijk? Wat is juist inzicht? Wat is leven na de dood? Wat is een jhāna (meditatieve verdieping)? Wat is het bereiken van een ophouden van het proces van bewustzijn? En wat is de bevrijding van de geest? De onwetendheid van een statisch inzicht van de werkelijkheid, is gebaseerd op het hechten aan de vijf khandhas, de vijf staten van lichaam en geest. Een opheffen van gehechtheid betekent een opheffen van dat inzicht. Men moet voorzichtig en kritisch zijn bij de keuze van een leraar. De nadelen van twisten en de voordelen van vrede en vriendschap onder elkaar. Weerlegging van de verkeerde visie over eternalisme.[106]

 

M.41. (M.V.1) Sāleyyaka sutta

        Toespraak tot de brahmanen van Sālā, een dorp in Kosala, over de redenen waarom sommigen naar de hemel gaan en anderen naar de hel. Door een goed gedrag in daden, woorden en gedachten krijgt men zeker een goede bestemming; door een niet goed gedrag in daden, woorden en gedachten krijgt men een slechte bestemming.

        Ook wordt uitgelegd welk gedrag naar de bevrijding van lijden leidt.

M.42. (M.V.2) Verañja(ka) sutta

        

Dezelfde toespraak, nu tot de brahmanen van Verañja.

M.43. (M.V.3) Mahāvedalla sutta

        Te Savatthi. Toespraak van de eerwaarde Sāriputta tot Makākotthita. De volgende vragen worden er behandeld: Wie is wijs en wie niet? Wat zijn de juiste betekenissen van de termen vedanā (gevoel), saññā (waarneming) en viññāna (bewustzijn)? Ontstaan ze samen of afzonderlijk? Wat is juist inzicht? Wat is leven na de dood? Wat is een jhāna (meditatieve verdieping)? Wat is het bereiken van een ophouden van het proces van bewustzijn? En wat is de bevrijding van de geest?

M.43. (M.V.3) Mahāvedalla sutta - De langere reeks van vragen en antwoorden

        De Verhevene vertoefde te Savatthi in het Jetavana park van Anathapindika. De eerwaarde Mahâ Kotthita[107] verhief zich uit zijn meditatie en ging naar de eerwaarde Sariputta toe. Hij stelde enkele vragen en de eerwaarde Sariputta gaf antwoord.

(wijsheid)

        Iemand is niet wijs als hij niet begrijpt wat dukkha is, wat de oorsprong ervan is, wat het ophouden ervan is en wat de weg is die leidt naar het ophouden van dukkha.

        Iemand die wijs is begrijpt wat dukkha is, wat de oorsprong ervan is, wat het ophouden ervan is en wat de weg is die leidt naar het ophouden van dukkha.

(bewustzijn)

        Het bewustzijn ervaart; het ervaart 'aangenaam', het ervaart 'pijnlijk', het ervaart 'noch pijnlijk noch aangenaam'.

        Wijsheid en bewustzijn, deze twee toestanden van de geest zijn met elkaar verbonden, ze zijn niet gescheiden, en het is onmogelijk ze van elkaar te scheiden om het verschil ertussen te kunnen beschrijven. Want wat men begrijpt dat ervaart men, en wat men ervaart, dat begrijpt men.

        Het verschil tussen wijsheid en bewustzijn is dat wijsheid ontplooid moet worden en dat bewustzijn volledig doorschouwd moet worden.

(gevoel)

         Het gevoel voelt; het voelt iets aangenaams, het voelt iets pijnlijks, het voelt iets wat noch aangenaam noch pijnlijk is.

(waarneming)

        Waarneming neemt waar; het neemt blauw waar, en geel, en rood, en wit. Het neemt waar.

        Gevoel, waarneming en bewustzijn, deze toestanden van de geest zijn met elkaar verbonden. Het is niet mogelijk de ene van de andere toestand te scheiden om het verschil ertussen te kunnen beschrijven. Want wat men voelt, dat neemt men waar, en wat men waarneemt dat ervaart men (daar is men zich van bewust).

          Met gezuiverd geest-bewustzijn dat vrij is van de vijf zintuiglijke vermogens, kan het gebied van de ruimte-oneindigheid ontsloten worden: ruimte is oneindig. Het gebied van bewustzijnsoneindigheid kan zo ontsloten worden: bewustzijn is oneindig. Het gebied van nietsheid kan zo ontsloten worden: niets is er.

        Een ontsluitbare toestand begrijpt men met het oog der wijsheid.

        Het doel van wijsheid is direct inzicht met hogere geestelijke kracht; het doel is volledig doorzien;[108] het doel ervan is het overwinnen.

        Er zijn twee voorwaarden voor het ontstaan van juist inzicht, namelijk de uiting van iemand anders en juist overwegen.        

        Juiste visie wordt ondersteund door vijf factoren, wanneer ze de bevrijding van het gemoed als vrucht heeft, wanneer ze de bevrijding door wijsheid[109] als vrucht en nut heeft. Juiste visie wordt ondersteund door deugdzaamheid, leren, uitleg, rust en inzicht.

        Juiste visie die door deze vijf factoren ondersteund wordt, heeft de bevrijding van het gemoed als vrucht en nut, heeft de bevrijding door wijsheid als vrucht en nut.

        Er zijn drie soorten van worden, namelijk worden van de sferen der zinnen, worden van de (fijnstoffelijke) vorm en vormloos worden.

        Het vernieuwen van het worden in de toekomst komt tot stand doordat de wezens die door onwetendheid geremd en door begeerte geboeid zijn, zich vermaken aan het een en ander.

        Met het verdwijnen van de onwetendheid, met het verschijnen van waar weten, en met het ophouden van de begeerte komt de vernieuwing van het worden in de toekomst niet tot stand.

(de jhanas)

        De eerste jhana is als volgt: afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame geestestoestanden treedt men binnen in de eerste jhana. Die is begeleid door begin- en aanhoudende toewending van de geest. Ze vertoeft erin, met verleiding en geluk die uit de afgescheidenheid zijn ontstaan.

        De eerste jhana heeft vijf factoren. Wanneer men in de eerste jhana is ingetreden, treden begin-toewending van de geest, aanhoudende toewending van de geest, vervoering, zaligheid en concentratie van de geest op.

        In de eerste jhana zijn vijf factoren overwonnen en vijf factoren zijn erin ingesloten. Als men in de eerste jhana is ingetreden, is zinsbegeerte overwonnen, is kwaadwil overwonnen, zijn traagheid en slapheid overwonnen, zijn rusteloosheid en gewetensonrust overwonnen en is twijfel overwonnen. Dan treden begin-toewending van de geest, aanhoudende toewending van de geest, vreugde, zaligheid en concentratie van de geest op.

        De vijf zintuigen hebben ieder een eigen veld, een eigen gebied. Ze ervaren niet het veld van een ander zintuig. De zintuigen om te zien, te horen, te ruiken, te proeven en aan te raken, – die vijf zintuigen hebben ieder een eigen veld, een eigen gebied. Ze vinden hulp in de geest, en de geest ondervindt hun velden en gebieden.

        De vijf zintuigen zijn afhankelijk van levenskracht. De levenskracht is afhankelijk van hitte. Hitte is afhankelijk van levenskracht.

        Net zoals bij een brandende olielamp het licht ervan afhankelijk is van de vlam, en de vlam begrepen wordt in afhankelijkheid van het licht, evenzo staat levenskracht in afhankelijkheid van hitte en staat hitte in afhankelijkheid van levenskracht.

        Formaties van het leven zijn er niet tot voelende dingen. Wanneer er formaties van het leven tot voelende dingen waren, dan zou men iemand die in de uitdoving van waarneming en gevoel intreedt, niet meer daaruit zien opduiken. Omdat formaties de ene zaak zijn en tot voelende dingen een andere zaak, kan men iemand die in de uitdoving van waarneming en gevoel intreedt, weer daaruit zien opduiken.

         Wanneer dit lichaam beroofd is van drie toestanden, namelijk levenskracht, hitte en bewustzijn, dan wordt het opgegeven, achtergelaten, dan laat men het liggen, zonder wil als een stuk hout.[110]

        Het verschil tussen iemand die dood is en iemand die in de uitdoving van waarneming en gevoel is ingetreden, is als volgt. Bij iemand die dood is zijn de lichamelijke formaties beëindigd, tot rust gekomen; de spraakformaties zijn beëindigd en tot rust gekomen; de geestelijke formaties zijn beëindigd en tot rust gekomen; zijn levenskracht is uitgeput, zijn hitte is vervluchtigd; en zijn zintuiglijke vermogens zijn volledig vervallen. En bij iemand die is ingetreden in het uitdoven van waarneming en gevoel, hebben de lichamelijke formaties opgehouden en zijn tot rust gekomen, hebben de spraakformaties opgehouden en zijn tot rust gekomen, hebben de geestelijke formaties[111] opgehouden en zijn tot rust gekomen, maar zijn levenskracht is niet uitgeput, zijn hitte is niet vervluchtigd, en zijn zintuiglijke vermogens zijn gereinigd. Dat is het verschil tussen een dode en iemand die in de uitdoving van waarneming en gevoel is ingetreden.

        Voor het bereiken van de noch pijnlijke noch aangename bevrijding van het gemoed zijn er vier voorwaarden, namelijk met het overwinnen van geluk en leed en met het reeds vroegere verdwijnen van vreugde en droefenis, treedt iemand in de vierde jhana in. Op grond van gelijkmoedigheid omvat die noch-pijnlijks noch aangenaams, ze omvat zuiverheid van de oplettendheid. En hij vertoeft erin.

        Voor het bereiken van de bevrijding van het gemoed zonder kenmerken zijn er twee voorwaarden, namelijk het niet acht slaan op alle kentekenen en het acht slaan op het kentekenvrije element.

        Voor het voortduren van de kentekenvrije bevrijding van het gemoed zijn er drie voorwaarden, namelijk het niet acht slaan op alle eigenschappen, het acht slaan op het kentekenvrije element en de eerdere vastlegging (van de duur ervan).

        Voor het uitreden uit de kentekenvrije bevrijding van het gemoed zijn er twee voorwaarden, namelijk het acht slaan op alle kentekenen en het acht slaan op alle kentekenen en het niet acht slaan op het kentekenvrije element.

        De onmeetbare bevrijding van het gemoed, de bevrijding van het gemoed door nietsheid, de bevrijding van het gemoed door leegheid en de kentekenloze bevrijding van het gemoed,[112] – enerzijds zijn dat verschillende toestanden met verschillende kentekenen, anderzijds zijn ze één, alleen met verschillende kentekenen.

        En op welke manier zijn het verschillende toestanden met verschillende kenmerken? - Iemand doordringt een hemelrichting met een hart dat vervuld is van metta, en evenzo de tweede, derde en vierde hemelrichting, en ook opwaarts en neerwaarts, in alle richtingen. En hij vertoeft erin tot allen evenveel metta als tot zichzelf. De hele wereld doordringt hij met een gemoed dat vol metta is, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.

        Hij doordringt alle hemelrichtingen met een hart dat gevuld is van meegevoel, en ook naar boven en naar beneden, in alle richtingen. Hij heeft evenveel meegevoel tot anderen als tot zichzelf. Hij doordringt de hele wereld met een hart dat vervuld is van meegevoel, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.

        Hij doordringt de ene hemelrichting met een hart dat vervuld is van medevreugde, en evenzo de tweede, derde en vierde hemelsrichting. En ook naar boven en naar beneden, in alle richtingen, tot allen evenveel als tot zichzelf. Hij doordringt de hele wereld met een hart dat vervuld is van medevreugde, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.

        Hij doordringt de ene hemelrichting met een hart dat vervuld is van gelijkmoedigheid, en evenzo de tweede, derde en vierde hemelrichting. En ook naar boven en naar beneden, in alle richtingen, tot allen evenveel als tot zichzelf. Hij doordringt de hele wereld met een hart dat vervuld is van gelijkmoedigheid, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandschap en zonder kwaadwil.

        Dit wordt de onmetelijke bevrijding van het hart genoemd.

        De bevrijding van het hart door nietsheid is als volgt. Met het volledig overwinnen van het gebied van bewustzijnsoneindigheid, waarbij iemand zich voor de geest haalt 'daar is niets', treedt hij binnen in het gebied van de nietsheid en hij vertoeft erin.

        De bevrijding van het gemoed door leegheid is als volgt. Iemand overweegt: 'dit is leeg van een zelf of van iets dat tot een zelf behoort.'

        De kentekenloze bevrijding van het hart is als volgt. Onder niet acht slaan op alle kentekenen treedt een bhikkhu binnen in de kentekenloze concentratie van het hart en hij vertoeft erin.

        Op die manier zijn dat verschillende toestanden met verschillende kenmerken.

        En op welke manier zijn deze toestanden één, alleen met verschillende kenmerken? - Begeerte legt maatstaven op, haat legt maatstaven op, onwetendheid legt maatstaven op. In iemand wiens neigingen vernietigd zijn, zijn deze maatstaven opgeheven, aan de wortel afgesneden, zodat ze niet meer kunnen ontstaan.

        Van alle soorten van de onmetelijke bevrijding van het hart wordt de onwrikbare bevrijding van het hart als de beste genoemd. Die onwrikbare bevrijding van het hart is leeg van begeerte, leeg van haat en leeg van onwetendheid.

        In iemand wiens neigingen vernietigd zijn, zijn begeerte, haat en onwetendheid opgeheven, verwijderd, zodat ze niet meer kunnen ontstaan. Van alle soorten van de bevrijding van het hart door nietsheid wordt op de onwrikbare bevrijding van het hart de nadruk gelegd. Die onwrikbare bevrijding van het hart is leeg van begeerte, leeg van haat, leeg van onwetendheid.

        Begeerte schept kenmerken, haat schept kenmerken, onwetendheid schept kenmerken.[113] In iemand wiens neigingen vernietigd zijn, zijn begeerte, haat en onwetendheid opgeheven, verwijderd, zodat ze niet meer kunnen ontstaan.

        Van alle soorten van de kentekenvrije bevrijding van het gemoed wordt de onwrikbare bevrijding van het gemoed als de beste genoemd. Die onwrikbare bevrijding van het gemoed evenwel is leeg van begeerte, leeg van haat en leeg van onwetendheid.

Op die manier zijn die toestanden één, alleen met verschillende kenmerken.

         Zo sprak de eerwaarde Sāriputta. En de eerwaarde Mahā Kotthita was tevreden en verheugde zich over deze woorden.

        

M.44. (M.V.4) Cūlavedalla sutta.

        Toespraak van de non Dhammadinnā tot de lekenvolgeling Visākha. Uitgelegd werden vragen over zelf-identificatie; onwetendheid van de werkelijkheid welke onwetendheid gebaseerd is op het hechten aan de vijf khandhas, de vijf staten van lichaam en geest; opheffing van gehechtheid; doordringing van de ware aard van gevoel; en het bereiken van Nibbana.

        De vijf groepen van bestaan waaraan men hecht worden persoonlijkheid genoemd. De oorzaak van persoonlijkheid is de begeerte die naar wedergeboorte leidt.

        Het beëindigen van de persoonlijkheid is het opgeven van de begeerte. De weg naar het opgeven ervan is het edele achtvoudige pad. De mening van een zelf ontstaat door vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn als een zelf te beschouwen.

        Besproken worden de jhanas. Het tegendeel van onwetendheid is juist weten. Het tegendeel van juist weten is bevrijding. Het tegendeel van bevrijding is Nibbana.

        (Volgens het commentaar was Visakha de vroegere echtgenoot van de non).

        

M.44. (M.V.4) Cūlavedalla sutta - Korte reeks van vragen en antwoorden over persoonlijkheid

        De Verhevene vertoefde te Rajagaha in het bamboepark.

De lekenvolgeling Visâkha ging naar de Bhikkhuni Dhammadinna toe, groette haar eerbiedig en stelde vragen.

        Wat wordt door de Verhevene 'persoonlijkheid' genoemd?[114]

        De vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, die worden persoonlijkheid genoemd, namelijk:

de groep van bestaan van de vorm waaraan men hecht;

de groep van bestaan van het gevoel waaraan men hecht;

de groep van bestaan van de waarneming waaraan men hecht;

de groep van bestaan van de formaties waaraan men hecht;

de groep van bestaan van het bewustzijn waaraan men hecht.

        De leek Visâkha was verheugd over het antwoord, bedankte de Bhikkhuni en stelde een andere vraag.

        Wat wordt door de Verhevene de oorsprong van de persoonlijkheid genoemd?

        Het is het verlangen, de begeerte die naar wedergeboorte leidt, begeleid door passie en behagen scheppen, namelijk:

begeerte naar zinnelijkheid;

begeerte naar bestaan; en

begeerte naar bestaansmogelijkheid.

        Dit wordt door de Verhevene de oorsprong van de persoonlijkheid genoemd.

 

        Wat wordt door de Verhevene het beëindigen van de persoonlijkheid genoemd?

        Het is het verbleken en ophouden zonder resten, het opgeven, verzaken, loslaten en afwijzen van die begeerte.

Dat wordt door de Verhevene het beëindigen van de persoonlijkheid genoemd.

         Wat wordt door de Verhevene de weg genoemd die naar het ophouden van de persoonlijkheid leidt?

        Het is dit edele achtvoudige pad, namelijk: juiste visie, juiste bedoeling, juist taalgebruik, juist handelen, juiste levenswijze, juiste inspanning, juiste oplettendheid en juiste concentratie.

        Dat hechten is niet hetzelfde als deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, noch is het hechten gescheiden van die vijf groepen van bestaan. Het is het hevig verlangen en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, hetwelk genoemd hechten is.[115]

        De mening van persoonlijkheid ontstaat op de volgende manier. Een niet onderwezen wereldling die geen acht slaat op de edelen en die de leer van hen niet volgt en er niet in geschoold is, die geen acht slaat op oprechte mensen en die hun leer niet navolgt en er niet in geschoold is, die persoon beschouwt vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beschouwt gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beschouwt waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beschouwt formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in zelf, of zelf als in formaties. Hij beschouwt bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid.

        De mening van persoonlijkheid ontstaat niet op de volgende manier. Een goed onderwezen edele volgeling die acht slaat op de edelen en die in hun leer onderwezen is, die acht slaat op oprechte mensen en die in hun leer onderwezen is, die persoon beschouwt vorm niet als zelf of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beschouwt gevoel niet als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beschouwt waarneming niet als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beschouwt formaties niet als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in zelf, of zelf als in formaties. Hij beschouwt bewustzijn niet als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid niet.

        Het edele achtvoudige pad is juist inzicht, juiste bedoeling, juist taalgebruik, juist handelen, juiste levenswijze, juiste inspanning, juiste oplettendheid en juiste concentratie.

        Dat edele achtvoudige pad is gevormd.

        De drie velden van oefening bevinden zich niet in het edele achtvoudige pad, maar het edele achtvoudige pad bevindt zich in de drie velden van oefening.

        Juist taalgebruik, juist handelen en juiste levenswijze, - die toestanden bevinden zich in het veld van oefening van de deugdzaamheid.

        Juiste inspanning, juiste oplettendheid en juiste concentratie, - die toestanden bevinden zich in het veld van oefening van de scholing van de geest.

        Juist inzicht, juist denken, - die toestanden bevinden zich in het veld van oefening van wijsheid.

        Concentratie is het op één punt richten van de geest. De basis van concentratie zijn de vier grondslagen van oplettendheid. De vier juiste inspanningen zijn het gereedschap van concentratie. De herhaling, ontwikkeling en oefening van deze vaardigheden is daarbij de ontwikkeling van de concentratie.

        Er zijn drie formaties, namelijk de formatie van het lichaam; de formatie van de taal; en de formatie van de geest.[116]

        De formatie van het lichaam is het in- en uitademen. De formatie van de taal is vorming van gedachten en discursief denken. De formatie van de geest zijn waarneming en gevoel.

         Het in- en uitademen is de formatie van het lichaam omdat ze lichamelijk zijn. Die toestanden zijn nauw met het lichaam verbonden.

        Vorming van gedachten en discursief denken is de formatie van de taal omdat men eerst gedachten vormt en discursief denkt en daarna begint met praten.

        Waarneming en gevoel is de formatie van de geest omdat ze geestelijk zijn. Die toestanden zijn nauw met de geest verbonden.

 

        Wanneer iemand het ophouden van waarneming en gevoel bereikt, dan komt bij hem niet de gedachte: 'ik zal het ophouden van waarneming en gevoel bereiken' of 'ik bereik juist het ophouden van waarneming en gevoel' of 'ik heb het ophouden van waarneming en gevoel bereikt.' Maar zijn geest is reeds zozeer ontwikkeld dat ze hem in die toestand leidt.

        Wanneer iemand het ophouden van waarneming en gevoel bereikt, houdt eerst de formatie van spreken op, dan de formatie van het lichaam, en dan de formatie van de geest.[117]

        Wanneer iemand uit de toestand van het ophouden van waarneming en gevoel uittreedt, dan komt bij hem niet de gedachte 'ik zal uit deze toestand uittreden' of 'ik treedt nu uit die toestand uit' of 'ik ben uit die toestand uitgetreden.' Maar zijn geest is al zodanig ontwikkeld dat ze hem naar die toestand leidt.

        Wanneer iemand uit de toestand van het ophouden van waarneming en gevoel uittreedt, stijgt eerst de formatie van de geest op, dan de formatie van het lichaam, en dan de formatie van het praten.

        Wanneer iemand uit de toestand van het ophouden van waarneming en gevoel uitgetreden is, raken hem drie soorten van contact aan, namelijk leegheid contact, kentekenloos contact, wensloos contact.[118]

        Wanneer iemand uit de toestand van het ophouden van waarneming en gevoel is uitgetreden, dan richt zijn geest zich op afgescheidenheid, neigt zich naar afgescheidenheid, streeft naar afgescheidenheid.

        Er zijn drie soorten van gevoel, namelijk aangenaam gevoel, pijnlijk gevoel, noch aangenaam noch pijnlijk gevoel.

        Wat lichamelijk of geestelijk als aangenaam en prettig ondervonden wordt, dat is aangenaam gevoel. Wat lichamelijk of geestelijk als pijnlijk en onaangenaam ondervonden wordt, dat is pijnlijk gevoel. Wat lichamelijk of geestelijk noch als aangenaam noch als onaangenaam ondervonden wordt, dat is noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.

        Aangenaam gevoel is aangenaam wanneer het voortduurt, en het is pijnlijk wanneer het verandert. Pijnlijk gevoel is pijnlijk wanneer het voortduurt, en het is aangenaam wanneer het verandert. Noch pijnlijk noch aangenaam gevoel is aangenaam wanneer men er weet van heeft, en het is pijnlijk wanneer men niet ervan weet.

        De neiging tot begeerte ligt ten grondslag aan het aangename gevoel. De neiging tot afkeer ligt ten grondslag aan het pijnlijke gevoel. De neiging tot onwetendheid ligt ten grondslag aan het noch pijnlijke noch aangename gevoel.

        De neiging tot begeerte ligt niet aan ieder aangenaam gevoel ten grondslag. De neiging tot afkeer ligt niet aan ieder pijnlijk gevoel ten grondslag. De neiging tot onwetendheid ligt niet aan ieder noch pijnlijk noch aangenaam gevoel ten grondslag.

        De neiging tot begeerte moet overwonnen worden wat betreft aangenaam gevoel. De neiging tot afkeer moet overwonnen worden wat betreft pijnlijk gevoel. De neiging tot onwetendheid moet overwonnen worden wat betreft noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.

        De neiging tot begeerte is niet te overwinnen wat betreft elk aangenaam gevoel. De neiging tot afkeer is niet te overwinnen wat betreft elk pijnlijk gevoel. De neiging tot onwetendheid is niet te overwinnen wat betreft elk noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.

        Volledig afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, treedt iemand binnen in de eerste jhana. Ze gaat samen met begin- en voortdurende concentratie van de geest, met vreugde en zaligheid. Ze is ontstaan uit de afgescheidenheid. Daarmee verlaat hij de begeerte en bij hem ligt geen neiging tot begeerte ten grondslag.

        Iemand overweegt als volgt: 'Wanneer zal ik dat gebied betreden en erin vertoeven, dat gebied dat de edelen nu betreden, waarin zij vertoeven?' Bij iemand die op die manier verlangen naar de hoogste bevrijding ontwikkelt, stijgt droefheid op veroorzaakt door dat verlangen. Daarmee verlaat hij de afkeer en bij hem ligt geen neiging tot afkeer ten grondslag.

        Met het overwinnen van geluk en pijn en het reeds eerdere verdwijnen van vreugde en verdriet treedt iemand in de vierde jhana binnen. Op grond van gelijkmoedigheid heeft die noch iets pijnlijks noch iets aangenaams. En hij vertoeft erin. Daarmee verlaat hij de onwetendheid en bij hem ligt geen neiging tot onwetendheid ten grondslag.

        Het tegendeel van aangenaam gevoel is pijnlijk gevoel. Het tegendeel van pijnlijk gevoel is aangenaam gevoel. Het tegendeel van noch pijnlijk noch aangenaam gevoel is onwetendheid. Het tegendeel van onwetendheid is juist weten. Het tegendeel van juist weten is bevrijding. Het tegendeel van bevrijding is Nibbana. Nibbana is het toppunt van het heilige leven; het heilige leven eindigt in Nibbana."

        

        De leek Visâkha verheugde zich over de woorden van de non Dhammadinna, nam eerbiedig afscheid van haar en ging naar de Verhevene toe. Daar vertelde hij zijn gesprek met de non Dhammadinna. De Verhevene keurde de woorden van de non goed en prees haar grote wijsheid.

M.45. (M.V.5) Cūladhammasamādāna sutta

        Korte toespraak over het hebben van een aangenaam of onaangenaam leven in de toekomst.

        In dit en in het volgende sutta legt de Boeddha vier manieren van gedrag uit die prettige of onprettige gevolgen hebben in het heden en in de toekomst.

M.45. (M.V.5) Cūladhammasamādāna sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er de monniken toe. Er zijn vier manieren om dingen te doen, namelijk:

1. Men doet dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.

2. Men doet dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.

3. Men doet dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.

4. Men doet dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.

        (1) Dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen: Er zijn monniken en brahmanen die onderrichten dat er niets nadeligs is in het genot van de zintuigen. Zij maken er een gewoonte van in zin-genot te zwelgen, en vinden verstrooiing bij rondtrekkende vrouwen,[119] die haar haren in een knot gebonden dragen. Zij beweren het volgende: „Welke toekomstige verschrikkingen zien die goede monniken en brahmanen in het zin-genot wanneer zij praten over het overwinnen ervan en het volledige doorzien van het zin-genot beschrijven? Aangenaam is de aanraking van de tedere, zachte, donzige arm van deze rondtrekkende vrouwen.“ Zo wennen zij eraan in zin-genot te zwelgen. En ten gevolge van die handelingen verschijnen zij na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, in een ongelukkige bestemming, in verdorvenheid, ja zelfs in de hel. Daar ondervinden zij pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens. Zij zeggen dan: 'Dit zijn de toekomstige angsten die de goede monniken en brahmanen in zinsgenot zagen, toen zij spraken over het overwinnen ervan en het volledige doorschouwen van zin-genot beschreven. Want op grond van zin-genot, ten gevolge van zin-genot ondervinden wij nu pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens.'

        Monniken, stel dat in de laatste maand van het warme seizoen een vruchtscheut van de Maluva-klimplant openbarstte en een zaadje ervan aan de voet van een salaboom neerviel. Een deva die in die boom huisde, werd daarop bang, verontrust en hij sprong op van schrik. De vrienden en kameraden, naaste en verre familieleden – tuindevas, parkdevas, boomdevas en devas die geneeskrachtige kruiden, gras en machtige bomen bewonen[120] – kwamen bijeen en stelden de deva gerust met de woorden: „Wees niet bang, vereerde, heb geen angst. Misschien zal het zaadje van die klimplant door een pauw of een wild dier opgegeten worden of een bosbrand zal het verbranden, of bosarbeiders dragen het weg, of witte mieren eten het op. Of het is misschien niet vruchtbaar.“

        Maar dat alles gebeurde niet en het zaadje was wel degelijk vruchtbaar. Toen werd het door de neerslag van een regenwolk vochtig en ontkiemde. En de tedere, zachte, donzige rank van de klimplant wikkelde zich om die sala-boom heen. De deva die in de boom woonde, dacht toen: 'Welke toekomstige verschrikkingen zagen mijn vrienden en familieleden in het zaadje van de Maluva-klimplant dat zij samenkwamen en mij op een dergelijke manier gerust stelden? De aanraking van de tedere, zachte, donzige rank is aangenaam.' Toen omhulde die klimplant de sala-boom helemaal en kloofde de hoofdtakken van de boom. Toen zag de deva die in de boom woonde in welke de verschrikkingen waren die de vrienden en familieleden in het zaadje zagen. 'Wegens dat zaadje ondervind ik nu pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens.

        Op dezelfde manier is het met monniken en brahmanen die onderrichten dat er niets nadeligs is in het genot van de zintuigen. Zij maken een gewoonte van zinsgenot, wennen eraan, zwelgen in zinsgenot en ten gevolge van die handelingen verschijnen zij na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, in een ongelukkige bestemming, in verdorvenheid, ja zelfs in de hel. Daar ondervinden zij pijnlijke, kwaalvolle, doorborende gevoelens.

        Op die manier verricht men dingen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.

        (2) Dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen: Iemand loopt maar rond, zeden en gewoonten verwerpend. Hij likt zijn handen af, komt niet als erom gevraagd wordt, blijft niet staan als erom gevraagd wordt. Hij neemt geen eten aan dat hem gebracht wordt of dat voor hem wordt gereed gemaakt. Hij neemt geen uitnodiging aan om te komen eten. Hij ontvangt niets uit een pot, niets uit een schotel, niets dat over de drempel, een staf, een stamper aangereikt wordt. Hij ontvangt niets van twee die samen eten, van een zwangere, van een vrouw die borstvoeding geeft, van een vrouw die bij een man ligt, van een plaats waar de verdeling van eten is aangekondigd. Hij ontvangt niets waar een hond wacht, waar vliegen zoemen. Hij neemt geen vis of vlees aan, hij drinkt geen brandewijn, wijn of gefermenteerde brouwsels. Hij houdt zich aan één huishouden, één hap; hij houdt zich aan twee huishoudens, twee happen; hij houdt zich aan drie huishoudens, drie happen; hij houdt zich aan vier huishoudens, vier happen; hij houdt zich aan vijf huishoudens, vijf happen; hij houdt zich aan zes huishoudens, zes happen; hij houdt zich aan zeven huishoudens, zeven happen. Hij leeft van een volle lepel per dag, van twee volle lepels per dag, van drie volle lepels per dag, van vier volle lepels per dag, van vijf volle lepels per dag, van zes volle lepels per dag, van zeven volle lepels per dag. Hij neemt eenmaal per dag eten tot zich; hij neemt alle twee dagen eten tot zich; hij neemt alle drie dagen eten tot zich; hij neemt alle vier dagen eten tot zich; hij neemt alle vijf dagen eten tot zich; hij neemt alle zes dagen eten tot zich; hij neemt alle zeven dagen eten tot zich; en zo verder to eenmaal alle twee weken. Zo houdt hij zich bezig met de praktijk om eten slechts in vastgestelde afstanden tot zich te nemen. Hij eet loof of gierst of wilde rijst of spanen van schors, of mos of het kaf van rijs, of afval van rijst of sesam-meel, of gras of koemest. Hij leeft van wortels en vruchten uit het bos, hij voedt zich met afgevallen fruit. Hij kleedt zich in hennep, in hennep bevattende stof, in lijkgewaden, in lompen uit de afval, in boomschors, in antilopenvel, in vodden van antilopenvel, in weefsels van kusa-gras, in weefsels van boomschors, in weefsels van houtspanen, in wol van mensenhaar, in wol uit dierenhaar, in uilenvleugels. Hij is iemand die zich de haren en de baard uittrekt, die de praktijk van het haren en baard uittrekken uitoefent. Hij is iemand die steeds blijft staan en zitgelegenheden verwerpt. Hij is iemand die steeds op de grond hurkt. Hij is iemand die een mat uit dorens gebruikt; hij maakt een mat uit dorens tot zijn bed. Hij beoefent de praktijk om driemaal per dag, ook 's avonds, in het water te staan.

        Op die manier houdt hij zich op veelvuldige manier bezig met de uitoefening van de praktijk waarbij hij het lichaam kwelt en doodt. Na de dood verschijnt hij in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Dat noemt men de manier om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als pijn vruchten dragen.

        (3) Dingen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen: Iemand heeft van nature een sterke begeerte in zich en ondervindt voortdurend pijn en droefheid, die uit de begeerte ontstaan. Van nature heeft hij sterke haat in zich en voortdurend ondervindt hij pijn en droefheid die uit haat ontstaan. Hij heeft van nature een sterke onwetendheid en voortdurend ondervindt hij pijn en droefheid die uit onwetendheid ontstaan. In pijn en droefheid, wenend met een gezicht dat door tranen overstroomd is, leidt hij desondanks het volmaakte en reine heilige leven. Na de dood verschijnt hij op een gelukkige plaats van bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dat is de manier om dingen te doen die nu pijnlijk zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.

        (4) Dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen. Iemand heeft van nature niet sterke begeerten in zich en hij ondervindt niet voortdurend pijn en droefheid die uit begeerte ontstaan. Hij heeft van nature niet sterke haat in zich en hij ondervindt niet voortdurend pijn en droefheid die uit haat ontstaan. Hij heeft van nature niet sterke onwetendheid in zich en hij ondervindt niet voortdurend pijn en droefheid die uit onwetendheid ontstaan. Helemaal afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame geestestoestanden treedt hij binnen in de eerste jhana, die met aanvankelijke en blijvende toewending van de geest begeleid is, en hij vertoeft erin, met vervoering en gelukzaligheid die uit afgescheidenheid ontstaan is. Met het stil worden van die eerste jhana treedt hij binnen in de tweede jhana, die innerlijke rust en eenheid van de geest inhoudt, zonder aanvankelijke en blijvende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en gelukzaligheid die uit concentratie is ontstaan. Met het verbleken van de vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, met lichamelijk beleefde gelukzaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: 'Gelukzalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,' en hij vertoeft erin. Met het overwinnen van geluk en pijn en het al eerder verdwijnen van vreugde en droefheid treedt hij binnen in de vierde jhana. Deze heeft op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich maar wel zuiverheid van de oplettendheid, en hij vertoeft erin. Na de dood verschijnt hij op een gelukkige plaats van bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dat is de manier om dingen te doen die nu aangenaam zijn en die in de toekomst als geluk vruchten dragen.

        Dit zijn de vier manieren om dingen te doen."

 

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.46. (M.V.6) Mahādhammasamādāna sutta

        Lange toespraak over het tot rijping komen van een aangenaam of onaangenaam leven in de toekomst.

        Wie doet wat niet gedaan moet worden, die ondervindt onaangename dingen. Bij degene die doet wat gedaan moet worden, nemen onaangename dingen af en nemen aangename dingen toe.

        Er zijn vier soorten hoe men een leven kan leiden: (1) Men kan nu aangenaam leven maar onaangenaam later. (2) Men kan nu onaangenaam leven en ook later. (3) Men kan nu onaangenaam leven en aangenaam later. Dit is het leven van iemand die de Dhamma beoefent met moeite. (4) En men kan nu en ook later aangenaam leven. Dit is het leven van degene die de Dhamma beoefent met toewijding en ijver.

M.46. (M.V.6) Mahādhammasamādāna sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er de monniken toe met een leerrede over het tot rijping komen van een aangenaam of onaangenaam leven nu en in de toekomst.

        In de meeste gevallen hebben levende wezens deze wens, dit verlangen, namelijk dat toch onwelkome, ongewenste, onaangename dingen zullen afnemen en welkome, aangename dingen zullen toenemen. Hoewel levende wezens deze wens hebben, nemen ongewenste, onaangename dingen voor hen toe, en gewenste, aangename dingen nemen af. De oorzaken hiervan zijn als volgt.

        

        Een niet onderwezen wereldling die de edelen niet opvolgt en die in hun Dhamma niet geoefend en geschoold is, die oprechte mensen niet navolgt en in hun Dhamma niet geoefend en geschoold is, die persoon weet niet welke dingen wel en welke dingen niet beoefend moeten worden.[121] Omdat hij dat niet weet, beoefent hij dingen die niet beoefend moeten worden en beoefent hij geen dingen die wel beoefend moeten worden. Hij volgt dingen na die niet nagevolgd moeten worden, en hij volgt geen dingen na die wel nagevolgd moeten worden. Omdat hij dat doet, nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste en aangename dingen nemen af. Dat overkomt iemand die onverstandig is.

        

        De goed onderwezen edele leerling, die de edelen navolgt en die in hun Dhamma geoefend en geschoold is, die oprechte mensen navolgt en in hun Dhamma geoefend en geschoold is, die persoon weet welke dingen wel en welke dingen niet beoefend moeten worden. Omdat hij dat weet, beoefent hij dingen die beoefend moeten worden en beoefent hij geen dingen die niet beoefend moeten worden. Hij volgt dingen na die nagevolgd moeten worden, en hij volgt geen dingen na die niet nagevolgd moeten worden. Omdat hij dat doet, nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem af en welkome, gewenste en aangename dingen nemen toe. Dat is te verwachten voor iemand die verstandig is.

        Er zijn vier soorten om dingen te doen, namelijk

1. de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt;

2. de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt;

3. de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt;

4. de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt.

(De onwetende)

        Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenstemming met de waarheid dat die soort om dingen te doen nu pijnlijk is en dat die in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.

        Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenkomst met de waarheid dat die soort om dingen te verrichten nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen voor hem onwelkome, ongewenste, onaangename dingen toe, en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.

        Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenstemming met de waarheid dat deze soort om dingen te doen nu pijnlijk is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort niet maar vermijdt ze. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.

        Een onwetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, niet kent, begrijpt niet in overeenstemming met de waarheid dat deze soort om dingen te doen nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat niet weet en niet begrijpt, beoefent de onwetende deze soort niet maar vermijdt ze. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem toe en welkome, gewenste, aangename dingen nemen af. Dat overkomt een onverstandige.

(De wetende)

        Een wetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenstemming met de waarheid dat die soort om dingen te doen nu pijnlijk is en dat die in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort niet en vermijdt ze. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem af en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.

        Een wetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenkomst met de waarheid dat die soort om dingen te verrichten nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als pijn vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort niet en vermijdt ze. Daarom nemen voor hem onwelkome, ongewenste, onaangename dingen af, en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.

        Een wetende die de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenkomst met de waarheid dat die soort om dingen te verrichten nu pijnlijk is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen voor hem onwelkome, ongewenste, onaangename dingen af, en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.

        Een wetende die de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, kent, begrijpt in overeenstemming met de waarheid dat deze soort om dingen te doen nu aangenaam is en dat ze in de toekomst als geluk vruchten draagt. Omdat hij dat weet en begrijpt, beoefent de wetende deze soort en vermijdt ze niet. Daarom nemen onwelkome, ongewenste, onaangename dingen voor hem af en welkome, gewenste, aangename dingen nemen toe. Dat overkomt een verstandige.

(De vier soorten)

        (1) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt?

        Wel, iemand doodt vol pijn en droefheid levende wezens en hij ondervindt pijn en droefheid die het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid neemt hij wat niet is gegeven en hij ondervindt pijn en droefheid die het nemen van wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid oefent hij verkeerd gedrag uit bij zin-genot en hij ondervindt pijn en droefheid die het verkeerde gedrag bij zin-genot als voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid spreekt hij de onwaarheid en hij ondervindt pijn en droefheid die het spreken van de onwaarheid als voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid spreekt hij hatelijk, vijandig, en hij ondervindt pijn en droefheid die hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid gebruikt hij grove woorden en hij ondervindt pijn en droefheid die het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid kletst hij en hij ondervindt pijn en droefheid die het kletsen tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid is hij hebzuchtig en hij ondervindt pijn en droefheid die hebzucht tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid is zijn geest vol kwaadwil en hij ondervindt pijn en droefheid die kwaadwil tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid heeft hij verkeerde visie en hij ondervindt pijn en droefheid die verkeerde visie tot voorwaarde hebben.

        Na de dood verschijnt hij in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt.

        (2) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt?

        Wel, vol geluk en vreugde doodt iemand levende wezens en hij ondervindt geluk en vreugde die het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde neemt hij wat niet is gegeven en hij ondervindt geluk en vreugde die het nemen van wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde oefent hij verkeerd gedrag uit bij zin-genot en hij ondervindt geluk en vreugde die het verkeerde gedrag bij zin-genot tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde spreekt hij de onwaarheid en hij ondervindt geluk en vreugde die het spreken van de onwaarheid tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde spreekt hij hatelijk, vijandig, en hij ondervindt geluk en vreugde die hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde gebruikt hij grove woorden en hij ondervindt geluk en vreugde die het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde kletst hij en hij ondervindt geluk en vreugde die het kletsen tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde is hij hebzuchtig en hij ondervindt geluk en vreugde die hebzucht tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde is zijn geest vol kwaadwil en hij ondervindt geluk en vreugde die kwaadwil tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde heeft hij verkeerde visie en hij ondervindt geluk en vreugde die verkeerde visie tot voorwaarde hebben.

        Na de dood verschijnt hij in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt.

        (3) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt?

        Wel, vol pijn en droefheid onthoudt iemand zich ervan levende wezens te doden en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan te nemen wat niet is gegeven en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van te nemen wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan verkeerd gedrag uit te oefenen bij zin-genot en hij ondervindt pijn en droefheid die zich onthouden van verkeerd gedrag bij zin-genot als voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan de onwaarheid te spreken en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van het spreken van de onwaarheid als voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan hatelijk, vijandig te spreken en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan grove woorden te gebruiken en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid onthoudt hij zich ervan te kletsen en hij ondervindt pijn en droefheid die het zich onthouden van kletsen tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid is hij niet hebzuchtig en hij ondervindt pijn en droefheid die afwezigheid van hebzucht tot voorwaarde hebben.

        Vol pijn en droefheid heeft hij geen kwaadwil en hij ondervindt pijn en droefheid die het hebben van geen kwaadwil tot voorwaarde hebben.        

        Vol pijn en droefheid heeft hij juiste visie en hij ondervindt pijn en droefheid die juiste visie tot voorwaarde hebben.

        Na de dood verschijnt hij op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt.        

        (4) Wat nu is de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt?

        Wel, vol geluk en vreugde onthoudt iemand zich ervan levende wezens te doden en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van het doden van levende wezens tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan te nemen wat niet is gegeven en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van te nemen wat niet is gegeven tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan verkeerd gedrag uit te oefenen bij zin-genot en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van verkeerd gedrag bij zin-genot als voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan de onwaarheid te spreken en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van het spreken van de onwaarheid als voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan hatelijk, vijandig te spreken en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van hatelijk spreken tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan grove woorden te gebruiken en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van het gebruik van grove woorden tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde onthoudt hij zich ervan te kletsen en hij ondervindt geluk en vreugde die het zich onthouden van kletsen tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde is hij niet hebzuchtig en hij ondervindt geluk en vreugde die afwezigheid van hebzucht tot voorwaarde hebben.

        Vol geluk en vreugde heeft hij geen kwaadwil en hij ondervindt geluk en vreugde die het hebben van geen kwaadwil tot voorwaarde hebben.        

        Vol geluk en vreugde heeft hij juiste visie en hij ondervindt geluk en vreugde die juiste visie tot voorwaarde hebben.

        Na de dood verschijnt hij op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Dit noemt men de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt.[122]

 

(De gelijkenissen)

        Stel dat er een bittere pompoen is gemengd met vergif. Iemand die wil leven, die niet wil sterven, die geluk wil hebben en die terugdeinst voor pijn, komt naderbij. Men zegt hem dat die pompoen met vergif gemengd is en dat hij ervan kan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem niet goed zullen bekomen en dat hij daarna zal sterven of dodelijk lijden zal ondervinden. Zonder te overleggen drinkt die persoon ervan; hij ziet er niet van af. Na ervan gedronken te hebben bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan niet en hij sterft of ondervindt dodelijk lijden. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt.

        Stel dat er een bronzen kopje is vol met een drank die een goede kleur, een goede smaak en goede geur heeft. Maar er zit vergif in. Iemand die wil leven, die niet wil sterven, die geluk wil hebben en die terugdeinst voor pijn, komt naderbij. Men zegt hem dat de drank in het bronzen kopje een goede kleur, goede smaak en goede geur heeft, maar dat de drank met vergif gemengd. Hij kan ervan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem goed zullen bekomen maar dat hij daarna zal sterven of dodelijk lijden zal ondervinden. Zonder te overleggen drinkt die persoon ervan; hij ziet er niet van af. Na ervan gedronken te hebben bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan maar hij sterft of ondervindt dodelijk lijden. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als pijn vruchten draagt.

        Stel dat er gegiste urine is gemengd met verschillende medicijnen. Iemand die aan geelzucht lijdt, komt naderbij. Men zegt hem dat de gegiste urine met verschillende medicijnen is gemengd. Hij kan ervan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem niet goed zullen bekomen maar dat hij daarna gezond zal worden. Die persoon overlegt en drinkt ervan; hij ziet er niet van af. Wanneer hij ervan drinkt, bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan niet, maar daarna wordt hij gezond. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu pijnlijk is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt.

        Stel dat er een mengsel is van yogurt, honing, botervet en melasse. Iemand die aan dysenterie lijdt, komt naderbij. Men zegt hem dat het een mengsel is van yogurt, honing, botervet en melasse. Hij kan ervan drinken als hij wil. Ook zegt men hem dat de kleur, de geur en de smaak ervan hem goed zullen bekomen en dat hij daarna gezond zal worden. Die persoon overlegt en drinkt ervan; hij ziet er niet van af. Wanneer hij ervan drinkt, bekomt hem de kleur, de geur en de smaak ervan en daarna wordt hij gezond. – Op dezelfde manier is het met de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt.

        Juist zoals de zon in de herfst, in de laatste maand van de regentijd, wanneer de hemel helder en zonder wolken is, zich verheft boven de aarde en met haar licht, haar stralen, haar glans elke duisternis in de ruimte verdrijft, evenzo verdringt de soort om dingen te doen die nu aangenaam is en die in de toekomst als geluk vruchten draagt, met haar licht, haar stralen, haar glans elke andere leer van gewone monniken en brahmanen.

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.47. (M.V.7) Vimañsaka sutta

        Over de juiste methode van onderzoek. Men moet geen blind vertrouwen hebben in de leraar. Men moet voorzichtig en kritisch zijn bij de keuze van een leraar. Als men na grondig onderzoek vertrouwen heeft in de Boeddha, is dat vertrouwen vast verankerd, omdat het gebaseerd is op redenen.

M.48. (M.V.8) Kosambiya sutta

        Er was een twist ontstaan onder de monniken te Kosambi. De Boeddha preekte toen over nadelen van twisten en de voordelen van vrede en vriendschap onder elkaar. Men moet metta beoefenen in daden, woorden en gedachten jegens de medemonniken. De monnik deelt alles met zijn medemonniken. Hij is deugdzaam en heeft juiste visies. Hij moet overwegen welke belemmeringen hij nog heeft en die dan verwijderen. Hij moet overwegen hoe hij de innerlijke vrede verkrijgt. Hij moet overwegen of hij het karakter heeft van iemand die juist inzicht heeft. Hij moet zich oefenen in hogere deugdzaamheid, hogere ontwikkeling van de geest en hogere wijsheid. Hij moet overwegen of hij de kracht heeft van iemand met juist inzicht. Die kracht bestaat erin dat hij aandacht schenkt aan de leer van de Verhevene, zich ermee bezighoudt, er goed naar luistert. En hij krijgt inspiratie in de betekenis ervan en krijgt vreugde verbonden met de Dhamma.

        Deze eigenschappen heeft iemand die in de stroom is getreden (het eerste niveau van heiligheid).

M.49. (M.V.9) Brahmanimantanika sutta

        In de Brahmā-hemel had Brahmā Baka, de hoogste god, de verkeerde mening dat de hemelse wereld waarover hij heerste, eeuwig was. Hij dacht dat hij steeds bleef bestaan. De Boeddha legde hem uit dat de Verhevene een hogere geestelijke macht had en dat hij meer wist dan de Brahma Baka. De Boeddha wist namelijk dat het bewustzijn dat niets zijn eigen noemt, oneindig is en helder stralend. De Boeddha kon door zijn diep begrip van de aard van het niet-indicatieve bewustzijn van een Arahant Baka bedwingen; weldra werd Baka vredig en gedwee.

        Dat niet-indicatieve bewustzijn determineert niets als basis voor de illusie van een "ik". Het is doorzichtig, onvindbaar.

M.50. (M.V.10) Māratajjaniya sutta

        In het land Bhagga bij Sumsumāragira. De eerwaarde Mahā Moggallāna liep buiten op en neer. Mara kwam in zijn maag en veroorzaakte er een geluid. Mahā Moggallāna wist dat Mara dit geluid maakte. (Een andere versie zegt dat Mara een zwaar gevoel veroorzaakte in Moggallanas maagstreek). Hij sprak toen met Māra over een van zijn vroegere levens ten tijde van de Boeddha Kakusandha. Mara was toen Moggalāna’s neef en Mahā Moggallāna was toen Dūsi Māra, nam bezit van het volk en werkte de Boeddha Kakusandha en diens Orde erg tegen. Ten gevolge daarvan was Moggallāna wedergeboren in de hel en had er lange tijd kwellingen te verduren. En nu was hij een volmaakte heilige met grote magische krachten.

        

         Verder sprak de eerwaarde Maha Moggallana over de vier Brahma-viharas, liefdevolle vriendelijkheid, medeleven, medevreugde en gelijkmoedigheid, eigenschappen die naastenliefde, respect en vrede bevorderen.

VI. Gahapati-vagga (M.51-60) (M.VI. 1-10)

        De vier typen mensen die zich met meditatie bezig houden. Elf dhammas leiden naar Nibbāna, o.a. de vier jhānas en de vier Brahma-vihāra-oefeningen. De discipel moet het pad van sīla, samādhi en wijsheid volgen. De ware betekenis van afzondering van de wereld. Het eten van vlees. De wil of de mentale daad is het belangrijkste. Zes manieren waarop woorden geuit kunnen worden: woorden die waar zijn, heilzaam maar niet prettig voor anderen; en woorden die waar zijn, heilzaam en prettig voor anderen. Uitleg van de verschillende soorten van gevoel (vedāna). De nadelen van verkeerde meningen en de voordelen van juiste visies.[123]

 

M.51. (M.VI.1) Kandaraka sutta

        Te Campā. Kandaraka, een zwervende asceet, en Pessa, zoon van een olifantenrijder, verwonderden zich over de stilte die de grote samenkomst van monniken handhaafde, zelfs geen kuchje of niezen. De Boeddha gaf de uitleg dat hun stilte eraan te danken was dat zij zich volmaakt geoefend hadden in samādhi en in de vier grondslagen van oplettendheid.

        De Verhevene gaf ook een verslag van de vier typen mensen: degenen die zichzelf kwellen, degenen die andere kwellen, degenen die zichzelf en anderen kwellen, en degenen die niet kwellen en een heilig leven leiden.

M.51. (M.VI.1) Kandaraka sutta

        Te Campa, aan de oever van het meer Gaggara. De Verhevene sprak er aldus:

        “Er zijn vier soorten mensen in de wereld, namelijk 1) iemand die zichzelf kwelt; 2) iemand die anderen kwelt; 3) iemand die zowel zichzelf als anderen kwelt; 4) iemand die noch zichzelf noch anderen kwelt.

(1) Degene die zichzelf kwelt is degene die een van de soorten (pijnlijke, onaangename) ascese beoefent.

(2) Degene die anderen kwelt is degene die een slachter is van (o.a.) zwijnen en schapen; een vogelvanger, een stroper, een jager, een visser, rover, beul, kerkermeester, of degene die een ander gruwelijk beroep uitoefent.

(3) Degene die zowel zichzelf als anderen kwelt is een koning, een heerser, of een hogepriester. Hij heeft een nieuw herenhuis laten bouwen. En met afgeschoren haar en baard, met een ruw vel omgord, het lichaam met boterolie bestreken, de rug met een hertengewei krabbend, betreedt hij het herenhuis, begeleid door de eerste echtgenote en door de opperpriester.

        Daar neemt hij op het erf plaats. Hij laat een koe met kalf kwellen, laat stieren, vaarzen, geiten, schapen doden omwille van een offer. Hij laat bomen vellen, laat gras maaien. En zijn knechten en soldaten gaan aan het werk, uit angst, met tranen in de ogen.

(4) Degene die noch zichzelf noch anderen kwelt is reeds tijdens zijn leven uitgeblust, uitgedoofd, koel geworden. Hij voelt zich behaaglijk, heilig geworden in z'n gemoed.

        Daar verschijnt de Volmaakte in de wereld, de heilige, de volledig Ontwaakte, met volmaakte kennis en volmaakt gedrag. Hij is welkom, kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn, de leraar van goden en mensen, de Ontwaakte, de Verhevene. Hij toont deze wereld met haar boze en haar heilige geesten, met de schare boetelingen en priesters, goden en mensen, nadat hij ze zelf begrepen en doordrongen heeft. Hij verkondigt de leer waarvan het begin goed is, waarvan het midden goed is en waarvan het einde goed is, de leer die getrouw is naar de zin en naar het woord. Hij maakt het volkomen reine ascetendom openbaar.

        Deze leer wordt door een gezinshoofd vernomen, of door een zoon van een gezinshoofd, of door iemand die in een andere stand is wedergeboren. Nadat hij deze leer heeft gehoord, vat hij vertrouwen op in de Volmaakte. Vervuld van dit vertrouwen denkt en overlegt hij aldus: “Een gevangenis is het leven in huis, een plaats vol onreinheid; de vrije hemel is het leven als pelgrim. Als men thuis blijft kan men niet goed het geheel reine ascetendom punt voor punt vervullen. Zou ik niet haar en baard afscheren en uit het huis in het huisloze leven gaan?” Zo geeft hij dan later een klein of een groot bezit op; heeft een grote of kleine kring van verwanten en vrienden verlaten. En met een vaal gewaad is hij, met afgeschoren haar en baard, weggegaan in het huisloze leven. Hij is nu een pelgrim geworden en heeft de Orde-plichten van de monnik op zich genomen:

1. Levende wezens te doden heeft hij verworpen; het doden van levende wezens is hem verre; zonder stok of zwaard, vol gevoel, vol deelname koestert hij voor alle levende wezens medelijden.

2. Het nemen van wat niet is gegeven heeft hij verworpen. Van het nemen wat niet is gegeven houdt hij zich verre. Alleen wat gegeven is neemt hij aan. Het gegevene wacht hij af. Hij is niet diefachtig gezind. Hij is rein geworden in het hart.

3. De onkuisheid heeft hij verworpen. Hij leeft kuis. Verre trekt hij heen, zonder paring die algemeen gebruikelijk is.

4. Leugens heeft hij verworpen. Van leugens houdt hij zich verre. Hij spreekt de waarheid. Hij is de waarheid trouw. Standvastig, vertrouwen waard, geen huichelaar en vleier der wereld is hij.

5. Het overbrengen (van praatjes) heeft hij verworpen. Van overbrengen (van praatjes) houdt hij zich verre. Wat hij hier heeft gehoord, vertelt hij elders niet verder om genen te scheiden. En wat hij elders heeft gehoord, vertelt hij hier niet verder om dezen te scheiden. Zo verenigt hij gescheidenen, verbindt verbondenen. Eendracht maakt hem blij, eendracht verheugt hem, eendracht maakt hem gelukkig; hij spreekt alleen woorden die eendracht bevorderen.

6. Barse woorden heeft hij verworpen; van barse woorden houdt hij zich verre. Woorden die vrij zijn van schimpen, woorden die het oor welgevallig zijn, lieflijk, tot het hart gaande, hoffelijk, velen verheugend, velen verheffend, zulke woorden spreekt hij.

7. Babbelen en kletsen heeft hij verworpen. Van babbelen en kletsen houdt hij zich verre. Hij spreekt te juister tijd, overeenkomstig de feiten, bedacht op de zin ervan, getrouw aan de leer en de Orde. Zijn toespraak is rijk aan inhoud, soms met gelijkenissen getooid, helder en beslist, passend bij het onderwerp.

8. Het aanleggen van zaadgoed en beplantingen heeft hij verworpen.

9. Éénmaal per dag gebruikt hij de maaltijd; 's nachts is hij nuchter. Het ligt hem verre om te onjuister tijd te eten.

10. Van dans, gezang, spel, tentoonstellingen [film, toneel e.d.] houdt hij zich verre.

11. Kransen, parfum, zalven, sieraden, tooi wijst hij af.

12. Hoge, prachtige ligplaatsen [bedden] versmaadt hij.

13. Goud en zilver [en geld] neemt hij niet aan.

14. Niet toebereide gewassen neemt hij niet aan.

15. Niet toebereid vlees neemt hij niet aan.

16. Vrouwen en meisjes neemt hij niet aan. Dienaren en dienaressen neemt hij niet aan. Geiten en schapen neemt hij niet aan. Kippen en varkens neemt hij niet aan. Huis en veld(en) neemt hij niet aan. Boodschappen, zendingen, opdrachten voert hij niet uit. Van kopen en verkopen houdt hij zich verre. Van verkeerde maat en gewicht houdt hij zich verre. Van de hellende wegen van omkoperij, misleiding, gemeenheid houdt hij zich verre. Van vechtpartijen, kloppartijen, roven, plunderen en dwingelandij houdt hij zich verre. Hij is tevreden met het gewaad dat zijn lichaam bedekt, is tevreden met het aalmoes dat zijn leven verlengt. Waarheen hij ook zijn pelgrimstocht leidt, daarheen pelgrimeert hij, slechts met het gewaad en de bedelnap voorzien. Zoals wanneer een gevleugelde vogel enkel met de last van zijn veren vliegt, evenzo is de monnik tevreden met het gewaad dat zijn lichaam bedekt, met het aalmoes dat zijn leven verlengt. Waarheen hij ook rondtrekt, slechts daarmee voorzien trekt hij rond.

        Door het vervullen van deze heilige regels van de deugdzaamheid ondervindt hij een innerlijk smetteloos geluk.

        Als hij nu met het oog een vorm ziet, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakt oog vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt het oog, hij waakt ijverig over het oog.

        Als hij nu met het oor een geluid hoort, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakt oor vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt het oor, hij waakt ijverig over het oor.

        Als hij nu met de neus een geur ruikt, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakte neus vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt de neus, hij waakt ijverig over de neus.

        Als hij nu met de tong een smaak proeft, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakte tong vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt de tong, hij waakt ijverig over de tong.

        Als hij nu met het lichaam een aanraking voelt, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakt lichaam vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt het lichaam, hij waakt ijverig over het lichaam.

        Als hij nu met de geest een gedachte onderkent, dan wordt hij niet door het algehele voorkomen noch door een detail ervan geboeid. Omdat begeerte en afkeer, kwade en slechte gedachten weldra diegene overweldigen die met een onbewaakte geest vertoeft, beoefent hij ijverig deze waakzaamheid. Hij hoedt de geest, hij waakt ijverig over de geest.

        Door de vervulling van deze heilige beteugeling der zinnen ondervindt hij een innerlijk onbezoedeld geluk. Helder bewust komt en gaat hij. Helder bewust kijkt hij heen en weer. Helder bewust beweegt hij zich. Helder bewust draagt hij het gewaad van de Orde en de bedelnap. Helder bewust eet en drinkt hij, kauwt en proeft hij. Helder bewust ontledigt hij zich van urine en faeces. Helder bewust gaat hij, staat hij en zit hij. Helder bewust slaapt hij in, wordt weer wakker, spreekt en zwijgt hij.

        Trouw aan deze heilige regels van deugdzaamheid, trouw aan deze heilige beteugeling der zinnen, trouw aan dit heilige heldere inzicht, zoekt hij een afgelegen rustplaats op, een bos, de voet van een boom, een berggrot, een bergkloof, een begraafplaats, het midden van een bos, een ligplaats van stro in het open veld. Na de maaltijd, als hij van de aalmoezen-tocht is teruggekeerd, gaat hij met gekruiste benen neerzitten, het lichaam rechtop. En hij ontwikkelt het inzicht.

        Wereldlijke begeerten heeft hij verworpen en hij vertoeft met een begeerteloos gemoed. Van begeerte zuivert hij zijn hart.

        Kwaadwil heeft hij verworpen; hij vertoeft zonder haat. Vol medeleven en mededogen jegens alle levende wezens zuivert hij zijn hart van kwaadwil.

        Traagheid en starheid heeft hij verworpen; hij is vrij van traagheid en starheid. Het licht liefhebbend, vol inzicht, helder bewust zuivert hij zijn hart van traagheid en starheid.

        Hoogmoedige wrevel heeft hij verworpen; hij is vrij van hoogmoed. Met een gemoed dat innerlijk tot rust is gekomen zuivert hij zijn hart van hoogmoedige wrevel.

        Het twijfelen heeft hij verworpen; aan de onzekerheid is hij ontkomen. Hij twijfelt niet aan het goede. Van twijfelen zuivert hij zijn hart.

        Deze vijf belemmeringen heeft hij nu opgegeven. Hij heeft de besmettingen van het gemoed leren kennen, de verlammende. Ver van begeerte, ver van onheilzame dingen leeft hij in overdenkende, uit rust geboren zalige vreugde, in de sfeer van de eerste meditatieve verdieping.

        Daarna bereikt hij de innerlijke stilte van een zee, de eenheid van het gemoed die van overwegen en nadenken vrij is, de zalige vreugde die geboren is in concentratie: de tweede meditatieve verdieping.

        Verder vertoeft hij gelijkmoedig in vreugdige rust, vol inzicht helder bewust. Hij ondervindt in zijn lichaam een geluk waarvan de heiligen zeggen: "De gelijkmoedige, vol inzicht, leeft gelukkig." Zo bereikt hij de derde meditatieve verdieping.

        Vervolgens, na verwerping van vreugde en leed, na vernietiging van het vroegere blij zijn en bedroefd zijn, bereikt hij de vierde meditatieve verdieping die op grond van gelijkmoedigheid zonder smart en zonder vreugde is, volkomen zuiver, vol inzicht.

        Hij herinnert zich vroegere levens. Hij ziet met het hemelse oog waar mensen wedergeboren worden in overeenstemming met hun wilsacties. Hij begrijpt de vier edele waarheden. Zijn geest is vrij, hij is bevrijd. Hij is uitgedoofd, afgekoeld en hij ondervindt gelukzaligheid omdat hij zelf heilig is geworden.

M.52. (M.VI.2) Atthakanāgara sutta

        Te Atthaka. Het gezinshoofd Dasama wil weten of er een enkele dhamma is die bevrijding en verwerkelijking van Nibbāna kan veroorzaken. De eerwaarde Ānanda legt hem uit dat er elf deuren zijn die naar Nibbāna leiden, namelijk de vier jhānas, de vier Brahma-vihāra-oefeningen, en nog drie vormloze meditatie-sferen. Door het vergankelijke ervan te overwegen, kan men zich van de boeien bevrijden en Nibbāna verwerkelijken.[124]

        (Dit sutta is gelijk aan A.11.17)

M.52. (M.VI.2) Atthakanāgara sutta

        De eerwaarde Ananda vertoefde eens te Beluvagama nabij Vesali.

        Het gezinshoofd Dasama uit Atthakanāgara nabij Pātaliputta was ook daar vanwege zaken. Hij ging naar enkele monniken in het park van Kukkuna en vroeg waar de eerwaarde Ananda was. De monniken vertelden hem waar de eerwaarde Ananda verbleef. Nadat hij zijn zaken gedaan had, ging het gezinshoofd naar de eerwaarde Ananda toe, groette hem eerbiedig en vroeg of door de Verhevene iets verkondigd was waardoor de onbevrijde geest van iemand bevrijd wordt, als die persoon ijverig en vastbesloten vertoeft, en waardoor de niet vernietigde neigingen vernietigd worden, en waardoor hij de hoogste zekerheid dat hij niet meer geboeid is verkrijgt, een zekerheid die hij voordien niet had.

        De eerwaarde Ananda zei dat de Verhevene zoiets verkondigd had, en wel de jhanas. Bij de eerste jhana overweegt men dat die geproduceerd is en met opzet veroorzaakt. Wat geproduceerd en veroorzaakt is, is vergankelijk, is onderhevig aan eindigen.[125] Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, op grond van die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Bereiken) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen zonder ooit van die sfeer terug te keren.

        Verder treedt men binnen in de tweede jhana. Men overweegt die en men begrijpt dat die geproduceerd is en met opzet veroorzaakt. En wat geproduceerd en veroorzaakt is, is vergankelijk, onderhevig aan eindigen. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder treedt men binnen in de derde jhana. Men overweegt die en men begrijpt dat die geproduceerd is en met opzet veroorzaakt. En wat geproduceerd en veroorzaakt is, is vergankelijk, onderhevig aan eindigen. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder treedt men binnen in de vierde jhana. Men overweegt die en men begrijpt dat die geproduceerd is en met opzet veroorzaakt. En wat geproduceerd en veroorzaakt is, is vergankelijk, onderhevig aan eindigen. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder vertoeft men, terwijl men één windstreek doordringt met een hart dat vervuld is van liefdevolle vriendelijkheid, en evenzo een tweede, derde en vierde windstreek, evenzo naar boven en naar beneden, in alle richtingen en rondom, en tot allen zoals tot zichzelf, onuitputtelijk, verheven, onmeetbaar, zonder vijandschap en zonder kwaadwil. Men overweegt dit en men begrijpt dat die bevrijding van het hart door liefdevolle vriendelijkheid geproduceerd is en veroorzaakt. En wat geproduceerd en veroorzaakt is, is vergankelijk, onderhevig aan eindigen. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder vertoeft men terwijl de windrichtingen doordringt met een hart dat vervuld is van medeleven. En men overweegt dat die geproduceerd zijn en veroorzaakt. En dat is veranderlijk en vergankelijk. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder vertoeft men met een hart vol medevreugde en doordringt daarmee alle windrichtingen, in alle richtingen. Men overweegt en begrijpt dat die bevrijding van het hart geproduceerd is en veroorzaakt. En dat is veranderlijk en vergankelijk. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder vertoeft men met een hart dat vervuld is van gelijkmoedigheid en men doordringt daarmee alle windrichtingen en ook opwaarts en neerwaarts en rondom. Men overweegt en begrijpt dat die bevrijding van het hart geproduceerd is en veroorzaakt. En dat is veranderlijk en vergankelijk. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        En verder treedt men binnen in de vormloze meditatieve sferen (ruimte is oneindig; bewustzijn is oneindig; niets is er). Men overweegt die vormloze meditatieve sferen en begrijpt dat ze geproduceerd zijn en veroorzaakt. En wat geproduceerd is en veroorzaakt, dat is veranderlijk en vergankelijk. Met dit als basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar als men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die vervoering over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ervoor bestemd is spontaan (in de Zuivere Verblijven) wedergeboren te worden en daar Nibbana te verkrijgen, zonder ooit van die wereld terug te keren.

        Het gezinshoofd Dasama verheugde zich over de woorden van de eerwaarde Ananda, en gaf aan de monniken eigenhandig een goede maaltijd, voorzag hen van twee stukken stof en gaf aan de eerwaarde Ananda het drievoudige gewaad en liet voor hem een gebouw oprichten ter waarde van 500 kahapanas.

M.53. (M.VI.3) Sekha sutta

        Te Kapilavatthu. De Boeddha opent er een nieuwe vergaderzaal. Hij vraagt aan Ānanda tot de Sakyas, met aan het hoofd prins Mahānāma, te spreken over de opleiding van de discipel. De eerwaarde Ānanda legt uit dat het pad van sīla (deugdzaamheid), samādhi (ontwikkeling van de geest) en wijsheid gevolgd moet worden door iemand die streeft naar hoger inzicht, met als hoogste de kennis van het verdwijnen van de āsava, de smetten.

        De discipel is gematigd bij het eten, bezit vertrouwen in de Boeddha, heeft schaamtegevoel, en schrikt ervoor terug iets verkeerds te doen. Hij leert veel en herinnert zich het geleerde. Hij is energiek bij het overwinnen van onheilzame geestestoestanden en bij het verkrijgen van heilzame geestestoestanden. Hij is oplettend en wijs; hij bezit wijsheid wat betreft ontstaan en vergaan die edel is en naar volledige vernietiging van lijden leidt. En hij is iemand die naar wens, zonder problemen, binnentreedt in de vier jhanas.

        Iemand die zo streeft wordt genoemd iemand met hoger inzicht, die de weg betreden heeft. Hij is in staat om de Verlichting te bereiken, Nibbana.

        Hij herinnert zich dan vele levens, en ziet met het hemelse oog hoe wezens heengaan en wedergeboren worden overeenkomstig hun wilsacties.

M.54. (M.VI.4) Potaliya sutta

        Te Apana. De Boeddha legt aan Potaliya de ware betekenis uit van het opgeven van de wereld.

        Het gezinshoofd Potaliya had wereldlijke zaken achtergelaten teneinde een heilig leven te leiden. Toen de Boeddha hem zag gekleed in gewone dagelijkse kleding, sprak de Boeddha hem aan als “gahapati”, gezinshoofd. Potaliya ergerde zich eraan. De Boeddha legde hem uit dat in de termen van de Vinaya men met iemand die beweerde zich te hebben afgezonderd van de wereld, bedoelde iemand die afzag van doden, stelen, liegen, lasteren, barse taal, gierigheid, uitschelden, hebzucht, toorn en hoogmoed, wanneer men matigheid beoefende en een beheerst gemoed had.

Uitleg:

        Het doden van levende wezens is te overwinnen. Niet nemen wat niet is gegeven is te overwinnen. Liegen is te overwinnen. Lasteren is te overwinnen. Gierigheid, hebzucht is te overwinnen. Uitschelden is te overwinnen. Toorn is te overwinnen. Hoogmoed is te overwinnen.

        Men overweegt aldus: als ik zou doden, stelen, liegen, lasteren, schelden, als ik gierig ben, hebzuchtig, toornig, of hoogmoedig, dan zou ik mij zelf daarvoor verwijten maken. En ook de wijze mensen zouden dat doen. Na de dood zou een ongelukkige sfeer van bestaan te verwachten zijn vanwege die dingen. En zelf zijn die dingen een boei en een hindernis. Terwijl neigingen, ergernis en koorts door het doden van levende wezens of door diefstal, liegen, lasteren, gierigheid, hebzucht, schelden, toorn of hoogmoed kunnen ontstaan, is er geen neiging, geen ergernis en geen koorts in iemand die zich ervan onthoudt.

        Dit is het achterlaten van wereldlijke zaken. Maar het is nog niet volledig.         

        Men moet verder overwegen dat zinsgenot leed brengt. Men moet er niet aan hechten en gelijkmoedigheid gebaseerd op eenheid ontwikkelen. Nadat hij dan bij de hoogste oplettendheid is aangekomen waarvan de reinheid berust op gelijkmoedigheid,[126] herinnert de edele discipel zich aan vele vroegere levens. Hij ziet met het hemelse oog hoe wezens heengaan en wedergeboren worden overeenkomstig hun wilsacties. Dan treedt hij door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid die vrij is van neigingen. En hij vertoeft erin. Dan is het opgeven van de wereld in de discipline van de edelen volledig.

M.55. Jivaka Sutta

Zo heb ik gehoord. Eens verbleef de Verhevene te Rājagaha in het mango-bosje van Jīvaka Komārabhacca.[127]

Jīvaka Komārabhacca ging er naar de Verhevene, en nadat hij hem eer had betoond, ging hij terzijde zitten en zei tegen de Verhevene:

'Eerwaarde heer, ik heb dit gehoord:' Zij slachten levende wezens voor de monnik Gotama; de monnik Gotama eet bewust vlees dat voor hem werd bereid van dieren die voor hem gedood werden.' Eerwaarde Heer, zeggen degenen die zo spreken datgene wat door de Verhevene is gezegd, en stellen zij Hem niet verkeerd voor met wat in strijd is met de waarheid? Geven zij in overeenstemming met de Dhamma een uitleg op een zodanige manier dat niets wat een reden tot afkeuring zou kunnen scheppen, terecht uit hun beweringen afgeleid kan worden? "

"Jīvaka, degenen die zo spreken, zeggen niet datgene wat door mij is gezegd, maar geven een verkeerde voorstelling van mij met wat onwaar is en de waarheid tegenspreekt."[128]

"Jīvaka, ik zeg dat er drie gevallen zijn waarin vlees niet dient te worden gegeten: wanneer men ziet, hoort of vermoedt dat het levende wezen voor de bhikkhu geslacht is. Ik zeg dat in deze drie gevallen vlees niet dient te worden gegeten.

Ik zeg dat er drie gevallen zijn waarin vlees mag worden gegeten: wanneer men niet ziet, niet hoort en niet vermoedt dat het levende wezen voor de bhikkhu is geslacht. Ik zeg dat in deze drie gevallen vlees mag worden gegeten.[129]

"Jīvaka, daar leeft de een of andere bhikkhu in afhankelijkheid van een bepaald dorp of een bepaalde stad. Hij vertoeft, terwijl hij de ene hemelrichting doordringt met een hart dat gevuld is met liefdevolle vriendelijkheid; evenzo de tweede, evenzo de derde, evenzo de vierde hemelrichting; ook naar boven, naar beneden, in alle richtingen en overal heen, en voor allen zoals voor zichzelf. Hij vertoeft, terwijl hij de hele wereld doordringt met een hart dat gevuld is met liefdevolle vriendelijkheid, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandigheid en zonder kwaadwil. Dan komt een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd naar hem toe en nodigt hem uit voor de maaltijd op de volgende dag. De bhikkhu neemt de uitnodiging aan, als hij wil. Als de nacht voorbij is, kleedt hij zich 's ochtends aan, neemt zijn nap en oppergewaad, gaat naar het huis van dat gezinshoofd of van die zoon van een gezinshoofd en gaat op een voorbereide zitplaats zitten. Dan onthaalt het gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd hem met goed aalmoezenvoedsel. Hij denkt niet: 'Wat goed dat dit gezinshoofd of zoon van een gezinshoofd mij onthaalt met goed aalmoezenvoedsel. O, moge mij toch een gezinshoofd of  zoon van een gezinshoofd ook in de toekomst onthalen met dergelijk goed aalmoezenvoedsel.' Zo denkt hij niet. Hij eet dat aalmoezenvoedsel zonder eraan geboeid te zijn, zonder daardoor verleid te zijn, zonder eraan gehecht te zijn, doordat hij het gevaar erin onderkent en begrijpt hoe men eraan ontsnapt. Wat meen je, Jīvaka? Zou die monnik bij een dergelijke gelegenheid een keuze maken die hem tot schade zou strekken, of die een ander tot schade zou strekken, of die beiden tot schade zou strekken?" - "Nee, eerwaarde heer. "-" Voedt die bhikkhu zich bij die gelegenheid niet met onberispelijk eten[130]?"

"Ja, Eerwaarde Heer. Ik heb dit gehoord, Eerwaarde Heer: 'Brahmā vertoeft in liefdevolle vriendelijkheid.' Eerwaarde Heer, de Verhevene is mijn zichtbare getuige daarvoor; want de Verhevene vertoeft in liefdevolle vriendelijkheid.'

"Jīvaka, elke begeerte, elke haat, elke verblinding op grond waarvan kwaadwil zou kunnen ontstaan, zijn door de Tathāgata overwonnen, aan de wortel afgesneden, aan een palmstronk gelijk gemaakt, zijn verwijderd, zodat ze niet meer onderhevig zijn aan toekomstig ontstaan.[131] Als jouw verklaring daarop betrekking heeft, dan sta ik ze jou toe."

"Eerwaarde heer, "mijn verklaring heeft precies daarop betrekking."

"Jīvaka, daar leeft de een of andere bhikkhu in afhankelijkheid van een bepaald dorp of een bepaalde stad. Hij vertoeft, terwijl hij de ene hemelrichting doordringt met een hart dat gevuld is met medeleven; evenzo de tweede, evenzo de derde, evenzo de vierde hemelrichting; ook naar boven, naar beneden, in alle richtingen en overal heen, en voor allen zoals voor zichzelf. Hij vertoeft, terwijl hij de hele wereld doordringt met een hart dat gevuld is met medeleven, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandigheid en zonder kwaadwil. Dan komt een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd naar hem toe en nodigt hem voor de maaltijd op de volgende dag. De bhikkhu neemt de uitnodiging aan, als hij wil. Als de nacht voorbij is, kleedt hij zich 's ochtends aan, neemt zijn nap en oppergewaad, gaat naar het huis van dat gezinshoofd of van die zoon van een gezinshoofd en gaat op een voorbereide zitplaats zitten. Dan onthaalt het gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd hem met goed aalmoezenvoedsel. De bhikkhu denkt niet: 'Wat goed dat dit gezinshoofd of zoon van een gezinshoofd mij onthaalt met goed aalmoezenvoedsel. O, moge mij toch een gezinshoofd of  zoon van een gezinshoofd ook in de toekomst onthalen met dergelijk goed aalmoezenvoedsel.' Zo denkt hij niet. Hij eet dat aalmoezenvoedsel zonder eraan geboeid te zijn, zonder erdoor verleid te zijn, zonder eraan gehecht te zijn, doordat hij het gevaar erin onderkent en begrijpt hoe men eraan ontkomt. Wat meen je, Jīvaka? Zou die monnik bij een dergelijke gelegenheid een keuze maken die hem tot schade zou strekken, of die een ander tot schade zou strekken, of die beiden tot schade zou strekken?" - "Nee, eerwaarde heer. "-" Voedt die bhikkhu zich bij die gelegenheid niet met onberispelijk eten?"

"Ja, eerwaarde heer. Ik heb dit gehoord, eerwaarde heer: 'Brahmā vertoeft in medeleven.' Eerwaarde Heer, de Verhevene is mijn zichtbare getuige daarvoor; want de Verhevene vertoeft in medeleven.'

"Jīvaka, elke begeerte, elke haat, elke verblinding op grond waarvan wreedheid zou kunnen ontstaan, zijn door de Tathāgata overwonnen, aan de wortel afgesneden, aan een palmstronk gelijk gemaakt, zijn verwijderd, zodat ze niet meer onderhevig zijn aan toekomstig ontstaan. Als jouw verklaring daarop betrekking heeft, dan sta ik ze jou toe."

"Eerwaarde heer, "mijn verklaring heeft precies daarop betrekking."

"Jīvaka, daar leeft de een of andere bhikkhu in afhankelijkheid van een bepaald dorp of een bepaalde stad. Hij vertoeft, terwijl hij de ene hemelrichting doordringt met een hart dat gevuld is met medevreugde; evenzo de tweede, evenzo de derde, evenzo de vierde hemelrichting; ook naar boven, naar beneden, in alle richtingen en overal heen, en voor allen zoals voor zichzelf. Hij vertoeft, terwijl hij de hele wereld doordringt met een hart dat gevuld is met medevreugde, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandigheid en zonder kwaadwil. Dan komt een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd naar hem toe en nodigt hem voor uit voor de maaltijd op de volgende dag. De bhikkhu neemt de uitnodiging aan, als hij wil. Als de nacht voorbij is, kleedt hij zich 's ochtends aan, neemt zijn nap en oppergewaad, gaat naar het huis van dat gezinshoofd of van die zoon van een gezinshoofd en gaat op een voorbereide zitplaats zitten. Dan onthaalt het gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd hem met goed aalmoezenvoedsel. De bhikkhu denkt niet: 'Wat goed dat dit gezinshoofd of zoon van een gezinshoofd mij onthaalt met goed aalmoezenvoedsel. O, moge mij toch een gezinshoofd of  zoon van een gezinshoofd ook in de toekomst onthalen met dergelijk goed aalmoezenvoedsel.' Zo denkt hij niet. Hij eet dat aalmoezenvoedsel zonder eraan geboeid te zijn, zonder erdoor verleid te zijn, zonder eraan gehecht te zijn, doordat hij het gevaar erin onderkent en begrijpt hoe men eraan ontkomt. Wat meen je, Jīvaka? Zou die monnik bij een dergelijke gelegenheid een keuze maken die hem tot schade zou strekken, of die een ander tot schade zou strekken, of die beiden tot schade zou strekken?" - "Nee, Eerwaarde Heer. "-" Voedt die bhikkhu zich bij die gelegenheid niet met onberispelijk eten?"

"Ja, Eerwaarde Heer. Ik heb dit gehoord, Eerwaarde Heer: 'Brahmā vertoeft in medevreugde.' Eerwaarde Heer, de Verhevene is mijn zichtbare getuige daarvoor; want de Verhevene vertoeft in medevreugde.”

"Jīvaka, elke begeerte, elke haat, elke verblinding op grond waarvan afgunst zou kunnen ontstaan, zijn door de Tathāgata overwonnen, aan de wortel afgesneden, aan een palmstronk gelijk gemaakt, zijn verwijderd, zodat ze niet meer onderhevig zijn aan toekomstig ontstaan. Als jouw verklaring daarop betrekking heeft, dan sta ik ze jou toe."

"Eerwaarde heer, "mijn verklaring heeft precies daarop betrekking."

"Jīvaka, daar leeft de een of andere bhikkhu in afhankelijkheid van een bepaald dorp of een bepaalde stad. Hij vertoeft, terwijl hij de ene hemelrichting doordringt met een hart dat gevuld is met gelijkmoedigheid; evenzo de tweede, evenzo de derde, evenzo de vierde hemelrichting; ook naar boven, naar beneden, in alle richtingen en overal heen, en voor allen zoals voor zichzelf. Hij vertoeft, terwijl hij de hele wereld doordringt met een hart dat gevuld is met gelijkmoedigheid, onuitputtelijk, verheven, onmetelijk, zonder vijandigheid en zonder kwaadwil. Dan komt een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd naar hem toe en nodigt hem uit voor de maaltijd op de volgende dag. De bhikkhu neemt de uitnodiging aan, als hij wil. Als de nacht voorbij is, kleedt hij zich 's ochtends aan, neemt zijn nap en oppergewaad, gaat naar het huis van dat gezinshoofd of van die zoon van een gezinshoofd en gaat op een voorbereide zitplaats zitten. Dan onthaalt het gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd hem met goed aalmoezenvoedsel. De bhikkhu denkt niet: 'Wat goed dat dit gezinshoofd of zoon van een gezinshoofd mij onthaalt met goed aalmoezenvoedsel. O, moge mij toch een gezinshoofd of  zoon van een gezinshoofd ook in de toekomst onthalen met dergelijk goed aalmoezenvoedsel.' Zo denkt hij niet. Hij eet dat aalmoezenvoedsel zonder eraan geboeid te zijn, zonder erdoor verleid te zijn, zonder eraan gehecht te zijn, doordat hij het gevaar erin onderkent en begrijpt hoe men eraan ontkomt. Wat meen je, Jīvaka? Zou die monnik bij een dergelijke gelegenheid een keuze maken die hem tot schade zou strekken, of die een ander tot schade zou strekken, of die beiden tot schade zou strekken?" - "Nee, Eerwaarde Heer. "-" Voedt die bhikkhu zich bij die gelegenheid niet met onberispelijk eten?"

"Ja, Eerwaarde Heer. Ik heb dit gehoord, Eerwaarde Heer: 'Brahmā vertoeft in gelijkmoedigheid.' Eerwaarde Heer, de Verhevene is mijn zichtbare getuige daarvoor; want de Verhevene vertoeft in gelijkmoedigheid.”

"Jīvaka, elke begeerte, elke haat, elke verblinding op grond waarvan afkeer, tegenzin zou kunnen ontstaan, zijn door de Tathāgata overwonnen, aan de wortel afgesneden, aan een palmstronk gelijk gemaakt, zijn verwijderd, zodat ze niet meer onderhevig zijn aan toekomstig ontstaan. Als jouw verklaring daarop betrekking heeft, dan sta ik ze jou toe."

"Eerwaarde heer, "mijn verklaring heeft precies daarop betrekking."

"Wanneer iemand een levend wezen voor de Tathāgata of zijn discipel schlacht, dan produceert hij in vijf gevallen veel slechte gevolgen. Als hij zegt: 'Ga dat levende wezen halen', dan is dit het eerste geval waarin hij veel slechte gevolgen produceert. Als dat levende wezen pijn en verdriet ervaart terwijl het aan het touw om de hals weggeleid wordt, dan is dit het tweede geval waarin hij veel slechte gevolgen produceert. Als hij zegt: 'Ga dat levende wezen schlachten', dan is dit het derde geval waarin hij veel slechte gevolgen produceert. Als dat levende wezen pijn en verdriet ervaart terwijl het geslacht wordt, dan is dit het vierde geval waarin hij veel  slechte gevolgen produceert.  Wanneer hij de Tathagata of zijn discipel verzorgt met voedsel dat niet geoorloofd is, dan is dit het vijfde geval waarin hij veel slechte gevolgen produceert. Iedereen die een levend wezen voor de Tathāgata of zijn discipel slacht, produceert in deze vijf gevallen veel slechte gevolgen."

Na deze woorden zei Jīvaka Komārabhacca tegen de Verhevene: "Het is geweldig, Eerwaarde Heer, het is verbazingwekkend. De bhikkhus voeden zich met geoorloofd voedsel. De bhikkhus voeden zich met onberispelijk voedsel. Geweldig, Eerwaarde Heer. De Dhamma is door de Verhevene op veel manieren duidelijk gemaakt. [...] Ik neem mijn toevlucht tot de Verhevene en tot de Dhamma en tot de Sangha van de bhikkhus. Moge de Verhevene mij vanaf vandaag aannemen als een lekenvolgeling die tot hem levenslang toevlucht heeft genomen."

 

M.56. (M.VI.6) Upāli sutta

        Te Nalanda. De bekering van de Jain Upāli.[132] Hij was een belangrijke en vermogende lekenvolgeling van Nigantha Nātaputta. Hij werd door zijn meester naar de Verhevene gestuurd om met hem te discussiëren over kamma. Nigantha beweerde dat lichamelijke en verbale acties meer resultaat hadden. De Boeddha beweerde dat de wil of de mentale daad het belangrijkste was. Upāli werd een lekenvolgeling van de Boeddha. De Boeddha zei hem eerst alles goed te onderzoeken. En Upali zou ook aan de Jain aalmoezen geven. Daarna werd Upali door de Boeddha onderwezen in de leer. En Upali bereikte het eerste niveau van heiligheid. Nigantha Nātaputta ging Upali toen opzoeken om hem terug te winnen. Maar Upali sprak een lofrede over de Boeddha. En Nigantha Nātaputta stierf ter plekke.

M.57. (M.VI.7) Kukkuravatika sutta

        In het land Koliya. De Boeddha sprak er met twee naakte asceten, Punna en Seniya. De een gedroeg zich als een hond en de ander als een koe. De Boeddha toonde aan dat zo'n gedrag niet goed was en sprak over vier soorten daden en vier soorten resultaten ervan: 1) zwarte daad met zwart resultaat; 2) witte daad met wit resultaat; 3) wit/zwarte daad met wit/zwart resultaat; 4) noch witte noch zwarte daad met noch wit noch zwart resultaat. Die daad leidt naar vernietiging van handelen. De wil om de daden sub 1, 2 en 3 te overwinnen, is een daad die niet wit noch zwart is, die geen wit en geen zwart resultaat heeft en die leidt naar de vernietiging van handelen.[133]

        Punna werd een lekenvolgeling en Seniya werd in de Orde ingewijd. Na niet lange tijd werd hij een volmaakte heilige.

M.57. (M.VI.7) Kukkuravatika sutta

        Te Haliddavasana in het land Koliya. Twee naakte asceten, Punna en Seniya, gedroegen zich als dieren. De een deed een os na; de ander een hond. Gevraagd werd aan de Boeddha waar zij wedergeboren zouden worden. De Verhevene gaf de volgende antwoorden.

        Iemand die als een hond leeft, wordt na de dood wedergeboren in het gezelschap van honden. En als hij van mening was dat hij door deze ascese in een hemelse wereld wedergeboren zou worden, dan is dat een verkeerde mening. Hij kan dan na de dood in het gezelschap van honden wedergeboren worden of in de hel.

        Iemand die als een os leeft, verschijnt na de dood in het gezelschap van ossen. En als hij van mening was dat hij door die ascese in een hemelse wereld wedergeboren zou worden, dan is dat een verkeerde mening. Hij kan dan na de dood in de dierenwereld wedergeboren worden of in de hel.

        Seniya en Punna, de naakte asceten, sprongen op en begonnen te huilen omdat zij die honden-oefening en ossen-oefening lang in praktijk hadden gebracht. Zij vroegen aan de Boeddha hen in de Dhamma te onderwijzen zodat zij hun honden- en ossen-oefening konden opgeven.

        De Boeddha sprak toen met hen over vier soorten daden en vier soorten resultaten ervan.

1) donkere daad met donker resultaat;

2) heldere daad met helder resultaat;

3) donkere/heldere daad met donker/helder resultaat;

4) noch donkere noch heldere daad met noch donker noch zwart resultaat. Die daad leidt naar vernietiging van handelen.

        (1) Wat is donkere daad met donker resultaat? – Men verricht een leed brengende daad met lichaam, taal of geest. Daarna wordt men wedergeboren in een leed brengende wereld.[134] Daar komt men in contact met leed brengende dingen. Men heeft leed brengende gevoelens, uiterst pijnlijk, zoals in het geval van wezens in de hel. Zo gebeurt de wedergeboorte van iemand op grond van de daden die men verricht heeft. De wezens zijn de erfgenamen van hun daden. Dit noemt men donkere daad met donker resultaat.

        (2) Wat is heldere daad met helder resultaat? - Men verricht een niet leed brengende daad met lichaam, taal of geest. Daarna verschijnt men na de dood in een niet leed brengende wereld. Daar komt men in contact met niet leed brengende dingen. Daardoor heeft men niet leed brengende gevoelens, uiterst aangenaam, zoals in het geval van de goden met stralende heerlijkheid. Zo gebeurt de wedergeboorte van iemand op grond van de daden die men verricht heeft. De wezens zijn de erfgenamen van hun daden. Dit noemt men heldere daad met helder resultaat.

        (3) Wat is donkere en heldere daad met donker en helder resultaat? - Men verricht een daad met lichaam, taal of geest welke daad zowel leed als niet leed brengt.[135]

Daarna verschijnt men na de dood in wereld die zowel leed als niet leed brengt. Daar komt men in contact met dingen die zowel leed als niet leed brengen. Daardoor heeft men gevoelens die zowel leed als niet leed brengen, geluk en pijn gemengd, zoals in het geval van de mensen en enige wezens in de lagere werelden. Zo gebeurt de wedergeboorte van iemand op grond van de daden die men verricht heeft. De wezens zijn de erfgenamen van hun daden. Dit noemt men donkere en heldere daad met donker en helder resultaat.

        (4) En wat is een daad die noch donker noch helder is, met noch donker noch helder resultaat, welke daad naar de vernietiging van handelen leidt? [136] - De wil om de daden sub 1, 2 en 3 te overwinnen, dat is een daad die niet donker noch helder is, die geen donker en geen helder resultaat heeft; dat is een handeling die leidt naar de vernietiging van handelen.

        Dit zijn de vier soorten van handelen.

        Punna en Seniya zeiden : „Geweldig heer, de Dhamma is op veelvuldige manier duidelijk uitgelegd.“ Zij namen hun toevlucht tot de Verhevene en zijn leer en de Sangha. Punna werd een lekenvolgeling van de Boeddha. En Seniya kreeg de wijding in de Orde. Na niet lange tijd werd hij een volmaakte heilige.

M.58. (M.VI.8) Abhayarājakumāra sutta

        Te Rajagaha. De Jain Nigantha Nātaputta stuurt prins Abhaya (Abhayarājakumāra) naar de Boeddha om hem te vragen of hij onaangename woorden had geuit over Devadatta. De Boeddha zei dat hij geen eenduidig antwoord hierover kon geven.

        De Verhevene somde zes manieren op waarop woorden geuit kunnen worden:

1. Woorden die niet waar zijn en niet nuttig en die onaangenaam zijn voor anderen; zulke woorden spreekt de Verhevene niet.

2. Woorden die waar zijn maar niet nuttig, en die onaangenaam zijn voor anderen, zulke woorden spreekt de Verhevene niet.

3. Woorden die waar zijn en nuttig, maar onaangenaam voor anderen, zulke woorden spreekt de Verhevene op de juiste tijd.

4. Woorden die niet waar zijn maar die aangenaam zijn voor anderen; zulke woorden spreekt de Verhevene niet.

5. Woorden die waar zijn en niet nuttig, maar die aangenaam zijn voor anderen; zulke woorden spreekt de Verhevene niet.

6. Woorden die waar zijn en nuttig, en die aangenaam zijn voor anderen; zulke woorden spreekt de Verhevene op de juiste tijd. En hij doet dat uit mededogen met de wezens.

M.59. (M.VI.9) Bahuvedaniya sutta

        Te Sāvatthi. Uitleg van de verschillende soorten van gevoel (vedāna). Gewoon gevoel, ontstaan uit zinsgenot, wordt als aangenaam beschouwd. Maar de Verhevene legde uit dat het toppunt van geluk is het bereiken van nirodha samāpatti.

M.59. (M.VI.9) Bahuvedaniya sutta

        Te Sāvatthi. De timmerman Pañcakanga vraagt aan de eerwaarde Udāyin welke soorten van gevoel de Verhevene heeft uitgelegd. Het antwoord: Aangenaam gevoel; onaangenaam gevoel, gevoel dat niet aangenaam noch onaangenaam is. De timmerman bleef volhouden dat de Verhevene maar twee soorten had uitgelegd, aangenaam en onaangenaam gevoel. Het neutrale gevoel zou door de Boeddha als een vredige en verheven toestand van geluk zijn beschreven. De eerwaarde Udayin kon de timmerman niet tot andere gedachten brengen. De eerwaarde Ananda hoorde het gesprek en vertelde aan de Verhevene wat er gebeurd was. Deze zei dat de eerwaarde Udayin gelijk had, dat hij het goed had uitgelegd. Maar de Boeddha had bij verschillende gelegenheden over gevoel gesproken, en dan eens twee soorten, drie soorten, vijf soorten, achttien, zesendertig, honderd acht soorten van gevoel genoemd. De leer is op verschillende manieren uitgelegd. Er zijn vijf soorten van zin-genot, namelijk zichtbare vormen, hoorbare geluiden, ruikbare geuren, proefbare smaken, aanraakbare objecten. De soorten van gevoel, ontstaan uit zin-genot, worden als aangenaam en gewenst beschouwd. Ze produceren begeerte. Het geluk dat erdoor ontstaat heet het geluk van zin-genot. Maar er is groter en verhevener geluk, namelijk het binnentreden en vertoeven in de jhanas, met als toppunt van geluk het bereiken van de vormloze meditatie van het ophouden van waarneming en gevoel (nirodha samāpatti).

M.60. (M.VI.10) Āpannaka sutta

        Te Sāla in het land Kosala. De inwoners ervan hadden voordien nog geen leringen van andere sekteleiders aangenomen als die hun dorp bezochten. De Boeddha toonde hun het juiste pad.

        Wie van mening zijn dat verdienstelijke daden geen resultaat hebben, zij vermijden goed gedrag in daad, woord en gedachten. Zij gaan een ongelukkige bestemming tegemoet. Evenzo degenen die van mening zijn dat er geen andere wereld is; evenzo degenen die leren dat er geen oorzakelijkheid is; en degenen die van mening zijn dat er geen vormloze sferen zijn; en ook degenen die menen dat er geen einde is aan het worden.

        Maar wie van het tegendeel overtuigt zijn, van hen is te verwachten dat zij verkeerd gedrag in daad, woord en gedachten zullen vermijden, en dat zij deze drie heilzame toestanden zullen overnemen en uitoefenen, namelijk goed gedrag in daden, woorden en gedachten. En wel omdat zij in onheilzame toestanden het gevaar en de smetten zien, en ook omdat zij in heilzame toestanden de zegen in de ontzegging, het aspect van zuivering zien.

        Dan volgt de beschrijving van vier personen, namelijk 1) iemand die zichzelf kwelt; 2) iemand die anderen kwelt; 3) iemand die zichzelf en ook anderen kwelt; 4) iemand die niet zichzelf kwelt noch anderen kwelt. Die persoon is hier en nu vrij van honger, uitgedoofd en afgekoeld, en hij vertoeft in gelukzaligheid, omdat hij zelf heilig is geworden.

M.60. (M.VI.10) Āpannaka sutta. De onbetwistbare leer

        

        Eens liep de Verhevene door het land Kosala met een grote groep monniken. Zij kwamen aan in het brahmanendorp Sala. De gezinshoofden van dat dorp hadden gehoord dat de Verhevene een volmaakt Ontwaakte was, een kenner van de werelden, die de goede Dhamma onderwees. Het was goed een dergelijke heilige te bezoeken. Daarom gingen de gezinshoofden naar de Boeddha toe, groetten hem eerbiedig en gingen terzijde neerzitten. Zij vroegen aan de Verhevene of hij een leraar had tot wie hij vertrouwen had.

        De Boeddha: "Neen, wij hebben geen leraar tot wie wij vertrouwen hebben. Gezinshoofden, jullie hebben geen leraar gevonden met wie jullie instemmen, die jullie vertrouwen. Mogen jullie daarom deze onbetwistbare leer overnemen en uitoefenen. Want ze strekt lang tot jullie heil en geluk."

(Nihilisme)

        "Er zijn monniken en brahmanen die het volgende onderwijzen en van mening zijn: 'Er zijn geen gaven, er is niets overhandigd of geofferd, er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld en niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader, er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking van hogere geestelijke kracht ervaren hebben en uitleggen.'

        De monniken en brahmanen die bovenstaande mening verkondigen, van hen is te verwachten dat zij de volgende drie heilzame toestanden zullen vermijden, namelijk goed lichamelijk gedrag, goed gedrag wat betreft taalgebruik, goed geestelijk gedrag. Te verwachten is dat zij de volgende drie onheilzame toestanden overnemen en zullen uitoefenen, namelijk verkeerd gedrag met lichaam, in taalgebruik en geest. En dat komt omdat zij in onheilzame toestanden niet het gevaar, de vernedering en de smet zien, en omdat zij ook in heilzame toestanden niet de zegen in ontzegging zien, niet het aspect van zuivering zien.

        Omdat er inderdaad een andere wereld is, heeft diegene een verkeerde visie die van mening is dat er geen andere wereld is. Omdat er inderdaad een andere wereld is, heeft diegene een verkeerde bedoeling wiens bedoeling berust op de mening dat er geen andere wereld is. Omdat er inderdaad een andere wereld is, praat diegene niet goed die beweert dat er geen andere wereld is. Omdat er inderdaad een andere wereld is, spreekt degene die zegt dat er geen andere wereld is, de Arahants tegen, die de andere wereld kennen. Omdat er inderdaad een andere wereld is, overtuigt diegene iemand anders van een onware leer, die anderen ervan overtuigt dat er geen andere wereld is. En omdat hij iemand anders van een onware leer overtuigt, looft hij zichzelf en kleineert hij anderen. Daarmee is die zuivere deugdzaamheid die hij vroeger had, opgegeven en vervangen door verdorven gedrag. En die verkeerde mening, verkeerde bedoeling, dat verkeerd taalgebruik, die tegenspraak jegens de edelen, de bedoeling anderen van een onware leer te overtuigen en zichzelf te prijzen en anderen te kleineren, – deze verschillende slechte, onheilzame toestanden komen zo met een verkeerde mening als oorzaak tot stand.

        Maar een wijze overweegt aldus: 'Als er geen andere wereld is, dan zal zich die goede persoon na de dood voldoende in zekerheid gebracht hebben. Maar als er een andere wereld is, dan zal hij na de dood wedergeboren worden in omstandigheden vol ontberingen, in een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Maar nemen we eens aan dat er geen andere wereld is. Die goede persoon zal desondanks hier en nu door de wijzen berispt worden als een niet moreel persoon, als iemand met verkeerde visie, die de leer van het nihilisme vertegenwoordigt. Als er echter een andere wereld is, dan heeft die goede persoon een dubbel slechte worp gedaan omdat hij door de wijzen hier en nu berispt wordt, en omdat hij na de dood wedergeboren wordt in omstandigheden vol ontberingen, in een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Hij heeft deze onbetwistbare leer verkeerd aangenomen en overgenomen, op een dergelijke manier dat ze alleen in één richting gaat en het heilzame alternatief buiten sluit.

        Nu zijn er monniken en brahmanen die het tegendeel daarvan onderwijzen: 'Er zijn gaven, er is iets overhandigd of geofferd, er is vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er is moeder en vader, er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking van hogere geestelijke kracht ervaren hebben en uitleggen.'         

        De monniken en brahmanen die bovenstaande mening verkondigen, van hen is te verwachten dat zij de volgende drie onheilzame toestanden zullen vermijden, namelijk verkeerd gedrag met lichaam, taal en geest, en dat zij de volgende drie heilzame toestanden zullen overnemen en uitoefenen, namelijk goed gedrag met lichaam, taal en geest. De reden hiervoor is dat zij in onheilzame toestanden het gevaar, de vernedering en de smet zien, en ook omdat zij in heilzame toestanden de zegen in de ontzegging, het aspect van zuivering zien.

        Omdat er inderdaad een andere wereld is, heeft diegene een juiste visie die van mening is dat er een andere wereld is. Omdat er inderdaad een andere wereld is, heeft diegene juiste bedoeling wiens bedoeling berust op de visie dat er een andere wereld is. Omdat er inderdaad een andere wereld is, praat diegene goed die beweert dat er een andere wereld is. Omdat er inderdaad een andere wereld is, spreekt degene die zegt dat er een andere wereld is, de Arahants die de andere wereld kennen, niet tegen. Omdat er inderdaad een andere wereld is, overtuigt diegene iemand anders van een ware leer die iemand anders ervan overtuigt dat er een andere wereld is. En omdat hij iemand anders van een ware leer overtuigt, prijst hij niet zichzelf en kleineert hij anderen niet. Op die manier is dat verdorven gedrag dat hij vroeger had, opgegeven en vervangen door gezuiverde deugdzaamheid. En deze juiste visie, die juiste bedoeling, juist taalgebruik, geen tegenspraak tegenover de edelen, het streven om anderen van een ware leer te overtuigen, en het vermijden van zelfprijzing en kleinering van anderen, – deze verschillende heilzame toestanden komen op die manier met juiste bedoeling als oorzaak tot stand.

        Verder overweegt een wijze aldus: 'Als er een andere wereld is, dan zal die goede persoon na de dood in een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel wedergeboren worden.'

        Stel nu dat er geen andere wereld is. Die goede persoon wordt desondanks hier en nu door de wijzen als een deugdzaam mens geprezen, als iemand met juiste visie die de lering van het positieve[137] vertegenwoordigt.

        En als er een andere wereld is, dan heeft die goede persoon een dubbel goede worp gedaan, omdat hij door de wijzen hier en nu geprezen wordt, en omdat hij na de dood in gelukkige omstandigheden, ja zelfs in de hemelse wereld verschijnt.

        Hij heeft die onbetwistbare leer juist aangenomen en overgenomen, op een dergelijke manier dat zij zich in beide richtingen uitstrekt en het onheilzame alternatief uitsluit."

(Niet-handelen)

        "Er zijn monniken en brahmanen die het volgende leren: 'Als men handelt of anderen tot een handeling aanzet, als men iemand mismaakt of anderen daartoe aanzet, als men foltert of anderen ertoe aanzet, als men iemand anders leed toebrengt of anderen ertoe aanzet om leed toe te brengen, als men iemand onderdrukt of anderen daartoe aanzet, als men iemand bedreigt of anderen daartoe aanzet, als men levende wezens doodt of anderen daartoe aanzet, als men steelt, inbreekt, plundert, echtbreuk pleegt, rooft, de vrouw van iemand anders verleidt, liegt, - dan is geen kwaad door de dader begaan. Als men de levende wezens op deze aarde in kleine stukken zou hakken, dan zou er ten gevolge daarvan geen kwaad zijn en geen resultaat van kwaad. Als men geschenken zou overhandigen en anderen ertoe aanzette om geschenken te geven, dan zou er ten gevolge daarvan geen verdienste zijn en geen resultaat van verdienste. Op grond van geven, zelfdiscipline, beteugeling, de waarheid spreken, is er geen verdienste en geen resultaat van verdienste.'[138]

        Nu zijn er ook monniken en brahmanen doe deze leer tegenspreken en het tegendeel beweren. 'Als men handelt en anderen tot handelen aanzet, als men mismaakt, foltert, leed toebrengt, of anderen daartoe aanzet, als men iemand onderdrukt, bang maakt, of anderen daartoe aanzet, als men doodt, steelt, inbreekt, plundert, rooft, de vrouw van een ander verleidt, liegt, - dan is kwaad door de daders begaan. Er zijn slechte daden en de gevolgen van slechte daden. En er zijn goede daden en de resultaten van goede daden.'

        

        Wie nu van mening is dat degene die slechte daden doet of laat doen, geen kwaad doet en geen resultaat ervan zal ondervinden, en dat degene die goede daden doet of laat doen, geen verdienstelijke daad doet en geen resultaat ervan zal ondervinden, - van die mensen is te verwachten dat zij de volgende drie heilzame toestanden zullen vermijden, namelijk goed gedrag met lichaam, taalgebruik en geest, en dat zij drie onheilzame toestanden zullen overnemen en uitoefenen, namelijk verkeerd gedrag met lichaam, taal en geest. En wel omdat zij in de onheilzame toestanden niet het gevaar, de vernedering en de smet zien, en omdat zij ook in de heilzame toestanden niet de zegen in onthouding, het aspect van zuivering zien.

        Omdat er inderdaad daden zijn, heeft degene die van mening is dat er geen daden zijn, een verkeerde mening. Omdat er inderdaad daden zijn, heeft diegene een verkeerde bedoeling die van mening is dat er geen daden zijn. Omdat er inderdaad daden zijn, spreekt diegene verkeerd die beweert dat er geen daden zijn. Omdat er inderdaad daden zijn, worden door diegene die van mening is dat er geen daden zijn, de Arahants tegengesproken die de leer vertegenwoordigen dat er daden zijn. Omdat er inderdaad daden zijn, overtuigt degene die iemand anders ervan overtuigt dat er geen daden zijn, hem van een onware leer. En omdat hij iemand anders van een onware leer overtuigt prijst hij zichzelf en kleineert hij anderen. Daarmee is die gezuiverde deugdzaamheid die hij eerst had, opgegeven en vervangen door verdorven gedrag. En deze verkeerde mening, die verkeerde bedoeling, die verkeerde taal, die tegenspraak tegenover de edelen, het streven om anderen van een onware leer te overtuigen, het prijzen van zichzelf en het kleineren van anderen, - deze verschillende onheilzame toestanden komen op die manier met een verkeerde mening als voorwaarde tot stand.

        Maar een wijze overweegt aldus: 'Als er geen daden zijn, dan zal die goede persoon zich na de dood voldoende in zekerheid hebben gebracht. En als er daden zijn, dan zal hij na de dood wedergeboren worden in omstandigheden vol ontberingen, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Maar stel dat er geen daden zijn. Die goede persoon wordt desondanks hier en nu door de wijzen berispt als iemand zonder moraal, als iemand met verkeerde visie, die de leer van niet-daden vertegenwoordigt. Wanneer er echter daden zijn, dan heeft die goede persoon een dubbel slechte worp gedaan, en wel omdat hij door de wijzen hier en nu berispt wordt en omdat hij na de dood wedergeboren wordt in omstandigheden vol ontberingen, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Hij heeft deze onbetwistbare leer verkeerd aangenomen en overgenomen, op een dergelijke manier dat zij zich alleen in één richting uitstrekt en het heilzame alternatief uitsluit.

        Van degenen wier leer en visie is 'Als men slecht handelt of slecht laat handelen, dan is kwaad door de daders begaan. En er zijn onheilzame resultaten van die daden. En als men goed handelt of goed laat handelen, dan is verdienstelijk door de daders begaan. En er zijn verdienstelijke resultaten van die daden.' - Van hen is te verwachten dat zij de volgende drie onheilzame toestanden zullen vermijden, namelijk verkeerd gedrag in lichaam, taal en geest, en dat zij de volgende drie heilzame toestanden zullen overnemen en uitoefenen, namelijk goed gedrag in lichaam, taal en geest. En wel omdat zij in onheilzame toestanden het gevaar, de vernedering en de smet zien, en ook omdat zij in heilzame toestanden de zegen in het ontzeggen, het aspect van de zuivering zien.

        Omdat er inderdaad daden zijn, heeft degene die van mening is dat er daden zijn, een juiste visie. Omdat er inderdaad daden zijn, heeft diegene juiste bedoeling wiens bedoeling berust op de visie dat er daden zijn. Omdat er inderdaad daden zijn, praat diegene goed die beweert dat er daden zijn. Omdat er inderdaad daden zijn, spreekt degene die zegt dat er daden zijn, de Arahants die de andere wereld kennen, niet tegen. Omdat er inderdaad daden zijn, overtuigt diegene iemand anders van een ware leer die iemand anders ervan overtuigt dat er daden zijn. En omdat hij iemand anders van een ware leer overtuigt, prijst hij niet zichzelf en kleineert hij anderen niet. Op die manier is dat verdorven gedrag dat hij vroeger had, opgegeven en vervangen door gezuiverde deugdzaamheid. En deze juiste visie, die juiste bedoeling, dat juist taalgebruik, geen tegenspraak tegenover de edelen, het streven om anderen van een ware leer te overtuigen, en het vermijden van zelfprijzing en kleinering van anderen, – deze verschillende heilzame toestanden komen op die manier met juiste bedoeling als oorzaak tot stand.

        Maar een wijze overweegt zo: 'Wanneer er daden zijn, dan zal die goede persoon na de dood wedergeboren worden op een gelukkige plaats van bestemming, ja zelfs in de hemel. Maar stel dat er geen daden zijn. Deze goede persoon wordt desondanks hier en nu door de wijzen geprezen als een deugdzaam persoon, als iemand met juiste visie die de leer van daden vertegenwoordigt. Wanneer er echter daden zijn, dan heeft die goede persoon een dubbel goede worp gedaan. En wel omdat hij hier en nu door de wijzen geprezen wordt, en omdat hij na de dood in gelukkige omstandigheden, ja zelfs in de hemel wedergeboren wordt. Hij heeft deze onbetwistbare leer juist aangenomen en overgenomen, op een dergelijke manier dat zij zich in beide richtingen uitstrekt en het onheilzame alternatief uitsluit.

 

(Oorzakelijkheid)

        Er zijn monniken en brahmanen die leren en van mening zijn: 'Er is geen oorzaak of voorwaarde voor het bevlektzijn van de wezens. De wezens zijn zonder oorzaak of voorwaarde bevlekt. Er is geen oorzaak of voorwaarde voor de zuivering van de wezens. De wezens zijn zonder oorzaak of voorwaarde gezuiverd. Er is geen macht, geen energie, geen mannelijke sterkte, geen mannelijke volharding. Alle wezens, alle levende dingen, alle zielen zijn zonder heerschappij, macht en energie. Ze zijn gevormd door het noodlot, door de omstandigheden en de natuur en zo ondervinden zij geluk en pijn in de zes klassen.'[139]

        Er zijn monniken en brahmanen wier leer de voorgaande leer tegenspreekt. Zij zeggen: 'Er is een oorzaak en voorwaarde voor de bevlektheid van de wezens. De wezens zijn op grond van oorzaak of voorwaarde bevlekt. Er is een oorzaak en voorwaarde voor de zuivering van de wezens. De wezens zijn op grond van oorzaak en voorwaarde gezuiverd. Er is een macht, een energie, een mannelijke sterkte, een mannelijke volharding. Het is niet waar dat alle wezens, alle levende dingen, alle zielen zonder heerschappij, macht en energie zijn; dat ze gevormd zijn door het noodlot, door de omstandigheden en de natuur en zo geluk en pijn in de zes klassen ondervinden.'

        Van degenen die beweren dat er geen oorzaak en voorwaarde is voor het bevlektzijn van de wezens, dat er geen oorzaak of voorwaarde is voor de zuivering van de wezens, dat er geen macht, geen energie, geen sterkte, geen volharding is, dat de wezens gevormd zijn door het noodlot, door de omstandigheden en de natuur, - van hen is te verwachten dat zij deze drie heilzame toestanden zullen vermijden, namelijk goed gedrag in daad, woord en gedachten, en dat zij deze drie onheilzame toestanden zullen overnemen en uitoefenen, namelijk verkeerd gedrag in daad, woord en denken. En wel omdat zij in onheilzame toestanden het gevaar, de vernedering en de smet niet zien, en ook omdat zij in heilzame toestanden de zegen in de ontzegging, het aspect van de zuivering niet zien.

        Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, heeft diegene verkeerde visie die van mening is dat er geen oorzakelijkheid is. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, heeft diegene verkeerde bedoeling, die van mening is dat er geen oorzakelijkheid is. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, heeft diegene verkeerde taal die beweert dat er geen oorzakelijkheid is. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, spreekt diegene die zegt dat er geen oorzakelijkheid is, de Arahants tegen, die de leer van de oorzakelijkheid vertegenwoordigen. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, overtuigt diegene iemand anders van een onware leer die hem ervan overtuigt dat er geen oorzakelijkheid is. En omdat hij iemand anders van een onware leer overtuigt, prijst hij zichzelf en kleineert hij de ander. Daarmee is die deugdzaamheid die hij vroeger had, opgegeven en vervangen door verdorven gedrag. En die verkeerde visie, verkeerde bedoeling, verkeerde taal, tegenspraak jegens de edelen, de bedoeling anderen van een onware leer te overtuigen, zelfprijzing en kleinering van anderen, - deze verschillende onheilzame toestanden komen daarmee met verkeerde visie als oorzaak tot stand.

        Een wijze overweegt aldus: 'Als er geen oorzakelijkheid is, dan zal die goede persoon na de dood zich voldoende in zekerheid hebben gebracht. Maar als er oorzakelijkheid is, dan zal hij na de dood in omstandigheden vol ontberingen wedergeboren worden,op een ongelukkige plaats van bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Maar stel dat er geen oorzakelijkheid is, dan zal die goede persoon hier en nu toch door de wijzen berispt worden als een persoon zonder moraal, als iemand met verkeerde visie, die de leer van niet-oorzakelijkheid vertegenwoordigt. Maar als er wel een oorzakelijkheid is, dan heeft die goede mens een dubbel slechte worp gedaan, en wel omdat hij door de wijzen hier en nu berispt wordt, en omdat hij na de dood in omstandigheden vol ontberingen wedergeboren wordt, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel. Hij heeft deze onbetwistbare leer verkeerd aangenomen en overgenomen op een dergelijke manier dat zij alleen in één richting zich uitstrekt en het heilzame alternatief uitsluit.'

        Van degenen die van mening zijn: 'Er is een oorzaak en voorwaarde voor het bevlekt zijn van de wezens; er is een oorzaak en voorwaarde voor de zuivering van wezens, er is een macht, een energie, een sterkte, een volharding, de wezens zijn niet gevormd door het noodlot, door de omstandigheden en de natuur,' - van hen is te verwachten dat zij deze drie onheilzame toestanden zullen vermijden, namelijk verkeerd gedrag in daad, woord en gedachten, en dat zij deze drie heilzame toestanden zullen overnemen en uitoefenen, namelijk goed gedrag in daden, woorden en gedachten. En wel omdat zij in onheilzame toestanden het gevaar, de vernedering en de bevlekking zien, en ook omdat zij in heilzame toestanden de zegen in de ontzegging, het aspect van zuivering zien.

        Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, heeft diegene juiste visie die van mening is dat er een oorzakelijkheid is. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, heeft diegene juiste bedoeling, die van mening is dat er een oorzakelijkheid is. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, heeft diegene juiste taal die beweert dat er een oorzakelijkheid is. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, spreekt diegene die zegt dat er oorzakelijkheid is, de Arahants niet tegen, die de leer van de oorzakelijkheid vertegenwoordigen. Omdat er inderdaad oorzakelijkheid is, overtuigt diegene iemand anders van een ware leer die hem ervan overtuigt dat er oorzakelijkheid is. En omdat hij iemand anders van een ware leer overtuigt, prijst hij zichzelf niet en kleineert hij anderen niet. Daarmee is dat verdorven gedrag dat hij vroeger had, opgegeven en vervangen door gezuiverde deugdzaamheid. En die juiste visie, juiste bedoeling, juiste taal, niet tegenspraak jegens de edelen, de bedoeling anderen van een ware leer te overtuigen, en het vermijden van zelfprijzing en kleinering van anderen, - deze verschillende heilzame toestanden komen daarmee met juiste visie als oorzaak tot stand.

        Verder overweegt een wijze aldus: 'Als er oorzakelijkheid is, dan zal die goede persoon na de dood wedergeboren worden op een gelukkige plaats van bestemming, ja zelfs in de hemel. Maar stel dat er geen oorzakelijkheid is. Die goede persoon wordt desondanks hier en nu door de wijzen geprezen als een deugdzaam persoon, als iemand met juiste visie, die de leer van oorzakelijkheid vertegenwoordigt. Wanneer er echter oorzakelijkheid is, dan heeft die goede persoon een dubbel goede worp gedaan, en wel omdat hij door de wijzen hier en nu geprezen wordt en omdat hij na de dood wedergeboren wordt in gelukkige omstandigheden, ja zelfs in de hemel. Hij heeft deze onbetwistbare leer juist aangenomen en overgenomen, op een dergelijke manier dat zij zich in beide richtingen uitstrekt en het onheilzame alternatief uitsluit.'

 

(Vormloze sferen van bestaan)

        Gezinshoofden, er zijn monniken en brahmanen die onderrichten dat er met zekerheid geen vormloze sferen van bestaan zijn. Andere monniken en brahmanen onderrichten het tegendeel. Die monniken en brahmanen spreken elkaar tegen.

        Een wijze overweegt aldus: 'Ik weet niet welke leer juist is. Daarom is het niet juist partij te kiezen. Ik zou na de dood terecht kunnen komen bij de goden in de fijnstoffelijke sferen, die uit geest bestaan. Of ik zou na de dood weer verschijnen bij de goden van de vormloze sferen, die uit waarneming bestaan. Het gebruik van wapens, ruzie, hatelijkheden en leugens berust op vorm. Maar vorm bestaat helemaal niet in de vormloze sferen van bestaan.' Na deze overwegingen oefent hij zich in de weg tot ontnuchtering en begeerteloosheid met betrekking tot vorm, tot het ophouden van vorm.

 

(Ophouden van alle worden)

        Gezinshoofden, er zijn monniken en brahmanen die onderrichten dat er met zekerheid geen ophouden van alle worden is. En andere monniken en brahmanen onderrichten het tegendeel ervan.

        Een wijze overweegt daarover aldus: 'Ik weet niet wat juist is. Maar het is mogelijk dat ik na de dood weer verschijn bij de goden van de vormloze sferen die uit waarneming bestaan. Of het is mogelijk dat ik hier en nu nibbana kan bereiken.

        De mening dat er geen ophouden van alle worden is, is dicht bij de begeerte, dicht bij gebondenheid, dicht bij behagen scheppen, vasthouden, hechten. Maar de mening dat er wel een ophouden van alle worden is, is dicht bij niet-begeerte, dicht bij ongebondenheid, dicht bij niet behagen scheppen, dicht bij niet vasthouden, dicht bij niet hechten.' Nadat hij zo heeft overwogen oefent hij zich in de weg tot ontnuchtering en begeerteloosheid wat betreft het worden, tot het ophouden van het worden.

 

(Vier soorten van personen)

        Er zijn vier soorten personen op de wereld. 1) Iemand kwelt zichzelf en volgt de praktijk van zelfkwelling. 2) Iemand kwelt anderen en volgt de praktijk anderen te kwellen. 3) Iemand kwelt zichzelf en volgt de praktijk van zelfkwelling en hij volgt ook de praktijk anderen te kwellen. 4) Iemand kwelt zichzelf niet en volgt de praktijk van zelfkwelling niet noch kwelt hij anderen. Daarom is die persoon hier en nu vrij van honger, uitgedoofd en afgekoeld, en hij vertoeft in gelukzaligheid, omdat hij zelf heilig is geworden.

        (1) Wie kwelt zichzelf en volgt de praktijk van zelfkwelling? - Hij loopt naakt rond, zeden en gebruiken verwerpend, hij likt zijn handen af, komt niet wanneer men erom vraagt, blijft niet staan als men erom vraagt, neemt geen eten aan als het hem gebracht wordt of voor hem wordt klaargemaakt; neemt geen uitnodiging voor een maaltijd aan, hij ontvangt niets uit een pot, niets uit een schotel, niets dat over de drempel, een staf, een stamper aangereikt wordt. Hij ontvangt niets van twee die samen eten, van een zwangere, van een vrouw die borstvoeding geeft, van een vrouw die bij een man ligt, van een plaats waar de verdeling van eten is aangekondigd. Hij ontvangt niets waar een hond wacht, waar vliegen zoemen. Hij neemt geen vis of vlees aan, hij drinkt geen brandewijn, wijn of gefermenteerde brouwsels. Hij houdt zich aan één huishouden, één hap; hij houdt zich aan twee huishoudens, twee happen; hij houdt zich aan drie huishoudens, drie happen; hij houdt zich aan vier huishoudens, vier happen; hij houdt zich aan vijf huishoudens, vijf happen; hij houdt zich aan zes huishoudens, zes happen; hij houdt zich aan zeven huishoudens, zeven happen. Hij leeft van een volle lepel per dag, van twee volle lepels per dag, van drie volle lepels per dag, van vier volle lepels per dag, van vijf volle lepels per dag, van zes volle lepels per dag, van zeven volle lepels per dag. Hij neemt eenmaal per dag eten tot zich; hij neemt alle twee dagen eten tot zich; hij neemt alle drie dagen eten tot zich; hij neemt alle vier dagen eten tot zich; hij neemt alle vijf dagen eten tot zich; hij neemt alle zes dagen eten tot zich; hij neemt alle zeven dagen eten tot zich; en zo verder to eenmaal alle twee weken. Zo houdt hij zich bezig met de praktijk van eten slechts in vastgestelde afstanden tot zich te nemen. Hij eet loof of gierst of wilde rijst of spanen van schors, of mos of het kaf van rijst, of afval van rijst of sesam-meel, of gras of koemest. Hij leeft van wortels en vruchten uit het bos, hij voedt zich met afgevallen fruit. Hij kleedt zich in hennep, in hennep bevattende stof, in lijkgewaden, in lompen uit de afval, in boomschors, in antilopenvel, in vodden van antilopenvel, in weefsels van kusa-gras,[140] in weefsels van boomschors, in weefsels van houtspanen, in wol van mensenhaar, in wol uit dierenhaar, in uilenvleugels. Hij is iemand die zich de haren en de baard uittrekt, die de praktijk van het haren en baard uittrekken uitoefent. Hij is iemand die steeds blijft staan en zitgelegenheden verwerpt. Hij is iemand die steeds op de grond hurkt. Hij is iemand die een mat uit doornen gebruikt; hij maakt een mat uit dorens tot zijn bed. Hij beoefent de praktijk driemaal per dag, ook 's avonds, in het water te staan.

        Op die manier houdt hij zich op veelvuldige manier bezig met de uitoefening van de praktijk waarbij hij het lichaam kwelt en doodt. Dit noemt men de soort van persoon die zichzelf kwelt en die de praktijk van zelfkwelling navolgt.

        (2) Wie kwelt anderen en volgt de praktijk anderen te kwellen? - Iemand is een slachter van schapen, varkens, kippen, een vallenzetter, een jager, een visser, een dief, een beul, een gevangenisbewaarder, of iemand die een ander dergelijk wreed beroep heeft. - Dat noemt men iemand die anderen kwelt en de praktijk volgt anderen te kwellen.

        (3) Wie kwelt zichzelf, volgt de praktijk van zelfkwelling, en kwelt ook anderen, volgt de praktijk anderen te kwellen? - Iemand is een koning of rijke brahmaan. Nadat hij een nieuwe offertempel heeft laten bouwen in het oosten van de stad, en zich hoofdhaar en baard heeft laten afscheren, betreedt hij de tempel samen met zijn hoofdkoningin en met zijn brahmaanse hogepriester. Zelf is hij daarbij in een ruw leer gekleed, zijn lichaam ingesmeerd met botervet en olie. Zij rug is opengekrabd met het gewei van een hert. Hij gaat op de grond liggen die met offergras is bedekt. De koning voedt zich met de melk uit de eerste tepel van een koe met een kalf van gelijke kleur, de hoofdkoningin voedt zich met de melk uit de tweede tepel en de brahmaanse hogepriester voedt zich met de melk uit de derde tepel; de melk uit de vierde tepel gieten ze in het vuur. En het kalf voedt zich met wat over is gebleven. De koning zegt hoeveel stieren als offer gedood moeten worden, hoeveel jonge runderen, hoeveel kalveren, hoeveel geiten en schapen; hij zegt hoeveel bomen als offerpalen geveld moeten worden, hoeveel gras als offergras gemaaid moet worden. En dan bereiden zijn slaven en zijn dienstpersoneel alles voor, wenend, met bange gezichten, uit angst voor straf. - Dat noemt men iemand die zichzelf kwelt en die anderen kwelt.

        (4) Wie is iemand die niet zichzelf kwelt noch anderen? - Hij is iemand die hier en nu vrij is van honger, uitgedoofd en afgekoeld, en hij vertoeft in gelukzaligheid, omdat hij zelf heilig is geworden.

        Daar verschijnt een Tathāgata in de wereld, een Volmaakte, een volledig Verlichte, volmaakt in juist weten en verheven in gedrag, volmaakt, een kenner van de werelden, een onvergelijkbare leraar van mensen die bedwongen moeten worden, een leraar van goden en mensen, een Ontwaakte, een Verhevene. Hij legt deze wereld uit met haar Maras en Brahmas; hij legt aan deze generatie uit wat hij zelf met hogere geestelijke kracht heeft verwerkelijkt. Hij onderwijst de leer die goed is aan het begin, goed in het midden en goed aan het einde. Hij onderwijst ze met de juiste betekenis en de juiste manier van uitdrukking. Hij onthult een heilig leven dat geheel volkomen en rein is.

        Iemand hoort die leer en krijgt vertrouwen in de Tathāgata. In het bezit van dat vertrouwen overweegt hij: 'Het leven in huis is eng en stoffig, terwijl het leven in de huisloosheid ver en open is. Als men thuis woont is het niet gemakkelijk om het heilige leven te leiden dat geheel volkomen en rein is. Stel dat ik hoofdhaar en baard afscheer, het gele gewaad aantrek en van het leven in huis naar het huisloze leven ga.' Bij een latere gelegenheid doet hij wat hij overwoog, waarbij hij een klein of groot vermogen, een kleine of grote kring van verwanten opgeeft.

        Wanneer hij de oefening en levenswijze van de Bhikkhus heeft aangenomen, onthoudt hij zich ervan levende wezens te doden; hij legt stok en wapen terzijde, hij leeft zachtmoedig en vriendelijk met medegevoel voor alle levende wezens. Hij onthoudt zich ervan te nemen wat niet is gegeven; hij neemt alleen wat gegeven werd, wacht alleen af wat gegeven werd; hij steelt niet en vertoeft zo in reinheid. Hij geeft de onkuisheid op, leeft in kuisheid, hij heeft geen geslachtsverkeer, onthoudt zich ervan. Hij onthoudt zich ervan de onwaarheid te zeggen; hij spreekt de waarheid, houdt zich aan de waarheid. Hij is geloofwaardig en men kan hem vertrouwen; hij is iemand die de wereld niet bedriegt. Hij onthoudt zich ervan barse taal te gebruiken. Hij vertelt niet ergens anders wat hij hier heeft gehoord om mensen van elkaar te scheiden; noch vertelt hij hier wat hij elders heeft gehoord om mensen van elkaar te scheiden.

        Hij is iemand die diegenen verenigt die eerst gescheiden waren; hij is iemand die vriendschap bevordert, die van eendracht geniet, die zich over eendracht verheugt. Hij is iemand die woorden gebruikt die eendracht zaaien. Hij onthoudt zich van het gebruik van ruwe woorden; hij uit woorden die zacht zijn, aangenaam en dierbaar, die tot het hart gaan, die hoffelijk zijn, waarnaar velen verlangen, die velen aangenaam zijn. Hij onthoudt zich van kletspraatjes; hij praat op de juiste tijd, zegt wat met de feiten overeenkomt; hij praat over datgene wat goed is, spreekt over de Dhamma en de discipline; te juister tijd zegt hij woorden die waard zijn te worden onthouden, verstandig, gematigd en heilzaam.

        Hij onthoudt zich ervan zaadgoed en platen te beschadigen. Hij oefent zich erin slechts één keer per dag te eten. Hij onthoudt zich ervan 's nachts en buiten de gepaste tijd te eten. Hij onthoudt zich van dansen, zingen, musiceren, en van het bezoek aan theateropvoeringen. Hij onthoudt zich ervan sieraden te dragen, zich met parfum en met cosmetische middelen mooier te maken. Hij onthoudt zich van hoge en brede bedden. Hij onthoudt zich ervan goud en zilver aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan ongekookt graan aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan rauw vlees aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan vrouwen en meisjes aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan slaven en slavinnen aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan geiten en schapen aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan gevogelte en varkens aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan olifanten, runderen en paarden aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan velden en landerijen aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan bodediensten te verrichten en boodschappen over te brengen. Hij onthoudt zich van kopen en verkopen. Hij onthoudt zich ervan valse gewichten, valse metalen en valse maten te gebruiken. Hij onthoudt zich van bedrog en arglist. Hij onthoudt zich van letsel toebrengen, van moorden, boeien, struikroverij, plunderen en geweld.

        Hij heeft genoeg aan de gewaden om zijn lichaam te bedekken, en aan het aalmoezenmaal om zijn maag te vullen; waarheen hij ook gaat hij neemt alleen dat mee. Omdat hij deze edele deugdzaamheid bezit, ondervindt hij in zich een gelukzaligheid die onberispelijk is.

        Als hij met het oog een vorm ziet, hecht hij zich er niet aan. Omdat slechte onheilzame geestestoestanden van begeerte en verdriet in hem kunnen binnendringen als hij het zintuig van zien ongecontroleerd laat, oefent hij zich in de controle ervan. Hij bewaakt het zintuig van zien. Als hij met het oor een geluid hoort, hecht hij zich er niet aan. Omdat slechte onheilzame geestestoestanden van begeerte en verdriet in hem kunnen binnendringen als hij het zintuig van horen ongecontroleerd laat, oefent hij zich in de controle ervan. Hij bewaakt het zintuig van horen. Als hij met de neus een geur ruikt, hecht hij zich er niet aan. Omdat slechte onheilzame geestestoestanden van begeerte en verdriet in hem kunnen binnendringen als hij het zintuig van ruiken ongecontroleerd laat, oefent hij zich in de controle ervan. Hij bewaakt het zintuig van ruiken. Als hij met de tong een smaak proeft, hecht hij zich er niet aan. Omdat slechte onheilzame geestestoestanden van begeerte en verdriet in hem kunnen binnendringen als hij het zintuig van proeven ongecontroleerd laat, oefent hij zich in de controle ervan. Hij bewaakt het smaak-zintuig. Als hij met het lichaam een aanrakingsobject voelt, hecht hij zich er niet aan. Omdat slechte onheilzame geestestoestanden van begeerte en verdriet in hem kunnen binnendringen als hij het zintuig van aanraken ongecontroleerd laat, oefent hij zich in de controle ervan. Hij bewaakt het zintuig van aanraken. Als hij met de geest een geestobject waarneemt, hecht hij zich er niet aan. Omdat slechte onheilzame geestestoestanden van begeerte en verdriet in hem kunnen binnendringen als hij het geest-zintuig ongecontroleerd laat, oefent hij zich in de controle ervan. Hij bewaakt het geest-zintuig.

        Omdat hij deze edele controle van de zintuigen heeft, ondervindt hij in zich een gelukzaligheid die onbezoedeld is.

        Hij wordt iemand die bewust handelt bij gaan, bij het kijken, bij het buigen en strekken van de ledematen, bij het dragen van de gewaden en de nap; hij wordt iemand die bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven; iemand die bewust handelt bij de ontlasting en het urineren; die bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, ontwaken, bij het praten en zwijgen.

        Omdat hij deze edele deugdzaamheid bezit, deze edele beheersing van de zintuigen en deze edele oplettendheid en dit inzicht, trekt hij zich terug naar een afgelegen verblijfplaats: een bos, de voet van een boom, op een berg, in een kloof, in een grot, op een lijkenplaats, in een jungle, op een vrij veld, op een bundel stro.

        Na terugkeer van zijn ronde voor aalmoezen, na zijn maaltijd, gaat hij met gekruiste benen neerzitten, het lichaam rechtop; met oplettendheid. Doordat hij begeerte naar wereldse dingen overwint, vertoeft hij met een hart dat vrij is van begeerte; hij zuivert zijn geest van begeerte. Doordat hij kwaadwil en haat overwint, vertoeft hij met een geest die vrij is van kwaadwil en haat. Hij ondervindt medegevoel voor het welzijn van alle levende wezens. Hij zuivert zijn geest van kwaadwil en haat. Doordat hij traagheid en matheid overwint, vertoeft hij vrij van traagheid en matheid, met lichte geest, oplettend en met inzicht. Hij zuivert zijn geest van traagheid en matheid. Doordat hij rusteloosheid en overbezorgdheid overwint, vertoeft hij evenwichtig, met een geest die innerlijke vrede heeft. Hij zuivert zijn geest van rusteloosheid en overbezorgdheid. Doordat hij twijfel overwint, vertoeft hij ontkomen aan twijfel, zonder onzekerheid wat betreft heilzame toestanden van de geest. Hij zuivert zijn geest van twijfel.

        Na het overwinnen van deze vijf hindernissen, deze onvolkomenheden van het hart die de wijsheid zwak maken, treedt hij binnen in de eerste, tweede, derde en vierde jhana.

        Wanneer zijn geconcentreerde geest op die manier gezuiverd is, helder, smetteloos, leeg van onvolkomenheid, voegzaam, bruikbaar, vast en onwrikbaar, dan richt hij het weten op de herinnering aan vroegere levens. Hij herinnert zich veel levens, met alle details.

        Daarna richt hij zijn geest op het weten van het sterven en weer verschijnen van de wezens. Hij ziet met het hemelse oog de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende. Hij begrijpt hoe zij overeenkomstig hun wilsacties wedergeboren worden.

        Daarna richt hij zijn geest op het weten van de vernietiging van de neigingen. Hij begrijpt de vier edele waarheden.

        Wanneer hij aldus weet en ziet, is zijn geest bevrijd van de neigingen van de zinnen, van worden en van onwetendheid. Aldus bevrijd komt het weten dat hij bevrijd is. Hij begrijpt dat geboorte ten einde is gebracht; dat er verder niets meer te doen is.

        Dit is de soort persoon die zichzelf niet kwelt noch anderen kwelt.

        Na deze woorden zeiden de brahmaanse gezinshoofden van Sala dat de Boeddha het op veelvuldige manier had uitgelegd. Zij werden lekenvolgelingen en namen hun toevlucht tot de Verhevene.

VII. Bhikkhu-vagga (M.61-70) (M.VII. 1-10)

        De noodzaak van het vermijden van leugens en van het beoefenen van oplettendheid. Meditatie met de adem als concentratiemiddel. De praktijk van het heilige leven hangt niet af van de vragen: “Is het universum eeuwig of niet; is de ziel hetzelfde als het lichaam of is de ziel het ene en het lichaam het andere; bestaat er leven na de dood of niet?” De Boeddha onderwijst alleen dukkha, de oorzaak ervan, de opheffing ervan en de weg die naar de opheffing ervan leidt. De vijf lagere boeien, namelijk geloof in persoonlijkheid, twijfel, gehechtheid aan verkeerde praktijk, zintuiglijk verlangen, en kwaadwil. Wanneer de vijf krachten, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht, goed zijn ontwikkeld, kunnen ook strenge regels met gemak nagevolgd worden. De gevaren in een leven als monnik: kwaadwil jegens degenen die hen onderrichten en leiden; ontevredenheid met oefenregels zoals het gebruik van maaltijden of omgang met vrouwen; en zintuiglijke genietingen. Bovennatuurlijke krachten kunnen schadelijk zijn tenzij iemand de hogere niveaus van de paden van heiligheid heeft bereikt. Regels voor monniken die in het bos leven. Over de voordelen van eten vóór 12:00 uur en het nadeel van eten in de avond.[141]

 

M.61. (M.VII.1) Ambalatthika-Rāhulovāda sutta.

        Te Rājagaha. Rāhula was zeven jaar. De Boeddha legde hem uit dat liegen, het bewust zeggen van de onwaarheid, niet goed is. Als men zich niet ervoor schaamt met opzet te liegen, dan is er geen kwaad dat men niet zou doen. De onwaarheid moet men niet zeggen, ook niet voor de grap. Verder onderwees de Boeddha dat Rahula eerst moest nadenken voordat hij iets verrichtte in daad, woord of gedachten. Hij moest overwegen of die actie heilzaam of onheilzaam was voor hemzelf en voor anderen. Onheilzame acties zou Rahula achterwege laten; heilzame acties zou hij uitleiden. Iedereen die zijn acties in daad, woord en gedachten zuiverde, deed dat door erover na te denken.

M.62. (M.VII.2) Mahā Rāhulovāda sutta.

        Te Savatthi. De Boeddha onderwees er Rahula die toen 18 jaar was. "Vorm is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf. En evenzo gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn."

        De Eerwaarde Sariputta gaf toen verder de raad om oplettendheid te ontwikkelen bij het in- en uitademen. Als die ontplooid en ontwikkeld is, heeft ze grote verdiensten en is tot groot nut. Rahula ging 's avonds naar de Boeddha toe en vroeg nadere uitleg van wat de Eerwaarde Sariputta gezegd had. De Verhevene sprak toen over de vijf grote elementen: aarde, water, vuur, lucht en ruimte. Die elementen moest Rahula aldus beschouwen: „Dit is niet van mij; dat ben ik niet; dat is niet mijn zelf.“ Door zo te overwegen wordt de geest vrij van begeerte met betrekking tot die elementen. Rahula werd aangeraden meditatie te ontwikkelen over de elementen en ook over de goddelijke verblijven: liefdevolle vriendelijkheid, medeleven; medevreugde en gelijkmoedigheid. Dan zouden kwaadwil en wreedheid, afgunst en tegenstreven overwonnen worden. Verder gaf de Boeddha aan Rahula de raad om meditatie te beoefenen over niet-mooiheid (walgelijkheid); want daarmee wordt elke begeerte overwonnen. En ook meditatie over de waarneming van vergankelijkheid; daardoor wordt elke mening van „ik“ overwonnen. En ook gaf de Boeddha uitleg over de meditatie over de oplettendheid bij het in- en uitademen.

M.63. (M.VII.3) Cūla Mālunkya sutta.

        Te Sāvatthi. De monnik Mālukya stopte op een middag met zijn meditatie, ging naar de Boeddha toe en stelde de klassieke vragen: “Is het universum eeuwig of niet; is de ziel hetzelfde als het lichaam of is de ziel het ene en het lichaam het andere; bestaat er leven na de dood of niet?”

        De Boeddha legt met de gelijkenis van de giftige pijl uit dat de praktijk van het heilige leven niet afhangt van deze vragen. Wat men er ook over denkt, dood, ziekte etc. blijven bestaan. De Boeddha onderwijst alleen dukkha, de oorzaak ervan, de opheffing ervan en de weg die naar de opheffing ervan leidt.

(Vergelijk ook M.72).

M.64. (M.VII.4) Mahā Mālunkya sutta.

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er met de Eerwaarde Ananda over de vijf lagere boeien, namelijk persoonlijkheidsvisie, twijfel, vasthouden aan regels en rituelen, zintuiglijke begeerten, kwaadwil. De Boeddha onderwees hoe die lagere boeien overwonnen kunnen worden.

        Ook legde de Boeddha uit dat het verschil tussen de bevrijding van het hart en de bevrijding door wijsheid ligt in de vaardigheden.

M.64. (M.VII.4) Mahā Mālunkya sutta.

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er met de eerwaarde Ananda over de vijf lagere boeien,[142] namelijk persoonlijkheidsvisie, twijfel, vasthouden aan regels en rituelen, zintuiglijke begeerten, kwaadwil.

        Een niet onderwezen wereldling die geen acht slaat op de edelen en die in hun leer niet geschoold is, die geen acht slaat op oprechte mensen en die in hun leer niet geschoold is, die persoon vertoeft er met een hart dat door de visie van een persoonlijkheid bezeten en verslaafd is. Hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan die ontstane persoonlijkheidsvisie ontkomt. En wanneer die persoonlijkheidsvisie tot een gewoonte is geworden en in hem niet ontworteld is, dan is zij een lagere boei.

        Hij vertoeft met een hart dat door twijfel bezeten en verslaafd is, en hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan de ontstane twijfel ontkomt. En wanneer die twijfel tot gewoonte is geworden en in hem niet ontworteld is, dan is zij een lagere boei.

        Hij vertoeft met een hart dat bezeten en verslaafd is door het vasthouden aan regels en rituelen. En hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan het ontstane vasthouden aan regels en rituelen ontkomt. Wanneer dat vasthouden aan regels en rituelen tot een gewoonte is geworden, en in hem niet ontworteld is, dan is dat een lagere boei.

         Hij vertoeft met een hart dat bezeten en verslaafd is door zinsbegeerte. En hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan de ontstane zinsbegeerte ontkomt. Wanneer die zinsbegeerte tot een gewoonte is geworden, en in hem niet ontworteld is, dan is dat een lagere boei.

        Hij vertoeft met een hart dat bezeten en verslaafd is door kwaadwil. En hij begrijpt niet overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan de ontstane kwaadwil ontkomt. Wanneer die kwaadwil tot een gewoonte is geworden, en in hem niet ontworteld is, dan is dat een lagere boei.

        Een goed onderwezen edele volgeling die acht slaat op de edelen en in hun leer geschoold is, die oprechte mensen acht en in hun leer geschoold is, die vertoeft niet met een hart dat door geloof in een persoonlijkheid bezeten en verslaafd is. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan het ontstane geloof in een persoonlijkheid ontkomt. Het geloof in persoonlijkheid is in hem overwonnen samen met de eraan ten grondslag liggende neiging.

        Hij vertoeft niet met een hart dat door twijfel bezeten en verslaafd is. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan de ontstane twijfel ontkomt. De twijfel is in hem overwonnen samen met de eraan ten grondslag liggende neiging.

        Hij vertoeft niet met een hart dat door vasthouden aan regels en rituelen bezeten en verslaafd is. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan het ontstane vasthouden aan regels en rituelen ontkomt. Het vasthouden aan regels en rituelen is in hem overwonnen samen met de eraan ten grondslag liggende neiging.

        Hij vertoeft niet met een hart dat door zinsbegeerte bezeten en verslaafd is. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan de ontstane zinsbegeerte ontkomt. De zinsbegeerte is in hem overwonnen samen met de eraan ten grondslag liggende neiging.

        Hij vertoeft niet met een hart dat door kwaadwil bezeten en verslaafd is. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid hoe men aan de ontstane kwaadwil ontkomt. De kwaadwil is in hem overwonnen samen met de eraan ten grondslag liggende neiging.

        Er is een pad, een weg naar het overwinnen van de vijf lagere boeien. Zonder dat pad te begaan kan men de lagere boeien niet kennen of zien of overwinnen.

        Er is een pad, een weg naar het overwinnen van de vijf lagere boeien. Door dat pad te begaan is het mogelijk de vijf lagere boeien te kennen of te zien of te overwinnen.

        Als men iemand de Dhamma onderwijst met als doel het ophouden van de persoonlijkheid, maar als zijn geest niet daarin intreedt en geen vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid verkrijgt, dan is hij te beschouwen als een zwak iemand.

        Als men iemand de Dhamma onderwijst met als doel het ophouden van de persoonlijkheid, en als zijn geest daarin intreedt en vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid verkrijgt, dan is hij te beschouwen als een sterk iemand.

        Het pad, de weg naar de overwinning van de vijf lagere boeien is als volgt. Na het overwinnen van onheilzame toestanden van de geest treedt men binnen in de eerste jhana en men vertoeft erin.

        Wat er ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.[143]

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien.

        Verder treedt men binnen in de tweede jhana en vertoeft erin. Wat daarin ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien.

        Verder treedt men binnen in de derde jhana en vertoeft erin. Wat daarin ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien.

        Verder treedt men binnen in de vierde jhana en vertoeft erin. Wat daarin ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien

        Verder treedt men binnen in de vormloze sfeer van „ruimte is oneindig“ en men vertoeft erin. Wat daarin ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn,[144] men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien.

        Verder treedt men binnen in de sfeer van „oneindig is het bewustzijn“ en men vertoeft erin. Wat daarin ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien.

        Verder treedt men binnen in de sfeer van „er is niets“ en men vertoeft erin. Wat daarin ook bestaat aan vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn, men ziet deze toestanden als vergankelijk, als onvoldaan, als een ziekte, een gezwel, als een ongeluk, als lijden, als iets vreemds, als iets dat zich oplost, als leeg, als niet-zelf.

        Men wendt zijn geest van deze toestanden af en leidt hem naar het doodloze element aldus: 'Dit is vol vrede, dit is het hoogste, namelijk het tot stilstand komen van alle formaties, het loslaten van alle toeëigening, de vernietiging van alle verlangens, de ontzegging, het beëindigen, Nibbana.' Op deze basis verkrijgt men de vernietiging van de neigingen. Maar wanneer men de vernietiging van de neigingen niet verkrijgt, dan wordt men op grond van dat verlangen naar de Dhamma, die blijdschap over de Dhamma, met de vernietiging van de vijf lagere boeien iemand die ertoe voorbestemd is om spontaan (in de Zuivere Bereiken) weer te verschijnen en daar Nibbana te bereiken, zonder ooit van die wereld terug te keren. Dat is het pad naar de overwinning van de vijf lagere boeien.

        Hoe is het mogelijk dat men van enkele monniken zegt dat zij de bevrijding van het hart bereiken en van anderen dat zij de bevrijding door wijsheid bereiken?

        Het verschil ligt in de vaardigheden.[145]

 

M.65. (M.VII.5) Bhaddālī sutta.

        Te Sāvatthi. De monnik Bhaddāli weigerde de regel op te volgen niet meer te eten na 12 uur ΄s middags. De Boeddha legde uit dat een monnik door het volgen van die regel niet wordt berispt door zijn leraar, medemonniken, devas en niet door zichzelf. Daarom verwerkelijkt hij een bovenmenselijke toestand, een helderheid van het weten. Hij kan de jhanas binnentreden en kan bovennatuurlijke krachten verkrijgen. Hij begrijpt de vier edele waarheden. Hij begrijpt wat de neigingen zijn, de oorsprong ervan, het beëindigen ervan, de weg naar het beëindigen ervan. En wel omdat hij de oefening in de leer van de Leraar opvolgt.

        Uitgelegd wordt ook waarom er vroeger minder regels van discipline waren en meer heiligen, en tegenwoordig meer regels van discipline en minder heiligen.

        Tien eigenschappen van een monnik waardoor hij een veld van verdienste is voor de wereld.

M.65. (M.VII.5) Bhaddālī sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene sprak er tot de monniken over eenmaal eten per dag.

        “Monniken, ik eet slechts één keer per dag. Zo ben ik vrij van ziekte en onbehagen, en ik verheug me in gezondheid, sterkte en een licht leven. Ik vraag jullie ook maar eenmaal per dag te eten."

        De eerwaarde Bhaddali was niet bereid om slechts eenmaal per dag te eten. Hij vreesde dat hij dan zorgen en angst kreeg.

        De Boeddha zei dat Bhaddali dan moest eten waar hij uitgenodigd werd en een deel van het eten mee zou nemen. Op die manier zou hij voldoende kunnen eten.

        Ook daarmee ging Bhaddali niet akkoord. Nadat die regel[146] door de Verhevene was bekend gemaakt, verkondigde Bhaddali openlijk in de Sangha dat hij niet bereid was om aan die regel te voldoen. Drie maanden (in de regentijd) liet hij zich niet zien omdat hij zich niet aan die regel hield.

        Bij die gelegenheid was een aantal monniken bezig met het maken van een gewaad voor de Verhevene. Zij dachten daarbij dat de Verhevene aan het einde van de regentijd daarmee kon rondgaan.

        De eerwaarde Bhaddali ging naar die monniken toe, groette hen eerbiedig en ging naast hen zitten. Zij zeiden tot hem dat zij een gewaad voor de Boeddha gereed maakten zodat hij dat na de regentijd kon gebruiken. Zij vroegen hem voorzichtig te zijn met wat hij verkondigde opdat hij er later geen problemen mee kreeg.

        Bhaddali ging toen naar de Verhevene toe en bekende dat hij een fout tegen de regels gemaakt had omdat hij als een nar, verward, openlijk verkondigd had dat hij de regel van eenmaal eten per dag niet wilde aannemen. Bhaddali vroeg daarom vergiffenis. Hij wilde de eetregel nu wel aannemen.

        De Boeddha maakte toen op verschillende manieren duidelijk dat Bhaddali een grote fout had gemaakt. Hij vergaf hem zijn fout.

        En de Boeddha onderwees Bhaddali verder. „Een monnik volgt de oefening in de leer van de Leraar niet op. Hij gaat naar een afgezonderde plek, en wil er een bovenmenselijke toestand verwerkelijken, helderheid van het weten. Maar hij wordt berispt door zijn leraar, door zijn medemonniken, door devas en door zichzelf. Daarom verwerkelijkt hij geen enkele bovenmenselijke toestand, geen helderheid van het weten. En wel omdat hij de oefening in de leer van de leraar niet navolgt.

        Maar een monnik volgt de oefening in de leer van de Leraar wel op. Hij gaat naar een afgezonderde plek, en wil er een bovenmenselijke toestand verwerkelijken, helderheid van het weten. Hij wordt niet berispt door zijn leraar, niet door zijn medemonniken, niet door devas en niet door zichzelf. Daarom verwerkelijkt hij een bovenmenselijke toestand, een helderheid van het weten. En wel omdat hij de oefening in de leer van de leraar navolgt.

        Hij treedt binnen in de eerste, tweede, derde en vierde jhana en vertoeft erin. En wel omdat hij de oefening in de leer van de Leraar opvolgt.

        Dan richt hij zijn geconcentreerde geest die gezuiverd is, smetteloos en helder, op het weten van de herinnering aan vroegere levens. Daarna richt hij zijn geest op het weten van dood en wedergeboorte van wezens. Hij ziet met het hemelse oog hoe wezens sterven en weer verschijnen overeenkomstig hun wilsacties. En wel omdat hij de oefening in de leer van de Leraar opvolgt.

        Dan richt hij zijn geest op het weten van de vernietiging van de neigingen. Hij begrijpt de vier edele waarheden. Hij begrijpt wat de neigingen zijn, de oorsprong ervan, het beëindigen ervan, de weg naar het beëindigen ervan. En wel omdat hij de oefening in de leer van de Leraar opvolgt.

        Zijn geest is dan bevrijd van de neiging van de zintuigen, van de neiging tot worden en van de neiging van onwetendheid. Hij weet dat hij bevrijd is. Zijn taak is volbracht. En wel omdat hij de oefening in de leer van de Leraar opvolgt.

        De eerwaarde Bhaddāli vroeg toen waarom in het ene geval een bhikkhu vermaand wordt en in het andere geval niet.

        De Boeddha: "Er is een bhikkhu die veel fouten maakt. Als de medemonniken hem berispen, heeft hij uitvluchten, is toornig, heeft haat en is verbitterd. Hij gedraagt zich niet goed, is niet gedwee en wil niet zo handelen dat de Sangha tevreden is. Zijn geval wordt door de medemonniken langzaam besproken zodat het lang gaat duren.

        En er is een Bhikkhu die veel fouten maakt. Als de medemonniken hem berispen, heeft hij geen uitvluchten, is niet toornig, heeft geen haat en is niet verbitterd. Hij gedraagt zich goed, is gedwee en wil zo handelen dat de Sangha tevreden is.         

        Zijn geval wordt door de medemonniken besproken en snel bijgelegd.

        Er is een Bhikkhu die met een zekere maat aan vertrouwen en liefde vorderingen maakt. In dat geval overwegen de medemonniken aldus: 'Laten wij ervoor zorgen dat hij die zekere mate aan vertrouwen en liefde niet verliest. Laten wij hem niet steeds vermanen.'

        Om die redenen wordt in het ene geval iets ondernomen en in het andere geval niet."

        Bhaddali: "Eerwaarde Heer, waarom waren er vroeger minder regels van discipline en werden meer bhikkhus thuis in het uiteindelijke inzicht? Waarom zijn er tegenwoordig meer regels van discipline en worden minder bhikkhus thuis in het uiteindelijke inzicht?".

        De Boeddha: "Als de wezens slechter worden en de ware leer verdwijnt, dan zijn er meer regels van discipline, en minder bhikkhus worden thuis in het uiteindelijke inzicht. De leraar maakt de regel van discipline niet eerder bekend voordat bepaalde dingen die de basis voor neigingen zijn, hier in de Sangha openbaar worden. Hij maakt die regel van discipline dan bekend om die dingen die de basis zijn voor neigingen, af te weren.

        De dingen die de basis voor de neigingen zijn, worden niet eerder in de Sangha openbaar voordat de Sangha grootte, het hoogtepunt van wereldlijk gewin, het hoogtepunt van roem, het hoogtepunt van geleerdheid, het hoogtepunt van aanzien heeft bereikt. Wanneer de Sangha grootte, het hoogtepunt van wereldlijk gewin, het hoogtepunt van roem, het hoogtepunt van geleerdheid, het hoogtepunt van aanzien heeft bereikt, dan worden de dingen openbaar die de basis voor neigingen zijn; en dan maakt de leraar de regel van discipline voor zijn discipelen bekend om die dingen die de basis voor neigingen zijn, af te weren.

De gelijkenis van het jonge volbloed veulen.

        Stel een goede paardentemmer krijgt een goed volbloed veulen. Eerst went hij het veulen eraan het toom te dragen. Het veulen streeft dan tegen; maar door steeds weer herhalen en gestage oefening wordt het vriendelijk bij iedere handeling. Daarna wordt het veulen eraan gewend om het tuig te dragen. Ook daar streeft het eerst tegen; maar door steeds weer herhalen en gestage oefening wordt het vriendelijk bij iedere handeling. Daarna went de temmer het veulen eraan om stapvoets te gaan, in een kring te lopen, om te steigeren, te galopperen, voorwaarts te stormen. Hij went het aan de koninklijke eigenschappen, het koninklijke erfgoed, de hoogste snelheid, de hoogste tederheid. Bij al die dingen streeft het veulen eerst tegen, maar door steeds weer herhalen en gestage oefening wordt het vriendelijk bij iedere handeling.

        Wanneer het veulen vredig is geworden, wordt het door de temmer beloond; hij wrijft het af en aait het. Als het veulen bovenstaande eigenschappen heeft, dan is het een koning waardig, dan is het waard om in de dienst van een koning te staan.

        Evenzo, wanneer een bhikkhu tien eigenschappen heeft, dan is hij geschenken waard, dan is hij gastvrijheid waard, dan is hij een onovertrefbaar veld van verdienste voor de wereld. Die tien eigenschappen zijn: juiste visie van degene die niet meer onderwezen hoeft te worden [= van een Arahant]; juist denken, juist taalgebruik, juist handelen, juiste levenswijze, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie, juist weten en juiste bevrijding van degene die niet meer onderwezen hoeft te worden.

        Met die eigenschappen is hij een veld van verdienste voor de wereld."

        De eerwaarde Bhaddāli was verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.66. (M.VII.6) Latukikopama sutta.

        Gelijkenis van de kwartel. Leerrede tot de monnik Udāyi m.b.t. het navolgen van regels en voorschriften. Wanneer de vijf krachten (balas), namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht, goed zijn ontwikkeld, kunnen ook strenge regels met gemak nagevolgd worden. Het is belangrijk alle boeien en elk hechten te overwinnen hoe onnozel ze ook lijken.

        Vier soorten personen: degene die het hechten niet verwijdert; degene die het hechten overwint; degene die af en toe nog aan iets hecht maar dat snel verwijdert; degene die het hechten helemaal vernietigd heeft.

        Het genot van de zintuigen is onedel. Dat moet men niet uitoefenen, moet men niet ontplooien; men moet er bang voor zijn. Het geluk van de jhanas moet men koesteren, ontplooien; men moet het oefenen, men moet er niet bang voor zijn.

M.66. (M.VII.6) Latukikopama sutta.

        In de stad Apana, in het land van de Anguttarapiers. Na de maaltijd ging de Verhevene in een park aan de voet van een boom neerzitten.

        De eerwaarde Udayin ging na het rondgaan voor aalmoezen met zijn maaltijd ook naar dat park en ging er aan de voet van een boom neerzitten. Terwijl hij alleen in meditatie vertoefde, kwam de volgende gedachte bij hem op: 'De Verhevene heeft veel pijnlijke toestanden van ons genomen. De Verhevene heeft ons veel heilzame toestanden gebracht.'

        's Avonds verhief de eerwaarde Udayin zich uit de meditatie, ging naar de Verhevene toe en vertelde hem welke gedachten bij hem waren ontstaan. “Vroeger aten wij 's avonds, 's morgens en overdag, buiten de juiste tijd. Toen maakte de Verhevene de regel niet meer te eten buiten de juiste tijd. Ik was toen van mijn stuk gebracht en bedroefd omdat gezinshoofden buiten de juiste tijd maaltijden gereed maken. Uit respect voor de Verhevene en uit angst om iets verkeerds te doen gaf ik toen het eten buiten de juiste tijd op.

        Eerwaarde heer, soms gingen bhikkhus in donkere nacht rond voor aalmoezen. Zij liepen dan in een kuil met afval, in een afwaterkanaal, in een struik met dorens, of vielen over een slapende koe. Ze kwamen dieven tegen of werden door vrouwen seksueel verleid. Eens werd ik aangezien voor een demon. Eerwaarde heer, toen ik mij dat herinnerde, dacht ik eraan hoeveel pijnlijke en onheilzame toestanden de Verhevene van ons genomen heeft en hoeveel heilzame toestanden de Verhevene ons gebracht heeft."

        De Boeddha: "Evenzo zijn er verkeerd geleide mensen die, wanneer ik hun zeg dat ze iets moeten opgeven, denken dat het maar een kleinigheid is, een onbetekenende zaak; dat ik te veel verlang. En zij geven dat niet op en zijn onhoffelijk jegens mij en ook jegens hun medemonniken die willen oefenen. Voor hen wordt die zaak een sterke strik, een zware last.

        Er zijn bepaalde mannen die, wanneer ik hun zeg dat zij iets moeten opgeven, zeggen dat het maar een kleinigheid is; en toch geven zij dat op en zij zijn niet onhoffelijk jegens mij noch jegens de monniken die willen oefenen. Nadat zij dat hebben opgegeven, leven zij onbezwaard, gelaten, leven van de gaven van anderen, met een hart, heel onbezorgd. Voor hen wordt die zaak een zwakke strik.

        Er zijn vier soorten van personen in de wereld, namelijk:

        1. Iemand gaat de weg naar het overwinnen van inbezitname, tot ontzegging van inbezitname. Wanneer hij die weg gaat, krijgt hij herinneringen en plannen die met inbezitname verbonden zijn. Hij laat ze toe, overwint ze niet, verwijdert en vernietigt ze niet. Zo'n persoon is geboeid.

        2. Iemand gaat de weg naar het overwinnen van inbezitname, tot ontzegging van inbezitname. Wanneer hij die weg gaat, krijgt hij herinneringen en plannen die met inbezitname verbonden zijn. Hij laat ze niet toe, overwint ze, verwijdert en vernietigt ze. Zo'n persoon is niet geboeid.

        3. Iemand gaat de weg naar het overwinnen van inbezitname, tot ontzegging van inbezitname. Wanneer hij die weg gaat, krijgt hij af en toe door leemten in de oplettendheid herinneringen en plannen die met inbezitname verbonden zijn. Zijn oplettendheid kan langzaam bij het ontstaan zijn, maar hij overwint de herinneringen en plannen snel, verwijdert en vernietigt ze. Ook zo'n persoon noem ik geboeid.

        4. Iemand ziet in dat inbezitname de wortel is van lijden, en hij ontdoet zich van inbezitname. Hij is met de vernietiging van inbezitname bevrijd.[147] Zo'n persoon noem ik ongeboeid.

        Er zijn vijf strengen van zinnelijk genot. Vormen die met het oog waarneembaar zijn, zijn gewenst, aangenaam en sympathiek. Ze zijn verbonden met zinnelijke begeerlijkheid en doen begeerte ontstaan. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, zijn gewenst, aangenaam en sympathiek. Ze zijn verbonden met zinnelijke begeerlijkheid en doen begeerte ontstaan. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, zijn gewenst, aangenaam en sympathiek. Ze zijn verbonden met zinnelijke begeerlijkheid en doen begeerte ontstaan. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, zijn gewenst, aangenaam en sympathiek. Ze zijn verbonden met zinnelijke begeerlijkheid en doen begeerte ontstaan. Aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn, zijn gewenst, aangenaam en sympathiek. Ze zijn verbonden met zinnelijke begeerlijkheid en doen begeerte ontstaan.

        Dat zijn de vijf strengen van zinnelijk genot. Het geluk dat in afhankelijkheid van deze vijf strengen ontstaat, noemt men het geluk van het zinnelijk genot – een smerig, gewoonlijk en onedel geluk. Dat soort van geluk moet men niet beoefenen, moet men niet ontplooien; men moet er bang voor zijn.

        Afgescheiden van zinsgenot treedt een bhikkhu binnen in de eerste jhana. Hij vertoeft erin met verrukking en gelukzaligheid die uit afzondering is ontstaan. Dan treedt hij binnen in de tweede jhana. Hij vertoeft erin met verrukking en gelukzaligheid die uit concentratie is ontstaan. Dan treedt hij binnen in de derde jhana. Hij vertoeft erin. Dan treedt hij binnen in de vierde jhana en vertoeft erin.

        Dit noemt men de gelukzaligheid van ontzegging, van afzondering, van de Verlichting. Dit soort geluk moet men koesteren, ontplooien; men moet het oefenen, men moet er niet bang voor zijn.

        Een bhikkhu treedt binnen in de eerste jhana en vertoeft erin met verrukking en gelukzaligheid. Dit behoort tot beroering. De begin- en aanhoudende toewending van de geest die daarin nog niet beëindigd zijn, dat is wat tot de beroering, loswoelen behoort.

        Een bhikkhu treedt met het stillen van de begin- en aanhoudende toewending van de geest binnen in de tweede jhana en vertoeft erin. Dit behoort ook tot beroering, loswoelen. De verrukking en gelukzaligheid die daarin nog niet beëindigd zijn, dat is wat tot de beroering, het loswoelen behoort.

        Een bhikkhu treedt met het verbleken van de verrukking, in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk beleefde gelukzaligheid, binnen in de derde jhana en vertoeft erin. Ook dit behoort tot beroering, loswoelen. De gelijkmoedigheid en de gelukzaligheid die daarin nog niet beëindigd zijn, dat is wat tot de beroering, het loswoelen behoort.

        Een bhikkhu treedt met het overwinnen van geluk en pijn en van vreugde en verdriet binnen in de vierde jhana en vertoeft erin. Dit behoort tot niet-beroering, niet loswoelen.[148]

        Het intreden in de eerste jhana is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de tweede jhana overtreft de eerste jhana, maar is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de derde jhana overtreft de tweede jhana, maar dat is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de vierde jhana overtreft de derde jhana, maar dat is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de vormloze sfeer van „ruimte is oneindig“ overtreft de vierde jhana. Maar ook dat is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de sfeer van „bewustzijn is oneindig“ overtreft de sfeer van oneindige ruimte. Maar ook dat is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de sfeer van „er is niets“ overtreft de sfeer van oneindig bewustzijn. Maar ook dat is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de sfeer van noch-waarneming-noch-niet-waarneming overtreft de sfeer van niets is er. Maar ook dat is niet genoeg. Men moet dat overwinnen, overtreffen.

        Het intreden in de sfeer van beëindiging van waarneming en gevoel[149] overtreft de sfeer van noch-waarneming-noch-niet-waarneming.

        Udāyin, zie jij ergens een boei, klein of groot, over de overwinning ervan ik niet spreek?" - "Neen, Heer."

        De eerwaarde Udayin was verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.67. (M.VII.7) Cātumā sutta

        Te Cātuma. Leerrede tot de discipelen van de eerwaarden Sariputta en Mahā Moggallāna. Die discipelen (500) maakten veel lawaai. De Verhevene weigerde daarom eerst hen toe te spreken. Maar later onderwees hij hun over de gevaren in een leven als monnik, zoals kwaadwil jegens degenen die hen onderrichten en leiden; ontevredenheid met oefenregels zoals het gebruik van maaltijden of omgang met vrouwen; en zintuiglijke genietingen. En daarom uit de Orde treden.

M.68. (M.VII.8) Nalakapāna sutta

        

        Te Nalakapāna in het land Kosala. Veel welbekende mannen uit goede familie waren uit vertrouwen in de Orde ingetreden, o.a. de eerwaarden Anuruddha, Nandiya, Kimbila, Bhagu, Kundadhāna, Revata en Ānanda. De Boeddha vroeg of zij zich verheugden in het heilige leven. Deze vraag werd door de eerwaarde Anuruddha bevestigend beantwoord.

        De Boeddha: "Het is goed dat jullie vreugde vinden in het heilige leven. Jullie zijn nog jong, in de bloei van jullie leven. Jullie hadden de genietingen van de zintuigen kunnen navolgen. Jullie werden niet gedwongen om in de Orde in te treden. Maar uit vertrouwen om aan het lijden een einde te maken, daarom zijn jullie ingetreden."

        De eerwaarde Anuruddha bevestigde dit.

        De Boeddha: "Wat moet door jullie gedaan worden? Zolang men de vervoering en gelukzaligheid die van zinsgenoegens afgescheiden zijn, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, nog niet bereikt heeft, of iets nog vrediger dan dat, zolang dringt hebzucht in de geest binnen en blijft daar. Ook kwaadwil, traagheid en matheid, rusteloosheid en gewetensonrust, twijfel, ontevredenheid, lusteloosheid dringen binnen en blijven daar.

        Maar wanneer men de vervoering en gelukzaligheid die van de zinsgenoegens afgescheiden zijn, verkregen heeft, of iets nog vrediger dan dat, dan dringen hebzucht en de andere smetten van de geest niet binnen en blijven er niet.

        De Tathagata heeft de neigingen overwonnen, heeft ze met wortel en al vernietigd. Hij spreekt over de bestemmingen van gestorven personen (monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen), niet om lof en bewondering te krijgen, maar om enthousiasme en vertrouwen op te wekken bij zijn volgelingen. Dat strekt lang tot hun heil en geluk."

M.69. (M.VII.9) Gulissāni sutta

        Te Rājagaha. Leerrede door de eerwaarde Sāriputta tot de monnik Gulissāni (Goliyāni) over 18 dhammas die een in het bos levende monnik moet navolgen.

M.69 (M.VII.9) Gulissāni sutta

        Te Rājagaha. Gulissāni was een bos-monnik met geen goed gedrag die om bepaalde redenen naar het klooster was gekomen. Met betrekking tot hem sprak de Eerwaarde Sāriputta een leerrede tot de monniken over 18 dhammas die een in het bos levende monnik moet navolgen.

        Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij vol respect en eerbied zijn tegenover zijn medemonniken. Als hij dat niet doet, kan men van hem zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft omdat hij zich gedraagt zoals het hem uitkomt.

        Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij zich op passende manier gedragen wat zitgelegenheden betreft. Hij moet zo gaan zitten dat hij oudere monniken niet lastig valt en dat hij nieuwe monniken de zitplaats niet weigert. Als hij dat niet doet, kan men van hem zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft omdat hij zich gedraagt zoals het hem uitkomt, omdat hij niet weet wat tot een goede omgang behoort.

        Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij niet te vroeg naar het dorp gaan of laat overdag terugkeren. Als hij dat wel doet, kan men van hem zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft omdat hij zich gedraagt zoals het hem uitkomt.

         Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij niet vóór de maaltijd of na de maaltijd naar gezinnen gaan. Als hij dat wel doet, kan men van hem zeggen dat hij in het bos zich eraan gewend heeft om op de verkeerde tijd naar gezinnen te gaan.

        Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij niet hoogmoedig en ijdel zijn. Is hij dat wel, kan men van hem zeggen dat hij in het bos over het algemeen hoogmoedig en ijdel zal zijn. Daarom moet een bos-monnik niet hoogmoedig en ijdel zijn.

        Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij niet kletsen en niet veel praten. Doet hij dat toch, dan kan men van hem zeggen dat hij in het bos niet veel bereikt heeft omdat hij zich gedraagt zoals het hem uitkomt.

        Wanneer een bos-monnik naar de Sangha komt en er vertoeft, moet hij gemakkelijk te verbeteren zijn en met goede vrienden omgaan. Als hij moeilijk te verbeteren is en met slechte vrienden omgang heeft, kan men van hem zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft omdat hij zich zo gedraagt.

         Een bos-monnik moet de deuren van de zintuigen beschermen.

        Een bos-monnik moet matig zijn bij het eten.

        Een bos-monnik moet zich wijden aan waakzaamheid.

        Een bos-monnik moet energiek zijn en niet lui.

        Een bos-monnik moet in de waakzaamheid verankerd zijn. Hij moet niet onoplettend zijn.

        Een bos-monnik moet geconcentreerd zijn.

        Een bos-monnik moet wijs zijn.

        Doet hij dat alles niet dan kan men van hem zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft omdat hij zich gedraagt zoals het hem uitkomt.

        Een bos-monnik moet zich wijden aan de hogere Dhamma en de hogere discipline. Want er kunnen vragen over gesteld worden. Als hij dan geen bevredigend antwoord kan geven, zal men zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft.

        Een bos-monnik moet zich wijden aan die meditatieve verdiepingen die vol vrede en vormloos zijn en die vormen transcenderen. Want er kunnen vragen over gesteld worden. Als hij dan geen bevredigend antwoord kan geven, kan men zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft.

        Een bos-monnik moet zich wijden aan de bovenmenselijke toestanden. Want er kunnen vragen over gesteld worden. Als hij dan geen bevredigend antwoord kan geven, kan men zeggen dat hij in het bos niets bereikt heeft omdat hij het doel van het huisloze leven niet kent.

        Na deze woorden vroeg de eerwaarde Maha Moggallana aan de eerwaarde Sariputta of dat alles alleen voor een bos-monnik gold of ook voor een stadsmonnik.

        De eerwaarde Sariputta zei dat deze dingen zowel door een bos-monnik als voor een stadsmonnik uitgeoefend moeten worden.

M.70. (M.VII.10) Kītāgiri sutta.

        In de marktplaats Kītāgiri. Over de voordelen van eten vóór 12:00 uur en het nadeel van eten in de avond. De Boeddha spreekt er over de zevenvoudige indeling van de edele volgelingen: iemand die op twee manieren bevrijd is; iemand die door wijsheid bevrijd is; iemand die rijp is in visie; een lichaamsgetuige; iemand die door vertrouwen bevrijd is; iemand die de Dhamma toegedaan is; iemand die vol vertrouwen is. Hij spreekt ook over het gedrag dat door de monniken moet worden gevolgd.

M.70. (M.VII.10) Kītāgiri sutta.

        In het land Kasi. De Verhevene liep er rond met een grote groep monniken. Hij onderwees hen aldus.

        "Monniken, ik onthoud me ervan 's nachts te eten. Jullie moeten jullie ook onthouden van 's nachts te eten. Dan zullen jullie vrij zijn van ziekte en onbehagen; jullie zullen dan gezondheid, kracht en een licht leven hebben."

        In etappen kwam de Verhevene aan bij de stad Kitagiri. De bhikkhus met naam Assaji en Punabbasuka waren daar. Een groepje bhikkhus ging naar hen toe en zeiden dat zij zich voortaan onthielden van 's nachts te eten. Zij gaven aan de twee bhikkhus de raad zich eveneens ervan te onthouden 's nachts te eten.

        Maar de bhikkhus Assaji en Punabbasuka zeiden dat zij 's avonds, 's morgens en overdag aten, buiten de juiste tijd. Zo bleven zij vrij van ziekte en leed en genoten gezondheid, kracht en een licht leven. Waarom zouden zij dat eetgedrag opgeven?

        De bhikkhus gingen toen naar de Verhevene en vertelden hem dat zij er niet in geslaagd waren de twee bhikkhus Assaji en Punabbasuka te overtuigen.

        De Verhevene liet toen die twee monniken bij zich komen. En hij vroeg hun of het waar was dat zij het eten buiten de juiste tijd niet opgaven. De twee monniken bevestigden het.

        De Boeddha: "Als iemand een bepaald soort aangenaam gevoel ondervindt en onheilzame toestanden in hem nemen toe en heilzame toestanden in hem nemen af, dan raad ik aan zo'n soort aangenaam gevoel op te geven.

        Als iemand een bepaald soort aangenaam gevoel ondervindt en onheilzame toestanden in hem nemen af en heilzame toestanden in hem nemen toe, dan raad ik aan in zo'n soort aangenaam gevoel in te treden en erin te vertoeven.        

        Als iemand een bepaald soort pijnlijk gevoel ondervindt en onheilzame toestanden in hem nemen toe en heilzame toestanden in hem nemen af, dan raad ik aan zo'n soort pijnlijk gevoel op te geven.

        Als iemand een bepaald soort pijnlijk gevoel ondervindt en onheilzame toestanden in hem nemen af en heilzame toestanden in hem nemen toe, dan raad ik aan in zo'n soort pijnlijk gevoel in te treden en erin te vertoeven.        

        Als iemand een bepaald soort neutraal gevoel ondervindt en onheilzame toestanden in hem nemen toe en heilzame toestanden in hem nemen af, dan raad ik aan zo'n soort neutraal gevoel op te geven.

        Als iemand een bepaald soort neutraal gevoel ondervindt en onheilzame toestanden in hem nemen af en heilzame toestanden in hem nemen toe, dan raad ik aan in zo'n soort neutraal gevoel in te treden en erin te vertoeven.[150]        

        Bhikkhus, er zijn bhikkhus die ijverig, met overleg gedaan hebben wat gedaan moet worden; en er zijn bhikkhus die nog niet gedaan hebben wat gedaan moet worden.

        De bhikkhus die Arahants zijn, die de neigingen vernietigd hebben, die het heilige leven hebben geleefd, die gedaan hebben wat gedaan moest worden, die de last hebben afgelegd, die het ware doel hebben bereikt, die de boeien van het worden vernietigd hebben en door inzicht volledig bevrijd zijn, zij hebben hun werk ijverig, met overleg vervuld. Zij zijn niet meer in staat om nalatig te zijn.

        De bhikkhus die in de hogere opleiding staan, wier geest het doel nog niet heeft bereikt, en die nog streven naar de hoogste zekerheid voor het geboeid zijn, zij hebben nog werk te vervullen, ijverig, met overleg. En wel om de volgende redenen. Wanneer die eerwaarden gebruik maken van passende ligplaatsen en omgang hebben met goede spirituele vrienden (kalyāṇamitta), en hun spirituele vermogens in evenwicht houden, dan kunnen zij door eigen ervaring met hogere geestelijke kracht intreden in het hoogste doel van het heilige leven, en daarin vertoeven.

        Monniken, er zijn zeven soorten van personen in de wereld,[151] namelijk:

  1. iemand die op beide soorten bevrijd is;
  2. iemand die door wijsheid bevrijd is;
  3. iemand die rijp is in visie; [die visie zal bereiken]
  4. een lichaamsgetuige;
  5. iemand die door vertrouwen bevrijd is;
  6. iemand die de Dhamma toegewijd is;         
  7. iemand die vol vertrouwen is.

        

        (1) Iemand die op beide soorten bevrijd is, is degene die met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en die daarin vertoeft; zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet. - Hij heeft de taak volbracht.

(2) Iemand die door wijsheid bevrijd is, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en die vormen transcenderen, en hij vertoeft er niet in. Maar zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet. - Hij heeft zijn taak volbracht.[152]

        (3) De lichaamsgetuige is degene die met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en erin vertoeft, en enkele van zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet. - Deze persoon moet nog werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.

        (4) Iemand die rijp is in visie is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn [de vormloze jhanas] en die vorm transcenderen, en er niet in vertoeft, maar enige neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet; en de leringen die door de Tathagata verkondigd zijn, worden door hem met wijsheid volledig ingezien en doordrongen. - Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.

        (5) Iemand die door vertrouwen bevrijd is, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en hij vertoeft er niet in; maar enige van zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet, en hij heeft zijn vertrouwen in de Tathagata gesteld welk vertrouwen in hem geworteld en verankerd is. - Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.[153]

        (6) Iemand die de Dhamma volgt, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en er niet in vertoeft, en zijn neigingen zijn nog niet vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet; maar met wijsheid heeft hij de leringen die door de Tathagata verkondigd zijn, reflectief voldoende aangenomen. Bovendien heeft hij de eigenschappen van vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en wijsheid. - Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.

        (7) Iemand die vertrouwen volgt, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en er niet in vertoeft, en zijn neigingen zijn nog niet vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet; maar hij heeft voldoende vertrouwen in de Tathagata, voldoende liefde voor de Tathagata. Bovendien heeft hij de eigenschappen van vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en wijsheid. - Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.[154]

        Monniken, uiteindelijk inzicht wordt niet ineens verkregen. Integendeel, uiteindelijk inzicht wordt door trapsgewijze oefening, door stapsgewijze praktijk, door stapsgewijze vorderingen verkregen. En wel aldus:

        Iemand die vertrouwen heeft (in een leraar), zoekt hem op, bewijst hem eer, luistert oplettend, verneemt de Dhamma, onthoudt de Dhamma; hij onderzoekt de betekenis ervan, neemt die leringen reflectief aan; vlijt komt in hem op, hij gebruikt zijn wil; onderzoekt de Dhamma, hij spant zich in; wanneer hij zich vastbesloten inspant, verwerkelijkt hij met het lichaam[155] de uiteindelijke waarheid en ziet ze waarbij hij ze met wijsheid doordringt.

        [Dan richt de Boeddha zich weer direct tot de de twee Bhikkhus Assaji en Punabbasuka].

        

        "Dat alles was er [bij jullie] niet, Bhikkhus, jullie hebben de weg verloren, zijn op de verkeerde weg.

        Er is een vierdelige uitspraak, en wanneer ze gereciteerd wordt, kan een wijze ze vlug begrijpen.

        Een volgeling vol vertrouwen moet zich aldus gedragen: De Verhevene is de leraar, ik ben een leerling; de Verhevene weet, ik weet niet. De leer van de leraar is voedzaam en verfrissend. Al blijft van mij alleen nog mijn huid, pezen en beenderen over, en drogen vlees en bloed in mijn lichaam op, mijn energie zal niet minder worden zolang ik nog niet bereikt heb wat met mannelijke energie en vasthoudendheid bereikt kan worden. Door een volgeling met vertrouwen kan een van twee vruchten verwacht worden: ofwel uiteindelijk inzicht hier en nu, of, wanneer nog een rest van hechten over is, niet-wederkeer."

        De bhikkhus verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

VIII. Paribbājaka-vagga (M.71-80) (M.VIII. 1-10)

        

        De Boeddha is volmaakt in drie soorten kennis, namelijk de kennis van het verleden, de kennis van goddelijk zien en de kennis van bevrijding. Over het gedrag van lekenvolgelingen en monniken. Over goede en slechte daden. Contemplatie over het lichaam en contemplatie over gevoel. Over het opgeven van zinnelijke verlangens. Weerlegging van de verkeerde meningen dat er geen bestaan is na de dood, dat er geen resultaat is van goede en slechte daden, dat er geen oorzakelijk ontstaan is, en dat er alleen aggregaten van zeven elementen zijn. De ware oorzaak van de eerbied die aan de Boeddha door zijn volgelingen gebracht werd. Alleen het edele achtvoudige pad leidt naar juist inzicht en juiste bevrijding. Geluk ontsproten uit geestelijke niveaus is hoger dan geluk verkregen door zintuiglijke genietingen.[156]

 

M.71. (M.VIII.1) Tevijja-Vacchagotta sutta.

        Te Savatthi. De Boeddha brengt een bezoek aan de dolende asceet Vacchagotta. De asceet zegt aan de Boeddha dat men beweert dat deze alwetend en alziend is. Hij vraagt of dat waar is. De Boeddha antwoordt dat dit niet waar is.[157] Maar de Verhevene heeft wel het drievoudige weten (tevijja). Hij kan met het hemelse oog zien waar wezens sterven en weer geboren worden in overeenstemming met hun daden. En hij kan door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht intreden in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid die vrij van neigingen is, en hij kan erin verblijven.

M.72. (M.VIII.2) Aggi-Vacchagotta sutta.

        Te Sāvatthi. De Boeddha spreekt weer met Vacchagotta, deze keer over het gevaar van theorieën opstellen over de wereld en over atta, een zelf. Met de gelijkenis van een uitgedoofd vuur probeert de Boeddha de bestemming uit te leggen van een volmaakte heilige.

        De volmaakte heilige identificeert zich niet met de vijf khandhas en kan ook niet ermee geïdentificeerd worden. Hij is onvindbaar geworden. Vorm, gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn, daarmee identificeert de volmaakte heilige zich niet meer.

M.72. (M.VIII.2) Aggi-Vacchagotta sutta.

        

         Te Sāvatthi. De asceet Vacchagotta gaat naar de Boeddha en stelt vragen: is de wereld eeuwig of niet; is ziel en lichaam hetzelfde of is de ziel het ene en het lichaam iets anders; bestaat de Boeddha na de dood of niet. De Boeddha zegt dat die vragen niet naar Nibbana leiden.[158] Speculatieve visies zijn door de Verhevene opgegeven. Hij weet de oorsprong en het verdwijnen van vorm, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn. Met de vernietiging, het opheffen van de mening “ik ben” is de Tathagata door niet-hechten bevrijd.

        Met een gelijkenis van een uitgedoofd vuur legt de Boeddha de toestand uit van iemand die bevrijd is.

        De speculatieve mening is door de Verhevene verwijderd. Want de Verhevene heeft gezien: Zo is vorm, de oorsprong ervan en het verdwijnen ervan. Evenzo met gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Met de vernietiging, het opgeven van alle voorstellingen, van alle ik-maken, en de eraan ten grondslag liggende neiging van ik-waan, is de Verhevene door niet-hechten bevrijd.

        Vraag: Waar verschijnt de bevrijde dan weer?

        Antwoord: De uitdrukking weer verschijnen is niet passend. Stel dat een vuur brandt. Dan weet je: het vuur brandt. Het vuur brandt in afhankelijkheid van gras en twijgen. Als het vuur uitdooft, dan weet je: dit vuur is uitgedoofd. Als iemand vraagt in welke richting het vuur gegaan is, naar het oosten, westen, noorden of zuiden, dan luidt het antwoord: het vuur brandde in afhankelijkheid van de brandstof van gras en twijgen. Als er geen brandstof meer is, dan dooft het vuur.

        Juist zo is de Verhevene van elk begrip van vorm bevrijd. Op gelijke manier met gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn.[159]

        De asceet Vacchagotta werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

M.73. (M.VIII.3) Mahā Vacchagotta sutta.

        Te Rājagaha. De Boeddha spreekt deze keer met Vacchagotta over het heilzame en het onheilzame. Begeerte, haat, onwetendheid zijn onheilzaam; niet-begeerte, niet-haat en inzicht zijn heilzaam. Doden, stelen, verkeerd gedrag bij zintuiglijk genot, liegen, lasteren, kwaadspreken, ruwe, barse taal, kletsen, hebzucht, verkeerde meningen zijn onheilzaam. Het tegengestelde ervan is heilzaam.

        Wanneer begeerte overwonnen is, aan de wortel afgesneden zodat ze niet meer kan ontstaan, geheel en al vernietigd, dan is men een Arahant geworden, met de neigingen vernietigd.

        De Boeddha legt dan uit dat er heel veel volgelingen van hem zijn die de niveaus van heiligheid bereikt hebben, zowel monniken en nonnen als ook mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen.

        Vacchagotta werd in de Orde opgenomen. De Boeddha gaf hem de raad twee dingen te ontwikkelen: rust en inzicht. Hij kon dan de bovennatuurlijke krachten beheersen. Na niet lange tijd bereikte Vacchagotta Arahantschap.

        

M.74. (M.VIII.4) Dīghanakha sutta.

        Te Rājagaha, op de Gierepiek, in de Sūkarakhata grot. De Boeddha gaf er een leerrede tot de dolende asceet Dīghanakha welke een neef was van de eerwaarde Sāriputta. Als er een meningsverschil is, kan er ruzie ontstaan; en daaruit ontstaat frustratie. Daarom moet men eigen visies overwinnen.

        De Verhevene onderwees verder dat het lichaam samengesteld is uit de vier grote elementen, dat het ontstaan is, vergankelijk is, dat het aan verval onderhevig is. Het moet als een gezwel, als leeg, als niet-zelf beschouwd worden. Zo overwint men de begeerte naar het lichaam.

        Er zijn drie soorten van gevoel, aangenaam, onaangenaam en neutraal gevoel. Elke soort van gevoel is vergankelijk, oorzakelijk ontstaan, aan vernietiging en verdwijnen onderhevig.

        Wanneer een goed onderwezen discipel dat zo ziet, wordt hij ontnuchterd tegenover elk soort van gevoel. Hij wordt dan begeerteloos. Zijn geest is bevrijd. En hij weet dat het heilige leven geleefd is, dat gedaan is wat gedaan moest worden.

        Iemand wiens geest zo bevrijd is, verbindt zich met niemand en maakt geen ruzie met iemand. Hij gebruikt het gebruikelijke taalgebruik, maar hecht er niet aan.

        De eerwaarde Sāriputta, Dīghanakhas oom, was pas 15 dagen ervoor in de Orde opgenomen. Hij stond achter de Boeddha en wuifde hem met een waaier koelte toe. Hij volgde de toespraak en bereikte vanaf het eerste niveau van heiligheid dat hij al bereikt had, de volledige heiligheid met de viervoudige analytische kennis.

        Op het einde van de toespraak bereikte de asceet Dīghanakha het eerste niveau van heiligheid, stroomintrede. Hij prees de Boeddha en werd een lekenvolgeling.

M.75. (M.VIII.5) Māgandiya sutta.

        Te Kammāsadhamma, een marktplaats in het land Kuru. De Verhevene gaf aan Māgandiya, een dolende asceet, de raad de zintuigen te beheersen en de zinnelijke gedachten. Hij vertelde de asceet hoe hij de weelderige paleizen had opgegeven en het geluk vond in de volmaakte heiligheid, welk geluk veel hoger is dan dat van zintuiglijk genot. De asceet gaf zijn verkeerde meningen op en werd een volgeling van de Boeddha.

M.75. (M.VIII.5) Māgandiya sutta

        

        Te Kammāsadhamma, in het land Kuru. Māgandiya, een dolende asceet, zei dat de Boeddha een vernietiger van groei was. De Boeddha zei aan de asceet dat het oog zich verheugt over vormen, dat het oor zich verheugt over klanken, dat de neus zich verheugt over geuren, dat de tong zich verheugt over smaken, dat het lichaam zich verheugt over aanrakingsobjecten, dat de geest zich verheugt in objecten van de geest. Die zintuigen zijn door de Tathāgata getemd en beheerst. Hij onderwijst hoe men ze kan beheersen. Hij vroeg of de asceet dat bedoelde toen hij zei dat de Boeddha een verwoester van groei is.

        De asceet: "Ja, heer Gotama, omdat het zo in onze geschriften staat."

        De Boeddha: "Vroeger heeft iemand zich vergenoegd met vormen die door het oog zichtbaar zijn en die aangenaam zijn, die verbonden zijn met zinsgenot en die begeerte opwekken. Later ziet hij de oorsprong, het verdwijnen, de bevrediging, het gevaar en het ontkomen aan de vormen. Hij kan de begeerte naar vormen overwinnen en zonder verlangen vertoeven met een geest die innerlijke vrede heeft. - Wat zou je tot hem zeggen, Magandiya?" - "Niets, meester Gotama."

        "Vroeger heeft iemand zich vergenoegd met geluiden, met geuren, met smaken, met aanrakingsobjecten, met geestobjecten, die respectievelijk met het oor, met de neus, met de tong, met het lichaam en met de geest waarneembaar zijn en die aangenaam zijn, die verbonden zijn met zinsgenot en die begeerte opwekken. Later ziet hij de oorsprong, het verdwijnen, de bevrediging, het gevaar en het ontkomen aan de geluiden, geuren, smaken, aanrakingsobjecten, geestobjecten. Hij kan de begeerte daarnaar overwinnen en zonder verlangen vertoeven met een geest die innerlijke vrede heeft. - Wat zou je tot hem zeggen, Magandiya?" - "Niets, meester Gotama."

        "Māgandiya, vroeger leefde ik thuis en vergenoegde mij met de vijf strengen van zintuiglijk genot, met vormen, geluiden, geuren, smaken en aanrakingsobjecten. Ik had drie paleizen, een voor de regentijd, een voor de winter en een voor de zomer. Later zag ik de oorsprong, het verdwijnen, de bevrediging, het gevaar en het ontkomen aan zinsgenot. Ik overwon en verwijderde de begeerte naar zinsgenot en ik vertoefde zonder verlangen met een geest die innerlijke vrede had.

        Ik zie andere wezens die niet vrij van zinsbegeerte zijn, die door begeerte naar zinsgenot verteerd worden. En ik benijd hen niet. Ook verheug ik me er niet over. En wel omdat er een vreugde is afgezonderd van zinsgenot, afgezonderd van onheilzame geestestoestanden. Die vreugde overtreft hemelse gelukzaligheid. Vanwege die vreugde benijd ik niet wat minder is; en ik vermaak mij er ook niet aan."

        De Verhevene gaf hem de raad zijn zintuigen te beheersen en zijn zinnelijke gedachten. Hij vertelde de asceet hoe hij de weelderige paleizen had opgegeven en het geluk vond in de volmaakte heiligheid, welke geluk veel hoger was dan dat van zintuiglijk genot.

        De Boeddha zei verder: "Het grootste goed is de gezondheid; Nibbana is het grootste geluk; het beste pad is het achtvoudige dat zeker naar het Doodloze leidt."

        De asceet Māgandiya had vertrouwen in de Boeddha, trad in de Orde in en na niet lange tijd werd hij een volmaakte heilige.

M.76. (M.VIII.6) Sandaka sutta

        Te Kosambī. Ānanda onderwees er de dolende asceet Sandaka en diens volgelingen. Ānanda weerlegde de verkeerde meningen dat er geen resultaat was van goede en slechte daden, dat er geen bestaan was na de dood, dat vader en moeder niet geëerd moeten worden, dat er geen goddelijke wezens zijn, dat er geen goede en deugdzame monniken en brahmanen zijn die deze wereld en de andere wereld uit eigen ervaring kunnen uitleggen, dat een persoon uit de vier grote elementen bestaat en dat die elementen na de dood terugkeren en dat niets overblijft, dat vrijgevigheid alleen geklets is, dat er geen oorzakelijk ontstaan is, dat alles gevormd is door het lot, dat er zeven lichamen zijn die niet geschapen zijn en die onveranderlijk zijn, dat de ronde van wedergeboorte begrensd is, dat ze niet veranderd kan worden. Die verkeerde meningen ontkennen het leiden van het heilige leven zoals onderwezen door de Boeddha.

        Daarna onderwees de eerwaarde Ananda de asceet in de leer van de Boeddha, van het intreden in de Orde tot aan de volmaakte heiligheid. Sandaka en zijn volgelingen gaven hun verkeerde meningen op en werden volgelingen van de Boeddha.

M.77. (M.VIII.7) Mahāsakuludāyi sutta

        

        Over de vijf redenen waarom de Boeddha geëerd moet worden.[160]

M.77. (M.VIII.7) Mahāsakuludāyi sutta

        Te Rājagaha. De Verhevene bracht er de regentijd door in een bos en meerdere asceten brachten er de regentijd door in een park. 's Morgens ging de Boeddha op weg naar Rajagaha, maar hij vond het nog te vroeg. Daarom bezocht hij de asceten in het park. De asceet Sakuludāyīn zat er met een grote groep asceten die luid zinloze gesprekken voerden o.a. over koningen, eten, familieleden, vrouwen, steden en dorpen, het ontstaan van de wereld. De asceet zag de Boeddha in de verte aankomen en hij maande zijn volgelingen stil te zijn omdat de Boeddha graag stilte had. Misschien zou hij dan wel een aanhanger van de asceet Sakuludāyīn worden. De Verhevene ging naar de asceet toe die hem uitnodigde te gaan zitten op een gereedgemaakte zitplaats. De Verhevene vroeg waarover zij zoal praatten. De asceet zei dat het een winst was voor de mensen uit Anga en Magadha dat zoveel bekende en beroemde sektenleiders die door velen als heiligen beschouwd werden, naar Rajagaha gekomen waren om er de regentijd door te brengen. Hij vroeg wie van hen door zijn volgelingen geëerd en gerespecteerd werd en hoe zij leven in afhankelijkheid van hun leraar.

        De asceet zei verder dat de volgelingen van andere sekteleiders luid praatten en hun leiders bekritiseerden en onderling ruzie maakten. Maar de volgelingen van de Boeddha luisterden in stilte naar de leraar. Zij eerden en respecteerden hem. En ook degenen die uit de Orde uittraden en weer leek werden, eerden en respecteerden de Boeddha, Dhamma en Sangha.

        Op de vraag van de Boeddha hoeveel deugden de asceet in hem zag, zei deze dat hij vijf deugden zag en wel: (1) De Verhevene eet weinig en beveelt weinig eten aan. (2) De Verhevene is tevreden met elke soort van gewaad en beveelt aan met elke soort van gewaad tevreden te zijn. (3) De Verhevene is tevreden met elke soort van maaltijd en hij beveelt aan met elke soort van maaltijd tevreden te zijn. (4) De Verhevene is tevreden met elke soort van slaapplaats en beveelt aan met elke soort van slaapplaats tevreden te zijn. (5) De Verhevene leeft in afzondering en beveelt aan in afzondering te leven.

        Op grond van deze deugden eren en respecteren zijn discipelen hem en leven zij in afhankelijkheid van hem.

        De Boeddha verwerpt Udāyī’s opsomming. Maar er zijn vijf andere deugden op grond waarvan zijn discipelen hem eren en respecteren en wel:

        "De Verhevene wordt door zijn volgelingen geëerd vanwege zijn hogere deugdzaamheid. Zij hoogachten zijn voortreffelijke weten en schouwen; hij weet waarachtig en ziet waarachtig. Hij onderwijst de Dhamma door hogere geestelijke kracht, met vaste basis, op een overtuigende manier. De Verhevene wordt geëerd vanwege zijn hogere wijsheid. Hij kan met argumenten de leerstellingen van anderen weerleggen. Zijn volgelingen vragen hem over de edele waarheid van dukkha. Die waarheid wordt dan uitgelegd, tot volle tevredenheid van de toehoorders. Zij vragen ook over de edele waarheid van de oorsprong van dukkha. Zij vragen ook over de edele waarheid van het ophouden van dukkha. En zij vragen over de edele waarheid van de weg die naar het ophouden van dukkha leidt. Die waarheden worden dan uitgelegd, tot volle tevredenheid van de toehoorders.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg onderwezen tot ontplooiing van de vier grondslagen van oplettendheid. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik hun de weg verkondigd tot ontplooiing van de vier juiste inspanningen, namelijk zich inspannen om nog niet ontstane onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan; de inspanning om reeds ontstane onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen; zich inspannen om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan; en zich inspannen om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten voortduren, te versterken, te laten toenemen, te ontplooien en te vervolmaken. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vier krachten, namelijk concentratie van de wil, concentratie van energie, concentratie van bewustzijn, van het gemoed, en concentratie van onderzoek. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vijf geestelijke vaardigheden, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht. Deze vaardigheden leiden naar vrede, naar Verlichting. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vijf geestelijke krachten, namelijk de geestelijke krachten van vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en wijsheid. Deze geestelijke krachten leiden naar vrede, naar Verlichting. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de zeven factoren van Verlichting, namelijk oplettendheid (sati); het onderzoeken van de verschijnselen (dhammavicaya); energie (viriya); enthousiasme, geestvervoering, extase (pīti); kalmte (passaddhi); concentratie (samādhi); en gelijkmoedigheid (upekkha). Deze zeven factoren worden bevorderd door onthechten en leiden naar Nibbāna. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van het edele achtvoudige pad, namelijk juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste ontwikkeling van de geest of juiste concentratie. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de acht bevrijdingen. Van vorm vervuld ziet men vormen. Inwendig ziet men geen vorm, uitwendig ziet men vorm. Men is vastbesloten tot het schone. Met volledige overwinning van de waarneming van vorm, met het verdwijnen van de waarneming van uitwerking van de zintuigen, treedt men in het gebied van "ruimte is oneindig". Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van "bewustzijn is oneindig". Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van "er is niets". Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Dat gebied overwint men en men betreedt het gebied van het beëindigen van waarneming en gevoel. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de acht overwinningsgebieden.

        1. Inwendig neemt men vorm waar en men ziet uitwendig vormen die begrensd zijn, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        2. Terwijl men innerlijk vorm waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, onbegrensd, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        3. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, begrensd, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        4. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, onbegrensd, mooie en lelijke. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        5. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, blauw, met een blauwe kleur, met een blauw uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        6. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, geel, met een gele kleur, met een geel uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        7. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, rood, met een rode kleur, met een rood uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        8. Terwijl men innerlijk vorm niet waarneemt, ziet men uiterlijk vormen, wit, met een witte kleur, met een wit uiterlijk. Terwijl men ze overwint, neemt men ze aldus waar: "Ik weet, ik zie."

        Door deze overwinningsgebieden bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de tien kasina-fundamenten.[161] De een neemt het aarde-kasina waar, boven zich, onder zich en overal, ongedeeld en onbegrensd. Een ander neemt het water-kasina waar, of het vuur-kasina, of het wind-kasina, ongedeeld en onbegrensd. Iemand anders neemt het blauw-kasina waar of het geel-kasina of het rood-kasina, of het wit-kasina, ongedeeld en onbegrensd. Weer iemand anders neemt het ruimte-kasina waar of het bewustzijn-kasina, ongedeeld en onbegrensd. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

        

        Verder heb ik mijn volgelingen de weg verkondigd tot ontplooiing van de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).

        1. Volledig afgescheiden van zin-genot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, treedt iemand binnen in de eerste jhana. Ze gaat samen met beginconcentratie van de geest en met aanhoudende concentratie ervan, gaat samen met vervoering en zaligheid welke uit de afgescheidenheid is ontstaan. Hij laat de vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet door deze vervoering en zaligheid doordrongen is.

        2. Door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest (naar het meditatie-object) treedt iemand binnen in de tweede jhana. Ze bevat innerlijke kalmte en geestelijke eenwording. En men vertoeft erin met vervoering en zaligheid. Hij laat de vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet erdoor doordrongen is.

        3. Met het afnemen van vervoering vertoeft men in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En men treedt binnen in de derde jhana die vol lichamelijk ondervonden zaligheid is. Hiervan zeggen de heiligen: 'Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en vol oplettendheid is.' En men verblijft in die derde meditatieve verdieping. Men laat de zaligheid die vrij van vervoering is, het hele lichaam doordringen zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door de gelukzaligheid die vrij van vervoering is.

        4. Met het overwinnen van geluk en pijn, en door het al eerder verdwijnen van vreugde en verdriet, treedt men binnen in de vierde jhana. Vanwege gelijkmoedigheid heeft deze jhana noch iets pijnlijks noch iets aangenaams in zich; maar ze heeft de zuiverheid van de oplettendheid. En men vertoeft erin. En men doordringt dit lichaam met een zuiver, helder hart zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door het zuivere, heldere hart.

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd tot het volgende inzicht. "Dit lichaam van mij dat uit materiële vorm bestaat, dat samengesteld is uit de vier grote elementen, door moeder en vader verwekt, door middel van rijst en rijstebrij opgebouwd, dit lichaam is onderworpen aan vergankelijkheid, onderworpen aan verval; en dit bewustzijn van mij wordt weggedragen en is heel eng ermee verbonden. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

Het geestgeschapen lichaam

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd hoe men vanuit dit lichaam een ander lichaam schept dat vorm bezit, dat uit de geest is geschapen, met alle ledematen, waaraan geen vaardigheid ontbreekt. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

De soorten van bovennatuurlijke krachten

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd hoe men de verschillende soorten van bovennatuurlijke krachten beheerst. Van één wordt hij meervoudig; van meervoudig wordt hij weer een. Hij kan zichtbaar en onzichtbaar worden. Hij kan door muren, omwallingen, bergen zweven als door de lucht. Hij kan op de aarde op- en onderduiken als in het water. Hij kan op het water lopen zonder te zinken, alsof hij op de aarde loopt. Hij kan in lotuszit door de lucht vliegen als een vogel. Hij kan de maan en de zon met de hand aanraken en betasten. Hij kan het lichaam beheersen tot zelfs in de Brahma-wereld. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

Het hemelse oor

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd hoe men met het hemelse oor, dat zuiver is en dat boven menselijke grenzen reikt, beide soorten van geluiden kan horen, de hemelse en de menselijke, de geluiden van verre en die van nabij. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

Het gemoed van anderen kennen.

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij het gemoed van anderen kunnen begrijpen nadat zij het met hun eigen hart hebben omvat. Zij weten wie begerig is en wie niet. Zij weten wie haat heeft en wie niet. Zij weten wie onwetend is en wie wetend. Zij weten wie geconcentreerd is en wie ongeconcentreerd. Zij weten wie een verheven geest heeft en wie een niet verheven geest heeft. Zij weten wie naar het hogere streeft en wie naar het lagere. Zij weten wie edel is en wie onedel. Zij weten wie rustig is en wie rusteloos. Zij weten wie bevrijd is en wie niet bevrijd is. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

Herinnering aan vroegere levens

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij zich aan veel vroegere levens kunnen herinneren, d.w.z. aan één leven, aan 2, 3, 4, 5, 10, 20, 30, 40, 50, 100 levens, 1000, 100.1000 levens, aan veel aeonen van wereldvergaan, aan veel aeonen van wereldontstaan, aan veel aeonen van wereldontstaan en wereldvergaan. Zij herinneren zich welke naam zij er hadden, tot welke familie zij behoorden; zij herinneren zich hoe zij eruit zagen, wat hun voedsel was, wat zij er ondervonden aan wel en wee, hoe hun levensspanne was; zij herinneren zich waar zij na de dood wedergeboren werden. Zij herinneren zich aan vele vroegere vormen van bestaan, met de details ervan. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

Het hemelse oog

        

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd hoe zij met het hemelse oog, dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, kunnen zien hoe de wezens sterven en wedergeboren worden, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende. Zij begrijpen hoe de wezens verder gaan overeenkomstig hun daden. "Wie zich in daden, woorden en gedachten slecht heeft gedragen, wie de edelen heeft beschimpt, wie onjuiste visies had, komt na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, ja zelfs in de hel. Maar degenen die zich goed gedragen hebben in daden, woorden en gedachten, die de edelen niet hebben beschimpt, die juiste visies hadden en die visies in hun daden tot uiting lieten komen, zijn na de dood wedergeboren op een gelukkig oord van de bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld." Zo zien zij met het hemelse oog. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht.

De vernietiging van de neigingen

        Verder heb ik mijn discipelen de weg verkondigd door welke zij door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hier en nu intreden en vertoeven in de bevrijding van het hart en de bevrijding door wijsheid. Die bevrijding is met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij. - En daardoor bereiken veel van mijn volgelingen de volmaaktheid van de hogere geestelijke kracht en vertoeven erin.

        Om deze redenen hoogachten, eren, respecteren en waarderen mijn discipelen mij en leven zij in afhankelijkheid van mij."

        De asceet Udayin was tevreden en gelukkig met de woorden van de Verhevene.

M.78. (M.VIII.8) Samanamandikā sutta

        De dolende asceet Uggahamana beweerde dat iedere asceet en monnik die afzag van verkeerd gedrag in daad, woord en gedachte en van verkeerd levensonderhoud, een volledig volmaakte heilige was. De Boeddha sprak deze bewering tegen met de woorden dat in dat geval zelfs een klein kind dat onschuldig op bed sliep Arahantschap kon opeisen. Hij legde toen uit dat alleen het edele achtvoudige pad naar juist inzicht en juiste bevrijding leidt.[162]

M.78. (M.VIII.8) Samanamandikā sutta

        Te Savatthi. De dolende asceet Uggahamana Samanamandikāputta verbleef er met een grote groep asceten. De timmerman Pañcakanga wilde naar Savatthi gaan om de Verhevene te bezoeken. Maar hij vond het nog te vroeg. Daarom ging hij naar het park waar de asceten verbleven. Hij groette de dolende asceet Uggahamana en ging naast hem zitten. De asceet zei toen dat iemand met de volgende vier eigenschappen volmaakt is, het hoogste heeft bereikt en onoverwinnelijk is, namelijk (1) hij verricht geen slechte lichamelijke daden; (2) hij gebruikt geen slechte taal; (3) hij heeft geen slechte bedoelingen; (4) hij verdient zijn levensonderhoud niet op de een of andere slechte manier.

        De timmerman bevestigde die woorden niet en keurde ze ook niet af. Hij stond op, ging naar de Boeddha en vertelde wat er gebeurd was.

        De Boeddha zei daarop dat volgens de bewering van de asceet een jonge baby het hoogste bereikt had, een volmaakte heilige was. Immers, een baby heeft nog geen voorstelling van lichaam; hoe kan hij dan een slechte daad verrichten. Een baby heeft geen voorstelling van taal; hoe kan hij dan slechte taal gebruiken. Een baby heeft geen voorstelling van bedoeling; hoe kan hij dan slechte bedoelingen hebben. Een baby heeft geen voorstelling van levensonderhoud; hoe kan hij dan zijn levensonderhoud op een slechte manier verdienen.

        Iemand die bovengenoemde vier eigenschappen bezit, is geen volmaakte heilige, maar behoort tot dezelfde categorie als een baby.

        Maar iemand die de volgende tien eigenschappen bezit, is volmaakt in het heilzame; die heeft het hoogste bereikt, die is onoverwinnelijk.[163]

        Eerst moet het zo begrepen worden: dit zijn onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen; onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen ontstaan hierin; onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen worden hier zonder rest opgeheven. Iemand die op deze manier oefent, oefent zich in de weg naar het opheffen van onheilzame gewoonten en onheilzame bedoelingen.

        Verder moet het zo begrepen worden: dit zijn heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen; heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen ontstaan hierin; heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen worden hier zonder rest opgeheven. Iemand die op deze manier oefent, oefent zich in de weg naar het opheffen van heilzame gewoonten en heilzame bedoelingen.

        Onheilzame gewoonten zijn: onheilzame lichamelijke daden, onheilzame daden in taal, en slechte levenswijze. Die onheilzame gewoonten ontspringen in de geest. Hoewel de geest veelvuldig is, van verschillende aard en met verschillende aspecten, is er geest die beïnvloed is door begeerte, door haat en door onwetendheid. Onheilzame gewoonten ontstaat daarin.

        Onheilzame gewoonten worden zonder rest opgeheven door het volgende. Men overwint verkeerd lichamelijk gedrag en men ontplooit goed lichamelijk gedrag. Men overwint verkeerd gedrag wat het taalgebruik betreft, en men ontplooit goed gedrag wat het taalgebruik betreft. Men overwint verkeerd geestelijk gedrag en men ontplooit goed geestelijk gedrag. Men overwint verkeerde levenswijze en verwerft zijn levensonderhoud door juiste levenswijze. Op die manier worden onheilzame gewoonten zonder rest opgeheven.[164]

        En hoe oefent men zich in de weg naar het opheffen van onheilzame gewoonten? Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

        Iemand die zo oefent, oefent zich op de weg naar de opheffing van onheilzame gewoonten.

        Wat zijn heilzame gewoonten? - Dat zijn heilzame daden in lichaam en taalgebruik, en de zuivering van de levenswijze.

        Hoe ontstaan die heilzame gewoonten? Ze ontstaan in de geest. Hoewel de geest veelvuldig is, van verschillende aard en met verschillende aspecten, bestaat er geest die niet beïnvloed is door begeerte, niet door haat en niet door onwetendheid.

        Waar worden die heilzame gewoonten zonder rest opgeheven? – Men is deugdzaam, maar men identificeert zich niet met die deugdzaamheid. Men begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, waarin die heilzame gewoonten zonder rest opgeheven worden.[165]

        En hoe oefent men zich in de weg naar de opheffing van heilzame gewoonten? - Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame toestanden van de geest niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

        Wat zijn onheilzame bedoelingen? Het is de bedoeling van zinsverlangen, de bedoeling van kwaadwil en de bedoeling van wreedheid. Die onheilzame bedoelingen ontstaan in de geest. Er is waarneming van zinsverlangen, waarneming van kwaadwil en waarneming van wreedheid. Daaruit ontstaan onheilzame bedoelingen.

        Waar worden die onheilzame bedoelingen zonder rest opgeheven? - Men treedt, afgescheiden van zinsverlangen, afgescheiden van onheilzame geestestoestanden, binnen in de eerste jhana.[166]

        Hoe oefent men zich in de weg naar opheffing van onheilzame bedoelingen? – Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame toestanden van de geest niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

        Wat zijn heilzame bedoelingen? - Het zijn de bedoelingen van ontzegging, van niet-kwaadwil en van niet-wreedheid. Die bedoelingen ontstaan in de waarneming. Waarneming is veelvuldig, van verschillende aard en met verschillende aspecten. Maar er is waarneming van ontzegging, van niet-kwaadwil en van niet-wreedheid. Daaruit ontstaan heilzame bedoelingen.

        Waar worden die heilzame bedoelingen zonder rest opgeheven? – Men treedt binnen en vertoeft in de tweede jhana.[167]

        En hoe oefent men zich in de weg naar het opheffen van heilzame bedoelingen? - Men spant zich in om nog niet ontstane slechte, onheilzame toestanden van de geest niet te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane slechte, onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen. Men spant zich in om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan. Men spant zich in om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te behouden, te laten groeien, toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

        Welke tien eigenschappen moet men bezitten om als verwerkelijkt in het heilzame te gelden, als volmaakt in het heilzame, als iemand die het hoogste heeft bereikt, als iemand die onoverwinnelijk is?

        Men bezit juist inzicht, juiste bedoeling (juist denken), juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste ontwikkeling van de geest, en juiste bevrijding. En dat alles op het niveau van iemand die de training ten einde heeft gebracht.

        Als men die tien eigenschappen heeft, is men volmaakt in het heilzame, onoverwinnelijk. Men heeft dan het hoogste bereikt."

        De timmerman verheugde zich over de woorden van de Boeddha.

M.79. (M.VIII.9) Cūlasakuludāyi sutta

        Te Rājagaha. De dolende asceet Sakuludāyī stelde aan de Boeddha veel vragen over atta en sīla. De Boeddha legde hem de praktijk van de leer uit, te beginnen met de regel van niet-doden en eindigende met de verwerkelijking van Nibbāna.[168]

M.79. (M.VIII.9) Cūlasakuludāyi sutta

        

        Te Rājagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos. De dolende asceet Sakuludāyī verbleef er toen in een park samen met veel andere asceten. In de morgen ging de Boeddha op weg naar Rajagaha voor aalmoezen. Maar hij vond het nog te vroeg en ging daarom naar het park waar de dolende asceet Sakuludāyī verbleef. De asceet groette de Boeddha en nodigde hem uit te gaan zitten. Toen de Boeddha op de voor hem gereedgemaakte zitplaats was gaan zitten, zei de asceet dat Nigantha Nātaputta beweerde alwetend en alziend te zijn. Dag en nacht, wakend en slapend, onafgebroken zou hij wetend en ziende zijn. Maar toen de asceet hem vragen over het verleden stelde, maakte Nataputta uitvluchten, leidde het gesprek op iets anders en toonde woede en bitterheid. De asceet dacht toen dat de Verhevene in deze dingen ervaren was.

        De Boeddha: “Als iemand zich aan veel levens kon herinneren, tot vele aeonen terug, met details, dan zou hij mij iets over het verleden kunnen vragen, of ik zou hem iets over het verleden kunnen vragen. Hij zou mij dan tevreden kunnen stellen met zijn antwoord, of ik zou hem tevreden kunnen stellen met mijn antwoord.

        Als iemand met het hemelse oog ziet hoe de wezens sterven en wedergeboren worden overeenkomstig hun wilsacties, dan zou hij mij iets over de toekomst kunnen vragen of ik zou hem iets over de toekomst kunnen vragen. Hij zou mij dan tevreden kunnen stellen met zijn antwoord, of ik zou hem tevreden kunnen stellen met mijn antwoord.

        Maar laat verleden en toekomst. Ik zal je de Dhamma leren. Als dit is, bestaat dat; met het ontstaan van het ene ontstaat het andere. Als dat niet is, is dat niet; met het beëindigen van het ene eindigt het andere."

        De asceet zei dat hij zich niet eens kon herinneren aan wat hij in dit leven had meegemaakt. Hoe kon hij zich dan aan vele vroegere levens herinneren, met de details? En hij kon nog niet eens een slik-kabouter zien. Hoe kon hij dan met het hemelse oog de wezens zien sterven en weer geboren worden in overeenkomst met hun wilsacties? Maar wat de Verhevene zei over oorzakelijk ontstaan, dat was de asceet helemaal niet duidelijk. De asceet zei daarom dat in zijn eigen leer onderwezen werd wat de volmaakte glans was. Hij kon echter niet duidelijk maken wat precies ermee bedoeld werd. De Boeddha zei daarop dat hij was als iemand die beweerde het mooiste meisje van het land lief te hebben, maar die haar niet gezien had, van haar niet wist tot welke kaste zij behoorde, wie haar ouders waren, of zij groot of klein was, die niet wist waar zij woonde. Wat die man beweerde was onzin. De asceet bevestigde dit. De Boeddha zei dat de asceet op dezelfde manier beweerde dat die glans volkomen was, onovertroffen, maar dat hij niet wist waar die glans was.

        De asceet zei toen dat het zelf stralend is als een edelsteen en dat het onveranderd na de dood verder leeft.

        De Boeddha toonde toen dat de glans van de edelsteen in de nacht overtroffen wordt door een gloeiwormpje, de glans van het gloeiwormpje weer door een olielamp, die weer door een groot kampvuur, dat kampvuur wordt in de morgen weer overtroffen door de morgenster, die ster wordt 's nachts weer overtroffen door de volle maan, en de maan wordt overdag weer overtroffen door de zon. En er waren goden die stralender waren dan de zon.

        De asceet zei dat de Boeddha de discussie tot een einde had gebracht. Gevraagd over de eigen leer en de glans bleek de asceet dom te zijn.

        De Boeddha vroeg of er een volledig aangename wereld was en of er een weg was om die wereld te verwerkelijken. De asceet zei dat in zijn leer onderwezen werd dat er een volledig aangename wereld was en een weg om die wereld te verwerkelijken. Die weg is: niet doden, niet nemen wat niet gegeven is, geen verkeerd seksueel gedrag, niet liegen.

        De Boeddha: “Als hij zich aan die regels houdt, ondervindt zijn zelf dan geluk of ook leed?

        De asceet: “Het zelf ondervindt dan zowel geluk als leed.”

        De Boeddha: “Komt de verwerkelijking van een volledig aangename wereld dan tot stand doordat men een weg volgt die bestaat uit een mengeling van geluk en leed?”

        De asceet zei dat de Boeddha de discussie tot een einde had gebracht. Meer had zijn leraar niet onderwezen.

        De Boeddha onderwees de asceet Udayin toen in de Dhamma. “Er is een volledig aangename wereld; er is een weg om die wereld te verwerkelijken. Men treedt binnen in de eerste, tweede en derde jhana.”

        De asceet: “Dat is niet de weg; dat is al de volledig aangename wereld.”[169]

        De Boeddha: “Neen, ze is dan nog niet verwerkelijkt. Met het overwinnen van geluk en leed treedt men binnen in de 4e jhana. Men vertoeft bij die goden die in een volledig aangename wereld verschenen zijn en men kan met hen praten. Dan is een volledig aangename wereld verwerkelijkt.”

        De asceet vroeg of de bhikkhus omwille van die volledig aangename wereld het heilige leven leidden.

        De Boeddha: “De bhikkhus leiden het heilige leven niet omwille van de volledig aangename wereld. Er zijn andere toestanden die hoger en verhevener zijn. Voor het verwerkelijken daarvan leiden zij het heilige leven.

        Een Tathagata verschijnt in de wereld, een heilige, een volmaakt Verlichte, volmaakt in juist weten en verheven in gedrag, volmaakt, kenner van de werelden, onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden, leraar van goden en mensen, een Ontwaakte, een Verhevene. Hij legt deze wereld uit met haar Maras en Brahmas, hij legt aan deze generatie met haar monniken en brahmanen, met haar prinsen en het volk uit wat hij met hogere geestelijke kracht zelf heeft verwerkelijkt. Hij onderwijst de Dhamma die goed is aan het begin, goed in het midden en goed aan het einde. Hij onderwijst die Dhamma met de juiste betekenis en de juiste manier van uitdrukken, hij onthult een heilig leven dat geheel volkomen en zuiver is.

        Een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd verneemt die Dhamma. Wanneer hij de leer verneemt, krijgt hij vertrouwen in de Tathagata. En dan overweegt hij aldus: 'Het leven van een gezinshoofd is eng en stoffig. Het leven zonder huis is wijd en open. Als men thuis woont, is het niet gemakkelijk om het heilige leven te leiden dat ten zeerste volmaakt en zuiver is, als een gepolijste mossel. Stel dat ik hoofdhaar en baard afscheer, het gele gewaad aantrek en van het leven in huis vertrek naar een leven zonder huis.' Bij een latere gelegenheid doet hij dat, waarbij hij een klein of groot vermogen, een kleine of grote kring van verwanten opgeeft.

        Hij neemt de oefening en levenswijze op zich van de bhikkhus. Hij onthoudt zich van doden; hij leeft vol mededogen met alle levende wezens. Hij steelt niet; hij neemt niet wat niet is gegeven. Hij geeft onkuis gedrag op. Hij liegt niet; hij spreekt de waarheid. Hij verspreidt geen roddelpraatjes; hij bevordert eendracht. Hij onthoudt zich van ruwe taal en van geklets. Hij onthoudt zich ervan zaadgoed en planten te beschadigen. Hij eet alleen één maaltijd. Hij onthoudt zich van dansen, zingen, musiceren en het bezoek aan theatervoorstellingen. Hij onthoudt zich ervan sieraden te dragen of parfum en schoonheidscremes te gebruiken. Hij onthoudt zich van hoge en brede bedden. Hij onthoudt zich ervan goud en zilver aan te nemen. Hij onthoudt zich ervan ongekookt voedsel aan te nemen. Hij eet geen ruw vlees. Hij neemt geen vrouwen en meisjes aan. Hij neemt geen geiten en schapen aan, geen pluimvee en geen varkens. Hij neemt geen olifanten, runderen, paarden, velden en landerijen aan. Hij onthoudt zich ervan als bode te fungeren en boodschappen over te brengen. Hij onthoudt zich van kopen en verkopen. Hij gebruikt geen valse gewichten, valse metalen en valse maten. Hij onthoudt zich ervan te bedriegen. Hij onthoudt zich van het toebrengen van letsel, boeien, struikroverij, plunderen en geweld.

        Hij heeft voldoende aan de kleren die zijn lichaam beschermen, en met de aalmoezen-maaltijd om zijn maag te vullen. Waarheen hij ook gaat, hij neemt alleen dat mee. Juist zoals een vogel alleen met de vleugels als bagage vliegt, evenzo heeft de bhikkhu voldoende aan de kleren die zijn lichaam beschermen en aan de aalmoezen-maaltijd om zijn maag te vullen. Voorzien van deze opeenhoping van edele deugdzaamheid ondervindt hij een zaligheid die onberispelijk is.

        Wanneer hij met het oog een vorm ziet, hecht hij zich niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in hem kunnen binnendringen wanneer hij het zintuig van zien onbeheerst laat, oefent hij zich in het beheersen ervan. Hij beschermt het zintuig van zien, hij houdt zich bezig met het beheersen van dat zintuig.

        Evenzo met het oor (zintuig van horen) en geluid, neus (zintuig van ruiken) en geur, tong (zintuig van proeven) en smaak, lichaam (zintuig van aanraken) en aanrakingsobject, geest (zintuig van denken e.d.) en geestelijk object.

        Kortom, wanneer hij met een zintuig een zintuiglijk object waarneemt, hecht hij zich niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in hem kunnen binnendringen wanneer hij de zintuigen onbeheerst laat, oefent hij zich in het beheersen ervan. Hij beschermt de zintuigen, hij houdt zich bezig met het beheersen van die zintuigen.

        Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het komen en bij het gaan. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het dragen van het (onder)gewaad, het buitengewaad en de nap. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij de ontlasting en bij het urineren. Hij wordt iemand die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

        Omdat hij deze opeenhoping van edele deugdzaamheid, deze edele beheersing van de zintuigen en deze edele oplettendheid en dit heldere weten heeft, trekt hij zich terug naar een afgescheiden verblijfplaats: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een bergkloof, in een grot, op een lijkenplaats, in een jungle, op een open veld, op een bundel stro.

        Na terugkeer van de ronde voor aalmoezen, na de maaltijd gaat hij met gekruiste benen en met het lichaam rechtop neerzitten, oplettend en helder bewust. Hij overwint de hebzucht naar wereldlijke dingen en vertoeft met een hart dat vrij is van hebzucht. Hij zuivert zijn geest van hebzucht. Hij overwint kwaadwil en haat en vertoeft met een hart dat vrij is van kwaadwil, dat mededogen ondervindt voor het welzijn van alle levende wezens. Hij zuivert zijn geest van kwaadwil en haat. Hij overwint traagheid en starheid en vertoeft met een hart dat vrij is van traagheid en starheid, met lichte geest, oplettend en helder bewust. Hij zuivert zijn geest van traagheid en starheid. Hij overwint rusteloosheid en gewetenswroeging en vertoeft gelijkmoedig, met een geest die innerlijke vrede heeft. Hij zuivert zijn geest van rusteloosheid en gewetenswroeging. Hij overwint de twijfel en vertoeft vrij van twijfel, zonder onzekerheid wat betreft heilzame toestanden van de geest. Hij zuivert zijn geest van twijfel.

        Nadat hij deze vijf hindernissen, deze onvolkomenheden van het hart die de wijsheid zwak maken, heeft overwonnen, treedt hij geheel afgescheiden van zintuiglijk genot, afgescheiden van onheilzame geestelijke toestanden, in de eerste meditatieve verdieping (jhana) in.

        Deze gaat gepaard met indrukken, overwegingen en redeneren, is ontstaan uit afzondering en is vol vreugde en vervoering. En hij vertoeft erin met vervoering en geluk. Udāyin, deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken voeren bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Verder, door het tot bedaren brengen van overdenken en redeneren verkrijgt hij innerlijke kalmte, geestelijke eenwording. En hij treedt binnen en vertoeft in de tweede meditatieve verdieping. Deze is vrij van overwegingen en redeneren, is ontstaan uit concentratie en is vol vreugde en vervoering. En hij vertoeft erin met vervoering en geluk ontstaan uit concentratie. Udāyin, ook deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken leiden bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Verder, na het afnemen van vervoering en door het vrij worden van zucht naar vreugde vertoeft hij in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En hij ervaart in eigen persoon dat gevoel waarvan de heiligen zeggen: 'Vol vreugde leeft degene die gelijkmoedigheid heeft en die oplettend is.' Zo treedt hij binnen en verblijft hij in de derde meditatieve verdieping. Udāyin, ook deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken leiden bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Verder, na plezier en pijn te hebben opgegeven, en door het verdwijnen van eerdere vervoering en verdriet, treedt hij binnen in de vierde meditatieve verdieping. Op grond van gelijkmoedigheid heeft deze geen angst noch vreugde, is vrij van leed en vrij van geluk; ze is geheel gezuiverd door oplettendheid. En hij vertoeft erin. Udāyin, ook deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken leiden bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Wanneer zijn geconcentreerde geest op die manier gezuiverd is, helder, smetteloos, vrij van onvolkomenheden, gedwee, bruikbaar, vast en onwrikbaar, richt hij zijn geest op het weten van de herinnering aan vroegere levens. Hij herinnert zich veel levens met veel details. Udāyin, ook deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken leiden bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Wanneer zijn geconcentreerde geest op die manier gezuiverd is, helder, smetteloos, vrij van onvolkomenheden, gedwee, bruikbaar, vast en onwrikbaar, richt hij zijn geest op het weten van het sterven en weer verschijnen van wezens. Hij ziet met het hemelse oog de wezens sterven en weer verschijnen overeenkomstig hun wilsacties. Udāyin, ook deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken leiden bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Wanneer zijn geconcentreerde geest op die manier gezuiverd is, helder, smetteloos, vrij van onvolkomenheden, gedwee, bruikbaar, vast en onwrikbaar, richt hij zijn geest op het weten van de vernietiging van de neigingen. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid wat lijden is, wat de oorsprong ervan is, wat het beëindigen ervan is, wat de weg is die naar het beëindigen ervan leidt.

        Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid wat de neigingen zijn, wat de oorsprong ervan is, wat het beëindigen ervan is, en wat de weg is die naar het beëindigen ervan leidt.

        Wanneer hij zo weet en ziet, is zijn geest bevrijd van de neiging van de zinnen, van de neiging van worden en van de neiging van onwetendheid. Het weten is er dat hij bevrijd is. Hij begrijpt: "Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden. Verder is er niets meer te doen." Udāyin, ook deze toestand is hoger en verhevener; om die toestand te verwerkelijken leiden bhikkhus het heilige leven onder mij.

        Udāyin, dit zijn hogere en verhevenere toestanden omwille waarvan bhikkhus het heilige leven onder mij leiden."[170]

        Na deze woorden zei de asceet Sakuludāyin aan de Verhevene dat deze de leer heel helder en duidelijk had uitgelegd. De asceet nam zijn toevlucht tot de Boeddha, Dhamma en Sangha van de bhikkhus. Hij wilde graag in de Orde opgenomen worden.

        De groep asceten die bij Sakuludāyin behoorden, zeiden toen tot hem: "Meester Udāyin, leidt toch niet het heilige leven onder de monnik Gotama. Leef niet als een leerling nadat je al een leraar bent geworden. Als je dat doet dan is dat alsof een watervat een kleine beker werd."

        Zo werd de rondtrekkende asceet Sakuludāyin eraan gehinderd om het heilige leven onder de Verhevene te leiden.[171]

M.80. (M.VIII.10) Vekhanassa sutta

        Een herhaling van een deel van het voorgaande sutta, met een toevoeging over de vijf zintuigen.

        Te Sāvatthi. Gesprek van de Boeddha met de dolende asceet Vekhanasa. Geluk ontsproten uit geestelijke niveaus is hoger dan geluk verkregen door zintuiglijke genietingen. De Verhevene gaf ook de verzekering dat ieder die zijn instructies serieus opvolgde, de zaligheid van geestelijke niveaus zou genieten.

 

IX. Rāja-vagga (M.81-90) (M.IX. 1-10)

        Over het vroegere leven van de Boeddha als Jotipāla ten tijde van de Boeddha Kassapa. De leer van vergankelijkheid, anicca. Het verhaal van het vroegere leven van de Boeddha als koning Makhādeva. De ware brahmaan. Men is edel niet door geboorte, maar door deugdzaamheid. Als men een verkeerde daad verricht, wordt men wedergeboren in staten van ellende. En als men goede daden verricht, wordt men wedergeboren in een gelukkige sfeer. Als men vertrouwen heeft, een goede gezondheid, integriteit, ijver en voldoende intelligentie om de verschijnselen van ontstaan en vergaan te begrijpen, en als men de Tathāgata als leraar en gids heeft, dan kan men volmaakte heiligheid bereiken binnen zeven jaren, onder gunstige omstandigheden zelfs in een halve dag. Het verhaal over de bekering van de rover-moordenaar Angulimāla. Koning Pasenadi wordt tot de leer van de Boeddha bekeerd. Over goede en slechte daden, woorden en gedachten. Koning Pasenadi geeft een lofspraak over de Boeddha en prijst diens deugden. De goden en Brahmā. Vier klassen van personen en hun bestemming na de dood.[172]

M.81. (M.IX.1) Ghatīkāra sutta.

        De Boeddha reisde rond in het land Kosala. Hij vertelde aan Ānanda over zijn vorige leven ten tijde van de Boeddha Kassapa als Jotipāla.

        Chatikāra de pottenbakker was toen erg devoot. Hij zorgde voor zijn blinde ouders en tegelijkertijd zorgde hij voor de Boeddha Kassapa met de hoogste eerbied. Ghatikāra dwong zijn vriend Jotipāla ook naar de Boeddha Kassapa te gaan en hem eer te betonen. Jotipāla vernam er de leer, verliet het huiselijke leven en werd in de Orde van de Boeddha Kassapa opgenomen. Jotipāla was de tegenwoordige Boeddha Gotama.

 

M.82. (M.IX.2) Ratthapāla sutta.

        

        Het verhaal over Ratthapāla, wiens ouders tevergeefs probeerden hem ervan af te houden in de Sangha in te treden.

        Ratthapāla, de zoon van een rijke brahmaan, kreeg van zijn ouders met moeite toestemming om in de Orde van de Boeddha in te treden. Twaalf jaar streefde hij met ijver en bereikte Arahantschap.[173] Toen bezocht hij zijn ouders. Zij probeerden hem met rijkdom en vrouw terug te brengen naar een leven als gezinshoofd, maar [natuurlijk] tevergeefs. Hij onderwees zijn ouders de leer van vergankelijkheid, anicca. Hij zei dat hem niets bekoorde in rijkdom en vrouw.

M.83. (M.IX.3) Makhādeva sutta.

        Het verhaal van het vroegere leven van de Boeddha als koning Maghādeva.

        In het koninklijke mango-park te Mithulā. De Boeddha vertelde aan Ānanda over de edele traditie die door de oprechte koning Maghadeva was begonnen. Toen diens haar grijs begon te worden, gaf hij het huiselijke leven op en gaf de troon en zijn gebied aan zijn oudste zoon. Deze traditie ging vele generaties lang over van koning tot zoon, duizenden jaren lang, tot aan de regering van koning Nimi. Deze koning had een zoon met naam Kalārajanaka. Deze zoon ging niet vanuit het huiselijke leven in het huisloze leven. Hij maakte zo een einde aan de traditie.

        De Boeddha zei dat hij koning Maghadeva was geweest. Die traditie leidde niet naar kalmte, niet naar hogere kennis. Ze leidde alleen naar de sfeer van Brahmā. Maar als Boeddha onderwees hij nu de edele praktijk die leidde naar de opheffing van gehechtheid, naar het verdwijnen van dukkha. Ze leidt naar kalmte en hogere kennis, doordringend inzicht en de verwerkelijking van Nibbāna. De Verhevene spoorde toen aan: “Ānanda, ga verder met het volgen van deze goede praktijk. Laat jij niet de persoon zijn met wie mijn traditie eindigt.”

M.84. (M.IX.4) Madhura sutta.

        Te Madhura. Na het overlijden van de Boeddha gaf de eerwaarde Kaccāna aan koning Avantiputta een leerrede over de ware brahmaan en de ware betekenis van kaste.

        De eerwaarde Mahākaccāna legde aan de koning uit dat men edel was niet door geboorte, maar door deugdzaamheid. Of men nu brahmaan was, Khattiya, Vessa of Sudda, als men een verkeerde daad deed, zou men wedergeboren worden in staten van ellende. En als men goede daden verrichtte, zou men wedergeboren worden in een gelukkige sfeer. Na deze leerrede nam de koning, die voordien een ander geloof had, zijn toevlucht tot de Boeddha, Dhamma en Sangha.

M.84. (M.IX.4) Madhura sutta

        Te Madhura in het Gunda-bosje. De Eerwaarde Mahā Kaccāna sprak er met koning Avantiputta van Madhurā over kaste. De koning zei: „De brahmanen zeggen dat alleen zij de hoogste kaste zijn, dat zij een heldere huidskleur hebben, dat zij rein zijn, dat zij afstammelingen zijn van Brahma, uit zijn mond geboren, door hem geschapen, en dat andere kasten van lagere stand zijn, een donkere huidskleur hebben, niet rein zijn.“

De Eerwaarde Mahā Kaccāna zei dat dit maar gepraat was, dat het niet overeenkomstig de waarheid was. Als een edelman rijk aan bezittingen is, veel graan, zilver of goud heeft, dan zullen er andere edellieden zijn die hem dienen en die hem proberen te vleien. En ook brahmanen, handelaars en arbeiders zullen dat doen.

Evenzo is het als een brahmaan of een handelaar of een arbeider rijk aan bezittingen is, veel graan, zilver of goud heeft; er zullen dan andere mensen zijn die hem dienen en die hem proberen te vleien.

De Eerwaarde Mahā Kaccāna vroeg toen of er in dat geval verschil was tussen de vier kasten. De koning antwoordde dat zij dan geheel gelijk zijn. Hij kende dan geen onderscheid tussen de kasten.

De Eerwaarde Mahā Kaccāna zei dat dit een voorbeeld was dat de bewering van de brahmanen maar gepraat was. En hij gaf andere voorbeelden.

Koning, stel dat een edelman levende wezens zou doden, dat hij zou stelen, een verkeerd gedrag had bij zinsgenot, (zich seksueel verkeerd gedroeg), dat hij zou liegen, hatelijke en ruwe taal zou gebruiken, dat hij kletspraatjes zou houden, hebzuchtig zou zijn, dat hij een geest vol kwaadwil had, en een verkeerde mening had. Zou hij dan na de dood wedergeboren worden in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verdoemenis, ja zelfs in de hel? – De koning zei dat die persoon dan op een ongelukkige bestemming wedergeboren zou worden, zo had hij van Arahants geleerd.

“Evenzo is het met een brahmaan, een handelaar en een arbeider. Koning, zijn in die gevallen de kasten gelijk of niet?“ – “In dat geval zijn de kasten geheel gelijk.“

“Stel dat een edelman zich onthoudt van doden, van stelen, van verkeerd gedrag bij zinsgenot, zich ervan onthoudt te liegen, hatelijke en grove taal te gebruiken en kletspraatjes te houden; stel dat hij niet hebzuchtig is, dat hij een geest heeft zonder kwaadwil en dat hij juiste visie heeft. Zou hij na de dood op een gelukkige bestemming wedergeboren worden?“

“Als een edelman zich op die manier gedraagt, zal hij op een gelukkige bestemming wedergeboren worden, ja zelfs in de hemelse wereld.“

“Evenzo is het met een brahmaan, een handelaar en een arbeider. Koning, zijn in die gevallen de kasten gelijk of niet?“ – “In dat geval zijn de kasten geheel gelijk.“

        “Koning, stel dat een edelman in huizen zou inbreken, goederen plunderde, mensen overviel, de vrouw van een ander verleidde. Als hij zou worden vastgenomen en u hem moest bestraffen, wat zou u dan doen?“ - “Eerwaarde Kaccana, wij zouden hem laten terechtstellen of een geldboete opleggen of wij zouden hem verbannen. Wij zouden hem straffen zoals hij het verdient. Zijn vroegere status van edelman heeft hij dan verloren en hij wordt dan alleen als rover beschouwd.“

        “Koning, stel dat een brahmaan, een handelaar of een arbeider zich op een dergelijk manier zou gedragen.“ – “Wij zouden op dezelfde manier handelen. Die mensen zouden hun status van brahmaan of van handelaar of van arbeider verliezen en zij zouden alleen als rover beschouwd worden.“

        “Koning, zijn in die gevallen de vier kasten gelijk of niet?“ - “Eerwaarde Kaccana, dan zijn ze geheel gelijk.“        

        “Koning, stel dat een edelman hoofdhaar en baard afscheert, het gele gewaad aantrekt en van huis uit in het huisloze leven vertrekt. Hij onthoudt zich ervan levende wezens te doden. Hij onthoudt zich ervan te nemen wat niet is gegeven, onthoudt zich van liegen. Hij eet niet `s nachts en eet alleen een keer overdag. Hij leeft celibatair, eerbaar en hij heeft een goed karakter. Hoe zou u hem behandelen?“

        “Eerwaarde Kaccana, wij zouden in zijn tegenwoordigheid opstaan, of hem uitnodigen te gaan zitten. Of we zouden hem vragen gewaden, eten, een slaapplaats en medicijn aan te nemen. Of wij zouden voor een rechtmatige bescherming voor hem zorgen. Zijn vroegere status van edelman heeft hij dan verloren en hij wordt eenvoudig als monnik beschouwd.

        En evenzo met een brahmaan, een handelaar en een arbeider. Zij zouden dan alleen als monnik beschouwd worden.“

        “Koning, zijn in die gevallen de vier kasten gelijk of niet?“ - “Eerwaarde Kaccana, dan zijn ze geheel gelijk.“        

        Koning Avantiputta van Madhurā prees de Eerwaarde Mahā Kaccāna en zei dat hij de leer op veelvuldige manier had uitgelegd. De koning wilde zijn toevlucht nemen tot de Eerwaarde Maha Kaccana, tot de Dhamma en tot de Sangha. Hij wilde een lekenvolgeling van de Eerwaarde Maha Kaccana worden. De Eerwaarde Maha Kaccana zei aan de koning dat deze zijn toevlucht moest nemen tot de Verhevene, en dat de Verhevene heengegaan was in het definitieve Nibbana.

        En de koning nam zijn toevlucht tot de Boeddha, Dhamma en Sangha.

        

M.85. (M.IX.5) Bodhirājakumāra sutta.

        Het verhaal van de Boeddha over zijn opgeven van de wereld en zijn Verlichting (als in M.60 en M.70).

        Te Susumāragira in het land Bhagga. Prins Bodhi beweerde er dat geluk niet verkregen kan worden door geluk, maar alleen door lijden (sukha-dukkha). De Verhevene legde uit dat hij zelf eens ook zo gedacht had. Hij vertelde toen het hele verhaal over zijn opgeven van de wereld, zijn inspanningen met verkeerde praktijken, zijn zoeken naar de waarheid en uiteindelijk de Verlichting. De prins vroeg hoe lang een bhikkhu in dit leven moest streven om Arahantschap te bereiken. De Boeddha somde vijf attributen op: als de monnik vertrouwen heeft, een goede gezondheid, integriteit, niet aflatende ijver, en voldoende intelligentie om de verschijnselen van ontstaan en vergaan te begrijpen, en als hij de Tathāgata als leraar en gids heeft, dan kan een bhikkhu volmaakte heiligheid bereiken binnen zeven jaren, onder gunstige omstandigheden zelfs in een halve dag.

      

M.86. (M.IX.6) Angulimāla sutta.


Te Savatthi. Angulimala (Ahimsaka), een rover-moordenaar, werd er door de Boeddha bekeerd. Hij trad in de Orde in en werd een volmaakte heilige.

Inleiding

        Angulimala was de bijnaam van Ahimsaka. Toen de jonge Ahimsaka opgroeide, stuurde zijn vader hem naar de beroemde universiteit van Takkasīla (Taxila). Hij werd er door de beste leermeester onderwezen en overtrof alle andere studenten. Hij werd de favoriet van zijn leermeester. Door toedoen van zijn jaloerse medestudenten kreeg die leermeester het waanidee dat Ahimsaka hem wilde verdrijven. Met het vergif van achterdocht in zijn hart trachtte de leermeester toen van Ahimsaka af te komen.

        Nu gebeurde het niet lang daarna dat Ahimsaka zijn studie beëindigde en naar huis terug wilde keren. Het was de plicht van afgestudeerden om aan hun leermeesters een ere-geschenk te geven. De leermeester van Ahimsaka vroeg als ere-geschenk duizend menselijke pinken van de rechterhand. Hij hoopte dat Ahimsaka bij het vergaren van die pinken ofwel gedood ofwel door soldaten van de koning gevangen genomen zou worden.

        Ahimsaka protesteerde eerst, maar stemde uiteindelijk toe. Daarbij dacht hij niet aan de mogelijkheid om dat aantal vingers te verzamelen in de open lijkenvelden in India. Zo groot was toen de neiging in hem om te doden. Die neiging was het gevolg van daden in een eerder leven. Ahimsaka kocht een stel wapens en ging naar het Jālina-bos in Kosala. Daar leefde hij op een hoge rots vanwaar hij de weg kon overzien. Wanneer reizigers naderden, liep hij vlug naar beneden, sloeg ze dood en nam dan van elk slachtoffer de pink van de rechterhand.

        Aanvankelijk hing hij de vingers aan een boom. Vogels aten het vlees ervan en wierpen de botjes omlaag. Toen Ahimsaka die op de grond zag rotten, reeg hij de vingerkootjes aaneen en droeg ze als een krans. Daarom kreeg hij de bijnaam Angulimāla: degene met een krans van vingers.

        Weldra begon men dat bos te mijden en Angulimāla moest in de nabijheid van dorpen gaan. Vanuit een hinderlaag viel hij dan voorbijgangers aan en sneed de pinken af. Hij drong zelfs 's nachts huizen binnen en doodde de bewoners, alleen om de vingers af te hakken. Niemand kon zijn grote kracht weerstaan en daarom verlieten de mensen hun dorpen en gingen naar de stad Sāvatthi. Daar vertelden zij hun leed aan de koning die bevel gaf Angulimāla gevangen te nemen.

        Toen de moeder van Angulimāla dit vernam, ging zij helemaal alleen naar de plek waar haar zoon het laatst was gezien. Zij wilde hem waarschuwen, wilde hem overhalen zijn slechte levenswijze op te geven en met haar terug te keren.

        Angulimāla had toen al 999 pinken bijeen en er ontbrak dus nog maar één om het duizendtal vol te maken, het aantal dat zijn leermeester hem had gevraagd. Daarvoor zou hij misschien wel zijn moeder gedood hebben als hij haar op de weg voorbij zag komen. Maar moedermoord is één van de vijf zware vergrijpen die een onafwendbaar slecht resultaat hebben. Zo’n daad leidt tot wedergeboorte in de laagste hellewereld. Zonder het te weten was Angulimāla op het randje van de hel.

        Maar de Boeddha zag dat Angulimala de voorwaarden had om volmaakte heiligheid te bereiken. Daarom trad hij op voordat de moeder verscheen.

De leerrede.

        Te Savatthi. De Verhevene vertoefde er in het Jetavana klooster. In het rijk van koning Pasenadi van Kosala hield zich een misdadiger op, een moordenaar met bloed aan de handen. Zijn naam was Angulimala. Hij was meedogenloos tegenover levende wezens. Dorpen, steden en districten werden door hem verwoest. Regelmatig bracht hij mensen om; hun vingers droeg hij als halsketting.

        Vroeg in de morgen kleedde de Verhevene zich aan, nam zijn nap en buitengewaad (mantel) en ging naar Savatthi om aalmoezen te vergaren. Na zijn rondgang en na zijn maaltijd bracht hij zijn slaapplaats in orde, nam zijn nap en buitengewaad en ging op weg over de straat die naar Angulimala leidde. Voorbijkomende koe- en schaapherders en boeren zagen dat en waarschuwden de Verhevene dat hij niet over die straat moest gaan. "Want de moordenaar Angulimala houdt zich daar op. Mannen in groepen van tien, twintig, dertig, ja zelfs veertig gingen over die straat maar toch zijn zij in handen gevallen van Angulimala." Na deze woorden ging de Verhevene zwijgend verder.

        Een tweede en een derde keer waarschuwden de koe- en schaapherders en boeren de Verhevene. Maar toch ging hij zwijgend verder.

        Angulimala zag de Verhevene in de verte aankomen. En hij dacht: "Mannen in groepen van tien, twintig, dertig, ja zelfs veertig gingen over deze straat en toch zijn ze mij in de handen gevallen. En nu komt die monnik daar alleen, zonder begeleiding. Waarom zou ik niet hem van het leven beroven." Toen nam Angulimala zijn zwaard en schild, hing boog en pijlenkoker om en ging de Verhevene achterna.

        De Verhevene liep in normaal tempo, maar door de bovennatuurlijke kracht van de Boeddha kon Angulimāla hem niet inhalen, hoe vlug de moordenaar ook liep.

        Verbaasd vroeg deze zich af hoe dat toch mogelijk was. Vroeger kon hij zelfs een snelle olifant of een snel paard of een snelle koets of een snel hert inhalen en pakken. Maar nu kon hij, hoewel hij zo snel liep als hij kon, die monnik niet inhalen die in normaal tempo ging. Hij bleef staan en riep de Verhevene toe: "Blijf staan, monnik, blijf staan."

        “Ik ben blijven staan, Angulimāla; blijf ook jij staan," zo luidde het antwoord van de Gezegende.

        Toen dacht Angulimāla: “Deze monniken, de zonen van de Sakyas, spreken steeds de waarheid. Maar deze monnik hier gaat verder en zegt toch dat hij is blijven staan. Ik zal hem eens vragen hoe hij dat bedoelt.”

        In versvorm stelde Angulimala toen zijn vraag.

        "Hoewel je gaat, monnik, zeg je dat je stil bent blijven staan. Ik sta stil en toch zeg je dat ik niet stil ben blijven staan. Wat is de betekenis daarvan?"

        Het antwoord van de Boeddha op de vraag van Angulimāla luidde: “Angulimāla, ik ben voor altijd stil blijven staan; ik onthoud me van alle geweld tegenover de wezens. Maar jij hebt geen zelfbeheersing jegens het leven. Daarom ben ik stil blijven staan maar jij niet.”

        Angulimala: "Uiteindelijk is deze monnik, een hoog geachte wijze, in dit grote bos gekomen voor mijn redding. Na jouw woorden die mij de Dhamma leerden, wil ik voor altijd het kwaad nalaten."

        Na deze woorden nam de moordenaar zijn wapens en wierp ze in een afgrond. Daarna betuigde hij zijn verering aan de voeten van de Verhevene en vroeg om de wijding. En met de woorden: “Kom, bhikkhu,” nam de Leraar hem op in de Orde van de monniken.

        [Hij werd in de leer onderwezen en hem werden de gedragsregels van de monnik geleerd].

        Toen ging de Verhevene in etappen naar Sāvatthi terug, met Angulimāla als zijn persoonlijke dienaar. Hij vertoefde er in het Jetavana klooster.

        Grote menigten van mensen kwamen toen samen bij de poorten van het paleis van koning Pasenadi. Zij maakten veel lawaai en riepen dat de koning de moordenaar Angulimala gevangen moest nemen.

        Koning Pasenadi vertrok daarop overdag in zijn koets met een grote troep van zijn cavalerie uit Savatthi. Hij ging naar het Jetavana-klooster. Daar groette hij de Verhevene eerbiedig, betoonde zijn eer en ging terzijde neerzitten. De Verhevene vroeg wat er gaande was. Werd de koning soms aangevallen door koning Seniya Bimbisara van Magadha of door de Licchaviers van Vesali of door andere vijandig gezinde koningen?

        De koning gaf ten antwoord dat er geen oorlog was. Maar in zijn rijk was een moordenaar met naam Angulimala. Hij zou wel nooit in staat zijn om die man gevangen te nemen.

        De Verhevene: “Grote koning, stel dat u zag dat Angulimāla hoofdhaar en baard had afgeschoren, gekleed was in het gele gewaad, en het thuisloze leven leidde; dat hij zich ervan onthield levende wezens te doden, zich onthield van stelen en van liegen; dat hij 's nachts niet meer at, dat hij slechts op één tijd van de dag at, en dat hij celibatair, deugdzaam en met een goed karakter was. Als u hem zo zou zien, hoe zou u hem dan behandelen?"

        “Eerwaarde Heer, in dat geval zouden wij hem eer betonen, of wij zouden in zijn tegenwoordigheid opstaan, of hem uitnodigen te gaan zitten. Of wij zouden hem vragen gewaden aan te nemen, aalmoezenmaaltijd, een rustplaats en medicijn. Of wij zouden hem een bescherming geven. Maar eerwaarde Heer, hij is een teugelloos mens met een slecht karakter. Hoe kan hij ooit een dergelijke deugdzaamheid en beteugeling hebben?”

        Bij die gelegenheid zat de eerwaarde Angulimala niet van van de Verhevene vandaan. Die strekte zijn rechterarm uit en zei: “Grote koning, deze hier is Angulimāla.”

        Koning Pasenadi werd vreselijk bang, maar de Boeddha zei dat hij niet bevreesd hoefde te zijn.

        Toen de koning weer tot bedaren was gekomen, ging hij naar de Eerwaarde Angulimāla en vroeg: "Eerwaarde heer, bent u werkelijk Angulimala?" - "Ja, grote koning."

        De koning vroeg verder naar de familienaam van Angulimala's ouders. Nadat de koning die namen vernomen had, wilde hij aan Angulimala gewaden geven, aalmoezenmaaltijd, een rustplaats en medicijnen. Maar de eerwaarde Angulimala was toen een bosbewoner, iemand die alleen aalmoezenmaaltijd tot zich neemt, een drager van gewaden gemaakt uit vodden, en hij beperkte zich tot drie gewaden.[174] Hij gaf ten antwoord: "Genoeg, grote koning, mijn drievoudig gewaad is kompleet."

        Koning Pasenadi ging naar de Verhevene terug, bracht hem eer, ging terzijde neerzitten en zei: "Eerwaarde heer, het is wonderbaarlijk hoe de Verhevene de ongetemden temt, vrede brengt aan degenen zonder vrede, en degenen die nibbana niet bereikt hebben, naar nibbana leidt. Eerwaarde heer, wij zelf konden hem niet met wapens bedwingen; toch heeft de Verhevene hem bedwingen zonder geweld en zonder wapens. Eerwaarde heer, wij nemen nu afscheid. Wij hebben veel te doen.

        "Grote koning, nu is het tijd dat te doen wat je juist vindt."

        Koning Pasenadi van Kosala stond toen van zijn zitplaats op, betoonde eer aan de Verhevene en nam vertrok, met de rechter zijde naar hem toegewend.

Angulimala Paritta - De bescherming van de eerwaarde Angulimāla

        Op een morgen kleedde de eerwaarde Angulimāla zich aan, nam zijn nap en oppergewaad en ging naar Savatthi om bedelspijs te vergaren. Op zijn rondgang zag hij een vrouw die juist onder grote moeilijkheden een kind baarde. Bij het zien hiervan dacht hij: "Hoe zeer de levende wezens lijden; inderdaad, hoe zeer de levende wezens lijden."

        Na zijn rondgang te Savatthi voor bedelspijs en na zijn maaltijd ging hij naar de Verhevene toe en vertelde hem wat hij had gezien.

        De Verhevene zei toen aan Angulimāla dat hij naar die vrouw terug moest gaan en het volgende moest zeggen:

        "Sedert ik geboren werd,[175] zuster, ben ik me er niet van bewust opzettelijk enig levend wezen van het leven beroofd te hebben. Moge jij door de betuiging van deze waarheid gezond zijn. Moge je kind gezond zijn."

        Angulimala vroeg toen: "Eerwaarde heer, als ik dat zeg, zal ik dan niet met opzet liegen? Ik heb immers veel levende wezens met opzet van het leven beroofd."

        De Boeddha: "Angulimala, dan ga naar Savatthi en zeg aan die vrouw: 'Zuster, sedert ik met de edele geboorte geboren werd, kan ik me niet eraan herinneren dat ik ooit met opzet een levend wezen van het leven beroofd heb. Moge jij bij deze waarheid gezond zijn en moge je kind gezond zijn."[176]

        De eerwaarde Angulimāla ging toen weer naar de lijdende vrouw en reciteerde bovenstaande betuiging van de waarheid. Toen werden die vrouw en het kind gezond.

        Niet lang daarna, nadat hij alleen leefde, teruggetrokken, behoedzaam, ijverig en vastbesloten, trad de eerwaarde Angulimala hier en nu door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht in het hoogste doel van het heilige leven in, voor welk doel mannen uit goede familie met recht van huis weggaan in de huisloosheid; en hij vertoefde erin. Hij zag direct in: "Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen." En de eerwaarde Angulimāla werd een van de Arahants, werd een volmaakte heilige.

        Daarna, 's morgens vroeg ging de eerwaarde Angulimala met zijn nap naar Savatthi om bedelspijs te vergaren. Bij die gelegenheid wierp iemand een klomp aarde en trof de eerwaarde Angulimala aan het lichaam. Iemand anders wierp een knuppel en trof de eerwaarde Angulimala aan het lichaam. Weer iemand anders wierp een scherf en trof hem aan het lichaam. Toen ging de eerwaarde Angulimala naar de Verhevene. Bloed stroomde uit zijn gewonde hoofd. De nap was gebroken en het gewaad was gescheurd. De Verhevene zag hem van verre komen en zei tot hem: "Verdraag het, brahmaan, verdraag het. Je ondervindt hier en nu het resultaat van daden waarvoor je anders veel jaren, veel eeuwen, vele duizenden jaren lang in de hel gekweld zou zijn."[177]

        

        Daarna vertoefde de eerwaarde Angulimala alleen, teruggetrokken in de zaligheid van de bevrijding. En hij uitte deze uitroep:[178]

        "Wie eens achteloos leefde, dan nooit meer achteloos is, hij verlicht deze wereld zoals de maan zonder wolken."

        "Wie het vroeger begane kwaad nu omkeert, in plaats daarvan heilzame daden doet, hij verlicht deze wereld zoals de maan zonder wolken.”[179]

        "De jeugdige bhikkhu wiens streven nu de leer van de Boeddha geldt, hij verlicht deze wereld zoals de maan zonder wolken."

        "Mogen mijn vijanden Dhamma-toespraken horen, mogen zij zich wijden aan de leer van de Verhevene. Mogen mijn vijanden zorgen voor goede mensen die anderen tot vertrouwen in de Dhamma leiden."

        "Mogen mijn vijanden af en toe luisteren naar de Dhamma die verkondigd wordt door degenen die over toegeeflijkheid praten. Mogen degenen die het loflied van welwillendheid zingen, de Dhamma navolgen en goed handelen."

        "Beslist zouden zij mij dan geen kwaad willen doen, en niet eraan denken anderen kwaad te doen. Mogen zij de beste, hoogste vrede vinden."

        "Leidingbouwers leiden het water, vlechters buigen de pijlschacht recht, timmerlieden geven aan het hout nieuwe vormen. Maar de wijze streeft naar zelfbedwinging."

        "Menigeen hier bedwingt alleen met de stok, sommigen met haken en anderen met zwepen. Ik evenwel werd door iemand beteugeld die geen roede heeft noch andere wapens."

        "'Ongevaarlijk' luidt mijn tegenwoordige naam,[180] hoewel ik eens een gevaarlijk mens was. Mijn tegenwoordige naam verkondigt de waarheid. Ik bezeer geen enkel wezen meer."

        "Eens leefde ik als een gemene misdadiger. Men noemde mij 'Vingerkrans' [Angulimala]. Geweldige vloedgolven hebben mij meegesleurd naar de Boeddha, de leraar tot wie ik mijn toevlucht nam."

        "En ofschoon eens bloed aan mijn handen kleefde, noemde men mij 'Vingerkrans'. Zie welke toevlucht ik heb gevonden: de boei van het worden is nu vernietigd."

        "Hoewel ik menige slechte daad heb begaan die naar wedergeboorte in de lagere sferen leidt, heeft mij hier toch het resultaat ervan achterhaald. Zo eet ik nu onbezwaard door schulden."[181]

        "Dwazen zijn zij en helemaal zonder verstand die zich zelf aan de onachtzaamheid geven. Maar degenen vol wijsheid waken over de behoedzaamheid, en behandelen haar als hun waardevolste schat."

        "Open niet de poorten voor de onachtzaamheid, en streef niet naar zintuiglijk genot. Mediteer liever, helemaal vervuld van behoedzaamheid, om hier en nu volmaakt geluk te verkrijgen."

        "De keuze die ik maakte, heet ze dus welkom; laat ze zo staan, die keuze was niet slecht. Ik ben tot de beste en hoogste gekomen van alle Dhammas die aan de mensen bekend zijn."

        "De keuze die ik maakte, heet ze dus welkom; laat ze zo staan, die keuze was niet slecht. Ik heb het drievoudige weten verworven, alles voltooid wat de Boeddha onderwijst."

M.87. (M.IX.7) Piyajātika sutta.

        Te Sāvatthi. De zoon van een gezinshoofd was gestorven. De vader ging naar de Boeddha toe die hem vertelde dat dierbaren een bron van leed zijn omdat zij pijn en verdriet brengen. Dobbelspelers die dicht bij het klooster zaten te gokken, zeiden dat dierbaren alleen vreugde en geluk brengen. Koning Pasenadi vernam dit en was het met de gokkers eens. Zijn koningin Mallikā beweerde dat alleen wat de Boeddha zei, waar moest zijn. Zij gaf veel voorbeelden van de doordringende en verlichtende wijsheid van de Verhevene. Tenslotte werd koning Pasenadi overgehaald en tot de leer van de Boeddha bekeerd.

M.88. (M.IX.8) Bāhitikā sutta

        Te Sāvatthi, aan de oever van de rivier Aciravatī. Koning Pasenadi stelt aan Ānanda een vraag over gedrag. Ānanda beantwoordt de vraag. Onheilzame daden, woorden en gedachten zijn afkeurenswaardig. Heilzame daden, woorden en gedachten zijn prijzenswaardig. Koning Pasenadi was blij met de leerrede. Hij gaf Ānanda een gewaad gemaakt van stof uit het land Bāhiti.

M.89. (M.IX.9) Dhammacetiya sutta.

        Te Medalumpa in het land van de Sakyas. Koning Pasenadi van Kosala bezocht er de Boeddha. Bij het binnengaan in het park knielde hij in verering neer met zijn voorhoofd tot aan de voeten van de Boeddha. Op de vraag waarom de koning zo'n extreme nederigheid en zo’n respect voor het lichaam van de Boeddha toonde, gaf de koning een lofspraak over de Boeddha en prees de deugden van de Boeddha, Dhamma en Sangha. ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht. Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene. Van goed en plichtsgetrouw gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende.'

        De Verhevene zei aan de monniken dat zij die woorden van de koning van buiten moesten leren en vaak moesten reciteren als eer aan de Dhamma.

[Vergelijk A.X.30]

M.90. (M.IX.10) Kannakatthala sutta

        Te Uruttā. De Boeddha geeft er antwoorden aan koning Pasenadi van Kosala over alwetendheid, over goden, het kaste-systeem met de vier klassen van personen en hun bestemming na de dood, over Sabbattuta Ñāna, en over de grote Brahmā.         

        De factoren die nodig zijn voor de bevrijding kunnen door iedereen bereikt worden, ongeacht ras of kaste. Het leven van hooggeplaatste personen kan hindernissen hebben die de ontwikkeling van die factoren belemmeren.

X. Brāhmana-vagga (M.91-100) (M.X. 1-10)

        De 32 kentekenen van een Groot Man. Presentatie van de leer van de Boeddha betreffende kaste. De ware brahmaan is degene die de boeien van de hindernissen heeft doorgesneden, die de hindernissen van onwetendheid heeft verwijderd en die de kennis van de vier edele waarheden heeft bereikt. De meest volmaakte brahmaan is de Arahant. De praktijk van het heilige leven. Brahmaanse leerstellingen en de gelijkenis van een rij blinde mannen van wie de een op de voorganger vertrouwde zonder zelf te zien. De plichten voor een gezin zijn geen excuus om verkeerd te handelen. Het doel heiligt niet de middelen. Kunnen alleen leken verdienstelijke daden verrichten of alleen monniken en nonnen?[182] 

M.91. (M.X.1) Brahmāyu sutta.

        De brahmaan Brahmāya was 120 jaar oud [= zeer oud]. Hij stuurde zijn discipel Uttara naar de Boeddha toe om te zien of de Verhevene de 32 karakteristieke kenmerken van een groot man had, of Gotama werkelijk een volmaakt Verlichte was. Uttara getuigde dat de Boeddha die 32 kenmerken had, waarna de brahmaan Brahmāya zelf naar de Verhevene ging om zich persoonlijk ervan te overtuigen dat Gotama inderdaad een volmaakt Verlichte was. Hij werd een devote discipel, bereikte het derde niveau van heiligheid (niet meer wederkeer, anāgāmī) en overleed.[183]

M.92. (M.X.2) Sela sutta.

        Te Āpana, een marktplaats. De brahmaan Sela hoorde van de kluizenaar Keniya over de roem van de Boeddha. Met 300 jonge brahmanen ging hij naar de Verhevene toe. Zij hoorden er een leerrede. De brahmaan Sela zag bij de Boeddha de 32 kentekenen van een Groot Man en werd bekeerd. Ook zijn leerlingen waren ervan overtuigd dat Gotama inderdaad volmaakt Ontwaakt was. Allen vroegen toestemming om in de Orde in te treden. Die toestemming kregen zij.

        Sela en zijn leerlingen bereikten allen de volmaakte heiligheid.

(Hetzelfde verhaal wordt verteld in Sn.III.7)

 

[Over de 32 kentekenen, zie: De Bodhisattta in het Theravada Boeddhisme. De 32 kentekenen].

M.93. (M.X.3) Assalāyana sutta.

        Te Sāvatthi. Ongeveer 500 brahmanen op zakenreis te Sāvatthi sturen de brahmaan Assalāyana, bedreven in de Vedas, naar de Boeddha om er te discussiëren over het kastensysteem. Is de waarde van een persoon bepaald door geboorte of door gedrag? De jongeman werd door de Verhevene bekeerd en werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

M.94. (M.X.4) Ghotamukha sutta.

        Te Vārānasī in het Khemiya mango-park. De brahmaan Ghotamukha bouwt er een bijeenkomsthal voor de Sangha. Udana’s toespraak bij de opening ervan. De eerwaarde Udena en de brahmaan Ghotamukha spraken over de praktijk van het heilige leven. Udena beschreef vier soorten personen die zich met ascetische praktijken bezig hielden. Na de toespraak werd de brahmaan een discipel van Udena en nam zijn toevlucht tot het drievoudige Juweel.[184]

M.95. (M.X.5) Cankī sutta.

        In het dorp Opāsāda. De Boeddha werd er bezocht door de brahmaan Cankī, samen met een grote menigte. Bij hen was ook de jonge brahmaan Kāpātika. Deze laatste had een gesprek met de Boeddha over de drie Vedas die in een ononderbroken traditie overgeleverd waren. Die traditie was volgens hem de enige waarheid. De Boeddha gaf de gelijkenis van een rij blinde mannen van wie de een op de voorganger vertrouwde zonder zelf te zien. Hij onderwijst hoe men een betrouwbare leraar zoekt en hoe men het beste van hem leert.[185]

M.96. (M.X.6) Esukāri sutta

        Te Sāvatthi. De brahmaan Esukārī had een gesprek met de Boeddha over de vier klassen. De brahmaan beweerde dat de kaste van de brahmanen de hoogste was. Maar de Boeddha onderwees hem over de ware brahmaan.[186]

        Wie in de Orde van de Volmaakte opgenomen is, en niet doodt, niet steelt, geen seksueel verkeerde handelingen verricht, wie niet liegt, niet lastert, wie afziet van ruzie en geklets, wie niet begerig is, niet hatelijk, wie juist gezind is, die heeft het echte, het ware weten te verkrijgen, heilzaam recht.

        En het doet er dan niet toe tot welke klasse (kaste) hij behoorde, krijger, priester, burger, of dienaar.

        Zij allen kunnen hun hart wennen aan welwillendheid, liefdevolle vriendelijkheid.

M.97. (M.X.7) Dhānañjāni sutta.

        De brahmaan Dhananjāni was een oude devote lekenvolgeling van de Boeddha. Na de dood van zijn eerste vrouw die een groot vertrouwen in de Boeddha, Dhamma en Sangha had, was hij niet langer ijverig in en oplettend bij de uitoefening van de Dhamma. Zijn tweede vrouw had geen vertrouwen in de leer van de Boeddha. De oude man had een verkeerde manier van levensonderhoud. De eerwaarde Sāriputta vertelde aan de brahmaan Dhānañjāni dat de plichten voor een gezin geen excuses zijn om verkeerd te handelen en bracht hem op het juiste pad terug. Op zijn sterfbed liet de oude man de eerwaarde Sāriputta komen die hem met de leer troostte. De oude man werd daarom in de Brahma-sfeer wedergeboren. De Boeddha vroeg aan Sāriputta waarom hij de oude brahmaan alleen op weg naar de lagere Brahma-wereld had gebracht, terwijl een hoger niveau, zelfs Nibbana voor hem bereikbaar was.[187]

        [hier zou de Boeddha Sāriputta dus berispt hebben niet zijn best te hebben gedaan].

        

M.98. (M.X.8) Vāsettha sutta.

        Leerrede, het meeste ervan in versvorm, over de aard van de ware brahmaan.

        Twee jonge brahmanen, namelijk Vāsettha en Bhāradvāja, spreken met elkaar over de oorsprong van een brahmaan. Volgens de laatste wordt men door geboorte, afkomst, een brahmaan. Volgens Vāsettha was moreel goed gedrag en het uitvoeren van de gebruikelijke plichten van belang. Zij gingen naar de Boeddha voor advies.

        De Verhevene vertelde toen dat men geen brahmaan is door geboorte als men vol wereldlijke gehechtheden is, of als men begeerte, kwaadwil en onwetendheid heeft. De ware brahmaan is degene die de boeien heeft doorgesneden, die de hindernissen van onwetendheid heeft verwijderd en die de kennis van de vier edele waarheden heeft bereikt. De meest volmaakte brahmaan is de Arahant.[188]

(Deze leerrede is ook in Sutta Nipāta III, 9).

M.99. (M.X.9) Subha sutta.

        Te Sāvatthi. Subha, zoon van de brahmaan Todeyya, geloofde dat alleen gezinshoofden verdienstelijke daden op de juiste manier konden uitvoeren, niet degenen die het huiselijke leven opgegeven hadden. De Boeddha weerlegde zijn verkeerde zienswijze. Subha werd een devote volgeling van de Boeddha.[189]

 

M.100. (M.X.10) Sangārava sutta.

        In het land Kosala. De jonge brahmaan Sangārava was er erg trots op dat hij de Vedas geleerd had. Hij had verkeerde meningen over zijn geboorte (afkomst). Hij ging naar de Boeddha toe en vroeg of deze speciale kennis en inzicht had en de andere oever bereikt had. De Verhevene legde toen uit dat er personen waren die zoiets beweerden omdat zij erover gehoord hadden, anderen die zoiets beweerden na redenering en overleg. En tenslotte waren er degenen die zoiets beweerden omdat zij persoonlijk het diepe inzicht van de Dhamma verwerkelijkt hadden.

        De Boeddha legde uit dat hijzelf tot de laatste soort personen behoorde. Hij verhaalt hoe hij de waarheid zelf verwerkelijkte.

        De brahmaan werd een lekenvolgeling van de Boeddha.

        Eveneens herhaling van delen van M.26 en M.36.[190]

XI. Devadaha-vagga (M.101-110) (M.XI. 1-10)

        Men bereikt het doel (nibbāna) door het heilige leven te leiden. Niet alles wat iemand in dit leven ondervindt, is door vroegere daden veroorzaakt. Verkeerde meningen van andere sekten worden weerlegd. Het doel van de leer is het verkrijgen van hogere kennis die leidt naar het einde van lijden. Bij een meningsverschil over de leer m.b.t. de betekenis en woorden, moet men beoordelen of die naar hogere kennis en naar bevrijding leiden. Over onvolmaakte en volmaakte leraren en discipelen, over meningsverschillen en het ontstaan ervan, en over de essentie van de leer. Wat voltooid moet worden voordat men Arahantschap bereikt. De gevaren van zinnelijke genietingen. Meditaties over onbewogenheid en de bereikingen, en over ware bevrijding. De opleiding van discipelen, de regels van deugdzaamheid, disciplinaire regels die nagevolgd moeten worden, verschillende concentraties die ontwikkeld kunnen worden, de jhānas die verkregen kunnen worden. De leer is de enige gids en leiding. De Pātimokkha, de samenvatting van disciplinaire regels, wordt door de Sangha elke halve maand (om de 14 dagen) gereciteerd. Vragen van een monnik betreffende de khandhas. Uitleg over hechten. De eigenschappen van een goed en een slecht mens.[191]

M.101. (M.XI.1) Devadaha sutta

        

        Te Devadaha in het land van de Sakyas. De Niganthas hadden er verkeerde meningen. Zij geloofden dat alles wat iemand in dit leven ondervond, door vroegere daden was veroorzaakt en dat zelfkwelling leidt naar de bevrijding. De Boeddha legt uit dat iemands tegenwoordige toestand het resultaat is van zowel vroegere daden en tegenwoordige handelingen. Hij spreekt over het bereiken van het doel (nibbāna) door het heilige leven te leiden en onderwijst het juiste pad.[192]

M.102. (M.XI.2) Pañcattaya sutta.

        Onderzoek van verschillende visies over verleden en toekomst. Is de wereld eeuwig of niet? De vijf theorieën over het zelf (atta). Verkeerde opvattingen van de meditatieve verdiepingen en van Nibbana. De weg naar bevrijding (nibbāna) hangt af van geen enkele theorie ervan.[193]

M.103. (M.XI.3) Kinti sutta.

        Te Pisināra. De Boeddha legde uit dat hij de leer niet onderwees om er voordeel van te krijgen, zoals gewaden, aalmoezen, goede verblijfplaatsen etc.; noch om een beter toekomstig bestaan te krijgen. Zijn onderrichtingen waren voor het verkrijgen van hogere kennis die leidt naar het einde van lijden. Als er een meningsverschil is over de leer m.b.t. de betekenis en woorden, moet men ze ernaar beoordelen of ze naar hogere kennis en naar bevrijding leiden.

M.104. (M.XI.4) Sāmagāma sutta.

        Nigantha Nātaputta was onlangs gestorven te Pāvā. Zijn volgelingen splitsten zich in twee groepen. Ānanda werd bezorgd erover dat er een schisma in de Orde zou ontstaan na het overlijden van de Verhevene. De Boeddha onderwees hem over onvolmaakte en volmaakte leraren en discipelen, over meningsverschillen en het ontstaan ervan, en over de essentie van de leer.[194]

        (Over de dood van Nataputta, zie ook M.29)

M.105. (M.XI.5) Sunakkhatta sutta.

        

        De gelijkenis van het uittrekken van de pijl van begeerte.

        Te Vesali. De monnik Sunakkhatta, voorheen een Licchavi-prins, vroeg aan de Boeddha of allen die aan hem verklaarden Arahantschap bereikt te hebben, die volmaakte heiligheid ook bereikt hadden. De Verhevene legde uit dat sommigen van hen inderdaad Arahantschap bereikt hadden, anderen niet. Sommigen overschatten de vooruitgang in meditatie. Degene die beweert de Verlichting bereikt te hebben als vrijgeleide voor een onbetamelijk gedrag, is als iemand die de voorschriften van een arts niet opvolgt, of als iemand die bewust een kopje vol vergif drinkt, of die uit vrije wil een hand uitsteekt naar een giftige slang.

        De Boeddha legde toen uit wat voltooid moet worden voordat men Arahantschap bereikt heeft.[195]

        "Er zijn vijf soorten van zinnelijk genot. Vormen, met het oog waarneembaar, die gewenst en aangenaam zijn, die begeerte doen ontstaan. Evenzo geluiden en oor, geuren en neus, smaken en tong, aanrakingen en lichaam. Ze zijn gewenst en aangenaam, doen begeerte ontstaan.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op wereldlijke dingen. Dan is hij alleen geïnteresseerd in gesprekken daarover. Zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft alleen omgang met anderen die evenzo denken.

        Maar wanneer een gesprek over het onwrikbare[196] plaatsvindt, zal hij niet ernaar luisteren, zal zich niet inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met personen die wel in dat thema geïnteresseerd zijn.

        Een dergelijk persoon moet worden opgevat als iemand die op wereldlijke materiële dingen uit is.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op het onwrikbare. Dan is hij alleen geïnteresseerd in gesprekken daarover. Zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft omgang met mensen die in dit thema geïnteresseerd zijn. Maar als een gesprek over wereldlijke materiële dingen plaatsvindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met zulke personen.

        Iemand die uit is op het onwrikbare, heeft de boei van wereldlijke dingen afgegooid. Hij moet worden opgevat als iemand die niet door de boei van wereldlijke materiële dingen gebonden is, die uit is op het onwrikbare.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op het [meditatieve] gebied van niets is er. Dan is hij geïnteresseerd aan gesprekken daarover. Zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft omgang met zulke mensen. Maar als een gesprek over het onwrikbare plaatsvindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met zulke mensen.

        De boei van het onwrikbare werd verbroken wanneer die persoon uit is op het gebied van niets is er. Hij moet opgevat worden als iemand die niet door de boei van het onwrikbare gebonden is, die uit is op het gebied van niets is er.

        Het is mogelijk dat iemand uit is op het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Dan is hij geïnteresseerd in gesprekken daarover. En zijn denken en overwegen stemmen ermee overeen. Hij heeft omgang met mensen met gelijke belangstelling. Maar als een gesprek over het gebied van niets is er plaats vindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met zulke mensen.

        Wanneer iemand uit is op het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, werd de boei van van het gebied "niets is er" afgewezen. Hij moet opgevat worden als iemand die niet door de boei van het niets er er gebied gebonden is, die uit is op het gebied van noch waarneming noch niet waarneming.

        Het is mogelijk dat iemand helemaal uit is op Nibbana. Dan is hij alleen aan gesprekken daarover geïnteresseerd. En zijn denken en overwegen stemt ermee overeen. Hij heeft omgang met mensen met gelijke belangstelling. Maar als een gesprek over het gebied van noch waarneming noch niet waarneming plaatsvindt, dan zal hij niet ernaar luisteren of zich inspannen om het te begrijpen. Hij heeft geen omgang met mensen met een dergelijke belangstelling.

        Wanneer iemand uit is op Nibbana, dan is zijn boei van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming afgesneden. Hij moet opgevat worden als iemand die niet door de boei van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming gebonden is, die helemaal uit is op Nibbana.

        Het is mogelijk dat een bhikkhu hier denkt: 'Begeerte is door de Grote monnik als pijl omschreven. Het giftige sap van onwetendheid wordt door hevig verlangen, begeerte en kwaadwil verspreid. Die pijl van begeerte is uit mij verwijderd; het giftige sap van onwetendheid is verdreven. Ik ben iemand die helemaal uit is op Nibbana.' Iemand die zo denkt kan het voor zinvol houden om die dingen na te gaan die onpassend zijn voor iemand die helemaal uit is op Nibbana. Hij kan bijvoorbeeld naar onpassende vormen kijken, naar onpassende geluiden luisteren, aan onpassende geuren ruiken, onpassende smaken proeven, onpassende objecten aanraken of onpassende dingen denken. In zo'n geval dringt begeerte in zijn geest binnen. Hij kan sterven met een geest vol begeerte, of dodelijke smarten krijgen.

        In de discipline van de edelen geldt het als dood wanneer men de oefening opgeeft en naar het lagere leven terugkeert. En het geldt als dodelijke smart wanneer iemand een bevlekt vergrijp begaat.[197]

        Het is mogelijk dat een bhikkhu hier het volgende denkt: 'Begeerte is door de Grote monnik als pijl omschreven. Het giftige sap van onwetendheid wordt door hevig verlangen, begeerte en kwaadwil verspreid. Die pijl van begeerte is uit mij verwijderd; het giftige sap van onwetendheid is verdreven. Ik ben iemand die helemaal uit is op Nibbana.' Omdat hij iemand is die helemaal uit is op Nibbana, zal hij niet die dingen nagaan die onpassend zijn voor iemand die helemaal uit is op Nibbana. Hij zal niet naar onpassende vormen kijken, niet naar onpassende geluiden luisteren, niet aan onpassende geuren ruiken, niet onpassende smaken proeven, niet onpassende objecten aanraken, geen onpassende dingen denken. In zo'n geval dringt begeerte niet in zijn geest binnen. Hij zal niet sterven met een geest vol begeerte, of dodelijke smarten krijgen.

        Wanneer een bhikkhu terughouding in de zes fundamenten van het contact oefent en zonder inbeslagname, zonder hechten is, nadat hij begrepen heeft dat inbeslagname, hechten de wortel van dukkha is, bevrijd door de vernietiging van inbeslagname,[198] dan is het niet mogelijk dat hij zijn lichaam richt op de een of andere vorm van de inbeslagname of zijn geest eraan prikkelt."

M.106. (M.XI.6) Ānañjasappāya sutta

        Te Kammāsadhamma, in het land van de Kurus. De Boeddha legde er aan de monniken de gevaren uit van zinnelijke genietingen. Die zijn vergankelijk, leeg en bedrieglijk. Hij zei dat hij hun het pad had getoond naar standvastigheid, onwankelbaarheid. Hij toonde hoe de vormloze jhanas (de sfeer van nietsheid, de sfeer van noch bewustzijn noch niet bewustzijn) ontwikkeld kunnen worden en gebruikt kunnen worden als basis voor het verwerkelijken van Nibbāna. Hij spoorde hen verder aan met de woorden: “Ga naar het bos, naar eenzaamheid; streef serieus in meditatie.”[199]

        Bhikkhus, zinnelijke genietingen zijn vergankelijk, hol, bedrieglijk. Wegens zinnelijke genietingen ontstaan onheilzame geestelijke toestanden, zoals hebzucht, kwaadwil, hoogmoed. Zij zijn een hindernis voor een edele leerling in de oefening.[200]

(het onwrikbare)

        Een edele discipel overweegt het volgende: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, beide zijn het gebied van Mara. Ze zijn een hindernis. Stel dat ik vertoef met een vergroot en verhoogd gemoed, nadat ik de wereld getranscendeerd heb en een vast besluit met de geest heb genomen. Wanneer ik zo handel, zullen er geen kwade, onheilzame geestelijke toestanden in mij zijn. En met de overwinning ervan zal mijn geest onbegrensd, onmeetbaar en goed ontplooid zijn." Als hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, krijgt hij ofwel direct het onwrikbare of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het onwrikbare. Dit is de eerste weg die gericht is naar het onwrikbare.

        Verder overweegt een edele leerling aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, wat er bestaat aan vorm, dat zijn de vier grote elementen en vorm die ervan afstamt." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, krijgt hij ofwel direct het onwrikbare of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het onwrikbare. Dit is de tweede weg die gericht is naar het onwrikbare.        

        Verder overweegt een edele leerling aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen – ze zijn allemaal vergankelijk. Wat vergankelijk is, is het niet waard er behagen in te scheppen, is het niet waard eraan vast te houden." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, krijgt hij ofwel direct het onwrikbare of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het onwrikbare. Dit is de derde weg die gericht is naar het onwrikbare.

(Het gebied van niets is er)

        Verder overweegt een leerling aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen, waarnemingen van het onwrikbare, het zijn allemaal waarnemingen. Waar deze waarnemingen zonder rest eindigen, dat is het vredige, dat is het verhevene, namelijk het gebied van niets is er." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van niets is er of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van niets is er. Dit is de eerste weg die gericht is naar het gebied van niets is er.

        Verder overweegt een edele leerling die zich teruggetrokken heeft in het bos of aan de voet van een boom of in een lege hut, aldus: "Dit is leeg van een zelf of van iets wat tot een zelf behoort." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van niets is er of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van niets is er. Dit is de tweede weg die gericht is naar het gebied van niets is er.

        Verder overweeg een edele discipel aldus: "Ik ben niets wat iemand ergens zou kunnen toebehoren. Ook is er niets in iemand ergens wat mij zou kunnen toebehoren." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van niets is er of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van niets is er. Dit is de derde weg die gericht is naar het gebied van niets is er.

(het gebied van noch waarneming noch niet waarneming)

        Verder overweegt een edele discipel aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen, waarnemingen van het onwrikbare en waarnemingen van het gebied van niets is er, - het zijn allemaal waarnemingen. Waar deze waarnemingen zonder rest eindigen, dat is het vredige, dat is het verhevene, namelijk het gebied van noch waarneming noch niet waarneming." Wanneer hij op die manier oefent en vaak zo vertoeft, krijgt zijn geest vertrouwen wat betreft deze basis. Zodra vol vertrouwen aanwezig is, bereikt hij ofwel direct het gebied van noch waarneming noch niet waarneming of anders neigt hij naar wijsheid. Na de dood is het mogelijk dat dit voortzettende bewustzijn van hem verder gaat naar het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Dit is de weg die gericht is naar het gebied van noch waarneming noch niet waarneming.

(Nibbana)

        Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda aan de Verhevene: "Eerwaarde heer, een bhikkhu oefent als volgt: 'Als het niet was, dan was het niet mijn; het zal niet worden en het zal niet mijn worden. Wat bestaat, wat geworden is, dat overwin ik.'[201] Zo verkrijgt hij gelijkmoedigheid. Eerwaarde heer, verwerft zo'n bhikkhu Nibbana?

        De Boeddha: "De ene bhikkhu zou Nibbana kunnen verwerven, een andere bhikkhu misschien niet. En wel om de volgende redenen.

        Ananda, een bhikkhu oefent als volgt: 'Als het niet was, dan was het niet mijn; het zal niet worden en het zal niet mijn worden. Wat bestaat, wat geworden is, dat overwin ik.' Zo verkrijgt hij gelijkmoedigheid. Hij schept behagen in die gelijkmoedigheid, houdt zich eraan vast. Zo raakt zijn bewustzijn in afhankelijkheid daarvan en hecht er aan. Een bhikkhu die behept is met hechten, verwerft Nibbana niet."

        "Maar eerwaarde heer, waar hecht die bhikkhu dan aan?"

        "Ananda, hij kleeft vast aan het gebied van noch waarneming noch niet waarneming."

        "Eerwaarde heer, wanneer die bhikkhu vastkleeft, dan lijkt het erop dat hij aan het beste object van hechten vastkleeft."

        "Ananda, wanneer die bhikkhu vastkleeft, dan kleeft hij vast aan het beste object van hechten, namelijk het gebied van noch waarneming noch niet waarneming."

        "Ananda, een bhikkhu oefent aldus: 'Als het niet was, dan was het niet mijn; het zal niet worden en het zal niet mijn worden. Wat bestaat, wat geworden is, dat overwin ik.' Zo verkrijgt hij gelijkmoedigheid. Hij schept geen behagen in die gelijkmoedigheid, houdt zich niet eraan vast. Zo raakt zijn bewustzijn niet in afhankelijkheid daarvan en hecht er niet aan. Een bhikkhu die vrij is van hechten, verwerft Nibbana."

        "Eerwaarde heer, wonderbaarlijk. De Verhevene heeft ons uitgelegd hoe men de stroom oversteekt, in afhankelijkheid van de betreffende basis. Maar wat is de edele bevrijding?"

        "Ananda, een edele discipel overweegt aldus: "Zintuiglijk genot, zintuiglijke waarnemingen, vormen, waarnemingen van vormen, waarnemingen van het onwrikbare, waarnemingen van het gebied van niets is er en waarnemingen van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming, - dat is persoonlijkheid, zover als persoonlijkheid zich uitstrekt. Dit is het Doodloze, namelijk de bevrijding van de geest door niet-hechten."[202]

        "Ananda, daarmee heb ik de weg onderwezen die gericht is naar het onwrikbare, daarmee heb ik de weg onderwezen die gericht is naar het gebied van niets is er, daarmee heb ik de weg onderwezen die gericht is naar het gebied van noch waarneming noch niet waarneming. Ik heb uitgelegd hoe men de stroom oversteekt, in afhankelijkheid van de betreffende basis; ik heb de edele bevrijding onderwezen."

        "Ananda, wat een leraar die graag heeft dat het met zijn discipelen goed gaat en medegevoel voor hen heeft, voor zijn discipelen moet doen, dat heb ik voor u gedaan. Ananda, daar zijn bomen, daar zijn lege hutten. Ananda, mediteer en wees niet achteloos opdat u er later geen spijt van zult krijgen. Dat is onze raad aan u."

        Zo sprak de Verhevene. De eerwaarde Ananda was tevreden en heel blij met de woorden van de Verhevene.

M.107. (M.XI.7) Ganaka-Moggallāna sutta

Geleidelijke oefening in het temmen van de geest (M.107; M.125)

 

        Eens sprak de Verhevene tot zijn toehoorders als volgt: “Iemand die leeft te midden van zinnelijk genot, die zinnelijk genot geniet, die geheel en al in beslag genomen wordt door gedachten aan zinsgenot, die verteerd wordt door verlangen naar zinsgenot, die ijverig op zoek is naar zinsgenot, het is onmogelijk dat zo iemand datgene kan weten of zien of bereiken of realiseren wat door ontzegging geweten kan worden, wat door verzaking gezien kan worden, wat door afzien bereikt kan worden, wat door afstand doen gerealiseerd kan worden; zo’n situatie bestaat niet.

        Veronderstelt dat er onder de olifanten een olifant is die goed getemd is en een olifant die ongetemd is. Of veronderstelt dat er onder de paarden een paard is dat goed getemd is en een paard dat ongetemd is. Zal de olifant die getemd is een getemde staat bereiken? Of zal het paard dat getemd is, een getemde staat bereiken?” – “Ja, Heer.” – “Maar de ongetemde olifant en het ongetemde paard, zullen die een getemde staat bereiken?” – “Neen, Heer.” – “Evenzo is het met lieden die leven temidden van zinnelijk genot, die zinnelijk genot genieten, die geheel en al in beslag genomen worden door gedachten aan zinsgenot, die verteerd worden door verlangen naar zinsgenot. Dat zij datgene kunnen weten of zien of bereiken of realiseren wat geweten, gezien, bereikt of gerealiseerd kan worden door verzaking, een dergelijke situatie bestaat niet.

        Het is alsof er een grote berg is nabij een stad of dorp. Twee vrienden nu naderen die berg. De een blijft aan de voet van de berg staan en de ander klimt naar de top. Degene die onderaan bleef staan, kan dan de vraag stellen: ‘Hallo, wat zie je vanaf de top?’ En de ander geeft ten antwoord: ‘Hier vanaf de top zie ik prachtige parken, geweldige bossen, verrukkelijke vijvers.’ De eerste kan dan zeggen: ‘Dat is onmogelijk, dat kan niet waar zijn dat jij dat alles ziet.’ Daarop komt degene die boven op de top stond, naar beneden en neemt zijn vriend bij de arm. Beiden klimmen dan naar de top van de berg. Boven gunt de een de ander een moment om op adem te komen en dan spreekt hij hem aldus toe: ‘Wel, wat zie je nu vanaf de top?’ En de ander zal zeggen: ‘Hier vanaf de top zie ik prachtige parken, geweldige bossen, verrukkelijke vijvers.’ En de eerste zal dan zeggen: ‘Zojuist nog zei je dat het onmogelijk was, dat het niet waar kon zijn dat zoiets te zien zou zijn. Maar nu spreek je andere taal.’ En de tweede zal zeggen: ‘Dat komt omdat ik gehinderd werd door de grote berg en niet kon zien wat erachter te zien was.’

        Evenzo, maar in een nog grotere graad, is iemand die leeft temidden van zinnelijk genot; hij is omsloten, wordt gehinderd, belemmerd en is ingewikkeld door deze massa onwetendheid. Dat zo iemand zou kennen wat door verzaking bereikt kan worden, een dergelijke situatie bestaat niet.

        Zoals een edele koning zijn olifantenjager toesprak met de woorden: ‘Beste jager, bestijg de koningsolifant en ga naar een olifantenbos. Als je daar dan een bosolifant ziet, bindt hem dan aan de nek van de koningsolifant.’ De jager deed daarop gehoorzaam wat de koning hem bevolen had. In het bos zag hij een bosolifant en bond hem aan de nek van de koningsolifant. Zo bracht hij hem uit het bos naar de open vlakte. Maar de bosolifant had een verlangen naar het olifantenbos. De jager nu gaf bericht aan de koning dat de bosolifant gevangen en op de open vlakte was. De edele koning sprak toen tot zijn olifantentemmer: ‘Beste temmer, tem de bosolifant door zijn bosmanieren te onderwerpen; tem hem door zijn bosherinneringen te verzwakken en door zijn angst, zijn verdriet en zijn verlangen naar het bos te verzwakken. Laat hem graag in de dorpen verblijven en wen hem aan menselijke manieren.’ En de olifantentemmer gehoorzaamt. Hij slaat een grote paal in de grond, bindt de bosolifant er bij zijn nek aan vast om zo zijn bosmanieren te onderwerpen, om zo zijn bosherinneringen te verzwakken, om zo zijn angst, verdriet en verlangen naar het bos te verzwakken, om hem graag in de dorpen te laten verblijven en om hem aan menselijke manieren te gewennen. Dan spreekt de olifantentemmer hem met zulke woorden toe die vriendelijk zijn, aangenaam voor het oor, hartelijk, die tot het gemoed gaan, werelds, plezierig voor de menigte, waar menigeen genoegen in schept. En de bosolifant, aldus toegesproken, luistert oplettend en neigt zijn geest naar leren. Vervolgens voorziet de olifantentemmer hem van voer en water. Wanneer de olifant het voer en het water aanneemt, weet de temmer dat die olifant in leven zal blijven. Dan laat de olifantentemmer hem een verdere taak doen met de woorden: ‘Neem op, zet neer.’ Wanneer de olifant gehoorzaam is aan de temmer en op zijn bevelen handelt om op te nemen en neer te zetten, dan laat de temmer hem een verdere taak doen met de woorden: ‘Ga voorwaarts, ga achterwaarts.’ Wanneer de olifant in die nieuwe taak gehoorzaam is, laat de temmer hem een andere taak doen met de woorden: ‘Sta op, ga zitten.’ Wanneer de olifant ook hierin gehoorzaam is, laat de temmer hem een verdere taak doen die bekend is als: ‘Sta op de plaats.’ Hij bindt een schild aan de slurf van het grote dier. Iemand met een lans zit op de nek van de olifant en mannen met lansen staan er rondom, aan alle kanten. En de temmer staat ervoor met een lange lans in zijn handen. Terwijl hij deze taak van ‘Sta op de plaats’ uitvoert, beweegt de olifant geen voet vooruit noch achteruit, noch beweegt hij zijn hoofd, noch oor, noch staart, noch slurf. Hij beweegt geen enkel deel van zijn lichaam. Een koningsolifant is er een die slagen met een zwaard of met een bijl verduurt, die pijlen verduurt en ook het geluid van trommels en pauken. Hij is als goud dat gezuiverd is van alle verontreinigingen en onzuiverheden. Hij is geschikt voor een koning, een koninklijk bezit. En hij wordt tot een koninklijk attribuut gerekend.

        Evenzo is het met de leer van de Verhevene. Door geleidelijke oefening, geleidelijke vooruitgang, geleidelijke praktijk wordt een mens bedwongen. Evenals een volbloed paard eerst eraan gewend moet raken om een bit te dragen en pas daarna gewend raakt aan verdere oefening, evenzo moet een mens die bedwongen moet worden, allereerst als volgt gedisciplineerd worden:

1. Het verkrijgen van vertrouwen[203]

        Evenals de geheel getemde olifant, evenals het geheel gezuiverde goud, evenzo ontstaat een Tathāgata hier in de wereld, een Volmaakte, een Volledig Ontwaakte, begiftigd met juiste kennis en juist gedrag, een weldoener, een kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden, de Ontwaakte, de Heer. Hij maakt deze wereld bekend met haar goden, met Mara en Brahmā, met haar schepping, met haar boetelingen en brahmanen, haar goden en mensen, na ze zelf door super-kennis verwerkelijkt te hebben. Hij onderwijst de leer die lieflijk is in het begin, lieflijk in het midden en lieflijk aan het einde. Hij onderwijst ze naar de geest en naar de letter. Hij verkondigt het heilige leven dat geheel aan het doel beantwoordt, dat heel zuiver is.

           Een gezinshoofd of de zoon van een gezinshoofd, of iemand geboren in een andere staat, hoort die leer. Na het horen ervan verkrijgt hij vertrouwen in de Tathāgata. Begiftigd met dit vertrouwen dat hij heeft verworven, denkt hij op de volgende manier na: ‘Het leven van een gezinshoofd is beperkt en stoffig; het weggaan is vertoeven in de open vlakte. Het is niet gemakkelijk voor iemand die in een huis leeft, om het heilige leven te leiden, het heilige leven dat geheel aan het doel beantwoordt, dat heel zuiver is, gepolijst als een schelp. Veronderstel nu dat ik me haar en baard afscheer en het gele gewaad aantrek en dat ik van het huiselijke leven naar het huisloze leven ga.’ Na een tijd, bevrijd van deze weelde hier hetzij groot of klein, bevrijd van deze kring van relaties hetzij klein of groot, na haar en baard te hebben afgeschoren, na de gele gewaden te hebben aangetrokken, gaat hij ver van huis naar het huisloze leven. In deze mate gaat de heilige volgeling naar buiten tot in de open vlakte.

2. Deugdzaamheid[204]

        Maar goden en mensen hebben een verlangen naar de vijf strengen van zintuiglijke genoegens. De Tathāgata onderwijst de volgeling verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees van moreel gedrag, leef deugdzaam door het beheersen van de verplichtingen, begiftigd met juist gedrag. Zie gevaar in de geringste fout, neem de regels van oefening aan en oefen je erin.

3. Beheersing van de zinnen[205]

        

        Zodra als de monnik hierin geoefend is, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees bewaakt wat betreft de zinsorganen. Als je een materiële vorm ziet met het oog, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oog onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het oog beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het oog.

        Als je een geluid gehoord hebt met het oor, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het oor onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het oor beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het oor.

        Als je een geur geroken hebt met de neus, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de neus onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de neus beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de neus.

        Als je een smaak geproefd hebt met de tong, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de tong onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de tong beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de tong.

        Als je een aanraking gevoeld hebt met het lichaam, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met het lichaam onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom het lichaam beheersen, bewaak het, verkrijg beheersing over het lichaam.

        Als je een geestelijke staat onderkend hebt met de geest, wees dan niet in verrukking gebracht door de algemene verschijning ervan noch door het detail. Want als men met de geest onbeheerst vertoeft, kunnen begeerte en ontmoediging, kwade, onheilzame staten van de geest binnenstromen. Blijf daarom de geest beheersen, bewaak ze, verkrijg beheersing over de geest.’

4. Gematigdheid bij het eten[206]

        Zodra als een monnik bewaakt is wat betreft de deuren van de zintuiglijke organen, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees gematigd bij het eten; je moet het voedsel tot je nemen terwijl je zorgvuldig nadenkt. Je moet niet eten voor plezier of bevrediging of persoonlijke charme of om er mooier van te worden. Maar gebruik juist genoeg om dit lichaam te handhaven en om het op gang te houden, om het ongedeerd te houden, om de heilige levenswandel te bevorderen. En eet met de gedachte: “Aldus zal ik een oud gevoel van honger verdrijven en zal ik een nieuw gevoel van honger niet laten ontstaan, en er zal voor mij een lang leven zijn en onberispelijkheid, en ik zal op mijn gemak vertoeven.’

5. Waakzaamheid[207]

        Zodra als een monnik gematigd is in het eten, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, vertoef gericht op waakzaamheid. Gedurende de dag, terwijl je op en neer loopt, terwijl je zit, reinig dan de geest van belemmerende geestelijke staten. Gedurende de middenwacht van de nacht, lig dan neer op de rechterzijde, in de leeuw-positie, met de ene voet op de andere, helder bewust, en denk aan het tijdstip wanneer je weer wilt opstaan. Gedurende de laatste wacht van de nacht, als je bent opgestaan, terwijl je op en neer loopt, terwijl je zit, reinig dan de geest van belemmerende geestelijke staten.’

6. Oplettendheid en helder bewustzijn[208]

Zodra als een monnik gericht is op waakzaamheid, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, wees begiftigd met oplettendheid en helder bewustzijn. Handel met helder bewustzijn of je nu komt of gaat. Handel met helder bewustzijn of je nu vooruit of in het rond kijkt. Handel met helder bewustzijn of je nu de armen strekt of buigt. Handel met helder bewustzijn of je nu de bovenkleren draagt, de bedelnap of het gewaad. Handel met helder bewustzijn of je nu eet, drinkt, kauwt of slikt. Handel met helder bewustzijn als je gehoorzaamt aan de roep van de natuur. Handel met helder bewustzijn of je nu loopt, staat, zit, slaapt, waakt, spreekt of zwijgt.’

7. Het te boven komen van de vijf hindernissen[209]

        Zodra als een monnik in het bezit is van oplettendheid en helder bewustzijn, onderwijst de Verhevene hem verder met de woorden: ‘Komaan, monnik, kies een afgelegen verblijfplaats in het bos, aan de voet van een boom, aan een berghelling, in een grot, op een begraafplaats, in een bos, een open plek of een hoop stro. Wanneer hij na het vergaren van aalmoezen teruggekeerd is, zit de monnik na de maaltijd terneer, met de benen kruiselings over elkaar. De rug houdt hij rechtop terwijl hij oplettendheid voor zich doet oprijzen.

        Bevrijd van begeerte naar de wereld vertoeft hij met een geest die vrij is van begeerte. Hij reinigt de geest van begeerte. Bevrijd van de smet van kwaadwil vertoeft hij welwillend in de geest, mededogend en barmhartig jegens alle wezens. Hij reinigt de geest van kwaadwil. Bevrijd van traagheid en luiheid vertoeft hij zonder traagheid en luiheid, waarbij hij het licht waarneemt. Oplettend en helder bewust reinigt hij de geest van traagheid en luiheid. Bevrijd van rusteloosheid en bezorgdheid vertoeft hij kalm. Met de geest inwaarts gericht, rustig, reinigt hij de geest van rusteloosheid en bezorgdheid. Bevrijd van twijfel vertoeft hij zonder twijfel. Onverstoord wat betreft de staten die heilzaam zijn, reinigt hij zijn geest van twijfel.

8. De vier grondslagen van oplettendheid[210]

           Als hij bevrijd is van deze vijf hindernissen die smetten van de geest zijn en waardoor intuïtieve wijsheid zwakker wordt, dan beschouwt hij het lichaam bij het lichaam, vurig, helder bewust, oplettend, om begeerte en afkeer in de wereld te beheersen. Hij gaat verder met het beschouwen van de gevoelens bij de gevoelens, de geest bij de geest, de geestelijke staat bij de geestelijke staten, vurig, helder bewust, oplettend, om begeerte en afkeer in de wereld te beheersen.

        Zoals een olifantentemmer een grote paal in de grond slaat en een bosolifant er bij zijn nek aanbindt om bij hem de bosmanieren te verdrijven, om zijn bosverlangens te verdrijven, om zijn smart en ergernis wegens en zijn vurig verlangen naar het bos te verdrijven, om hem behagen te laten scheppen in dorpen en om hem te laten wennen aan menselijke manieren, evenzo zijn deze vier grondslagen van oplettendheid banden van de geest om de manieren van gezinshoofden te onderwerpen, te verdrijven en om de verlangens van gezinshoofden te verdrijven en om de smart, ergernis en het vurig verlangen te verdrijven. Deze vier grondslagen van oplettendheid zijn er om naar het juiste pad te leiden, om Nibbāna te verwerkelijken.

        De Tathāgata onderricht de monnik verder met de woorden: ‘Komaan, ga verder met het beschouwen van het lichaam bij het lichaam, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over het lichaam. Ga verder met het beschouwen van de gevoelens bij de gevoelens, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over de gevoelens. Ga verder met het beschouwen van de geest bij de geest, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over de geest. Ga verder met het beschouwen van de geestelijke staten bij de geestelijke staten, maar houd je niet bezig met een reeks van gedachten over de geestelijke staten.[211]

9. De meditatieve verdiepingen[212]

        Zodra als een monnik bevrijd is van deze vijf hindernissen die smetten van de geest zijn en verderfelijk voor intuïtieve kennis, zodra als hij bevrijd is van de geneugten van de zintuigen, vrij van onheilzame staten van de geest, treedt hij in en vertoeft hij in de eerste meditatieve verdieping. Deze gaat gepaard met overdenken en redeneren, is geboren uit afzijdigheid en is vreugdevol en vol vervoering.

        Door het tot bedaren brengen van overdenken en redeneren wordt zijn geest achtereenvolgens tot rust gebracht en op één punt gericht. En hij treedt binnen en verblijft in de tweede meditatieve verdieping. Deze is vrij van overdenken en redeneren, is geboren uit concentratie en is vreugdevol en vol vervoering.

        Bij het verdwijnen van vervoering vertoeft hij met gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En hij ervaart in eigen persoon die vreugde waarvan de heiligen zeggen: ‘Vol vreugde leeft degene die gelijkmoedigheid heeft en die oplettend is.’ En hij treedt binnen en verblijft in de derde meditatieve verdieping.

           Door bevrijd te zijn van angst, door het verdwijnen van zijn vroegere geneugten en verdriet, treedt hij binnen en verblijft hij in de vierde meditatieve verdieping. Deze heeft noch angst noch vreugde en is geheel gezuiverd door gelijkmoedigheid en oplettendheid.

10. Het drievoudige weten (te-vijja)[213]

10.1 Herinnering aan vroegere verblijven

        Dan, met een geest aldus gekalmeerd, geheel gezuiverd, heel helder, zonder blaam, zonder smet, gedwee en geschikt, vast gegrond, onbeweeglijk, richt hij zijn geest op de herinnering aan vroegere verblijven. Hij herinnert zich aan een verscheidenheid van vroegere verblijven, aldus: één leven, twee levens, drie... vier... vijf... tien... 20... 30... 40... 50... 100... 1000... 100.000 levens herinnert hij zich; en hij herinnert zich aan menige aeon van wereldontstaan-wereldvergaan. ‘Zo heette ik, zo’n familie had ik, zo’n stand, zo’n beroep had ik, zo werd ik gevoed, zulke aangename en onaangename ervaringen had ik, zolang leefde ik, van hier vertrok ik en kwam in een andere staat waar ik aldus heette, waar ik zo'n familie, zo’n stand, zo’n beroep had, waar ik zo'n voedsel kreeg, waar ik zulke aangename en onaangename ervaringen had, waar ik zolang leefde. Vandaar vertrok ik en ontstond hier.’ Aldus herinnert hij zich aan diverse vroegere verblijven in al hun wijzen en details.

10.2 Het goddelijk oog

        Dan, met een geest gekalmeerd, geheel gezuiverd, heel helder, zonder blaam, zonder smet, gedwee en geschikt, vast gegrond, onbeweeglijk, richt hij zijn geest op de kennis van het van hier verdwijnen en het ontstaan van wezens. Met het gezuiverde oog dat het menselijke oog te boven gaat, ziet hij wezens zoals ze van hier vertrekken of hier ontstaan. Hij begrijpt dat wezens laag zijn, uitstekend, lelijk, mooi, gelukkig, ongelukkig, overeenkomstig hun daden. En hij denkt: ‘Inderdaad, deze waardige wezens die een verkeerd gedrag hadden in lichaam, die een verkeerd gedrag hadden in taal, die een verkeerd gedrag hadden in gedachten, die met de heiligen spotten, die een verkeerde visie erop na hielden, die daden verrichtten overeenkomstig een verkeerde visie, - deze lieden zijn na de ontbinding van het lichaam, na de dood ontstaan in een leedvolle staat van bestaan, zij zijn ontstaan in een kwade geboorte, in de afgrond, de Niraya-hel.

        Maar deze waardige wezens die een goed gedrag hadden in lichaam, die een goed gedrag hadden in taal, en die een goed gedrag hadden in gedachten, die niet met de heiligen spotten, die een juiste visie erop na hielden, die daden verrichtten overeenkomstig een juiste visie, - deze lieden zijn na de ontbinding van het lichaam, na de dood ontstaan in een goede geboorte, in een hemelse wereld.’

10.3 Vernietiging van de smetten: heiligheid

        Dan, met de geest gekalmeerd, geheel gezuiverd, heel helder, zonder blaam, zonder smet, gedwee en geschikt, vast gegrond, onbeweeglijk, richt hij zijn geest op de kennis van de vernietiging van de smetten (āsava). Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit is lijden (dukkha), dit is het ontstaan van lijden, dit is het einde van lijden, dit is het pad dat leidt naar het einde van lijden.’ Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid: ‘Dit zijn de smetten, dit is het ontstaan van de smetten, dit is het einde van de smetten, dit is het pad dat leidt naar het einde van de smetten.’

        Aldus wetende, dit ziende, is zijn geest vrij van de smet van zinnelijk genot, vrij van de smet van worden, vrij van de smet van onwetendheid. In vrijheid ontstond de kennis: ‘Ik ben vrij,’ en hij begrijpt: ‘Geboorte is vernietigd, ten einde gebracht is het heilige leven, gedaan is wat gedaan moest worden, voor mij is er geen verder bestaan meer.’

        Die monnik is in staat om hitte, koude, honger en dorst te verdragen en de steken van muskieten en vliegen. Hij is in staat om wind, zon en kruipende dieren te verdragen. Hij is in staat om scheldwoorden en onvriendelijke taal te verdragen. Hij is in staat om lichamelijke gevoelens te verdragen die, als ze ontstaan, pijnlijk zijn, dringend, scherp, streng, ongelukkig, ellendig, dodelijk. Gereinigd van alle verontreinigingen en van alle onzuiverheden van gehechtheid, afkeer en illusie (rāga , dosa, moha), is hij verplichtingen, offergaven, respect en eer waard; hij is een onovertreffelijk veld van verdienste in de wereld.

        Indien een olifant van de koning op oude leeftijd sterft, ongetemd, ongeoefend, dan wordt die olifant beschouwd als een ongetemde die gestorven is. En evenzo is het met een ongetemde olifant van de koning die op middelbare leeftijd sterft. En ook wordt een ongetemde olifant die op jonge leeftijd sterft, beschouwd als een ongetemde die gestorven is.

        En op gelijke wijze, als een monnik die een ouderling (thero) is, sterft met de smetten niet verwoest, dan wordt die monnik bij zijn dood beschouwd als iemand die ongetemd gestorven is. En evenzo is het met een monnik van middelbaar monnikschap. En ook als een monnik die pas in de Orde is opgenomen, sterft met de smetten niet verwoest, dan wordt die monnik beschouwd als iemand die ongetemd gestorven is.

        Maar als een olifant van de koning op oude leeftijd sterft, wel-getemd, wel-geoefend, dan wordt die olifant beschouwd als een die getemd gestorven is. En evenzo is het met een getemde olifant van de koning die op middelbare leeftijd sterft. En ook als een olifant op jonge leeftijd sterft, wel-getemd, wel-geoefend, dan wordt die olifant beschouwd als een die getemd gestorven is.

        En op gelijke wijze, als een monnik die een ouderling is, sterft met de smetten verwoest, dan wordt die monnik bij zijn dood beschouwd als een ouderling die getemd gestorven is. En evenzo is het met een monnik van middelbaar monnikschap. En ook als een monnik die pas in de Orde is opgenomen, sterft met de smetten verwoest, dan wordt die pas opgenomen monnik die gestorven is, beschouwd als iemand die getemd gestorven is.

        Zo is mijn instructie voor monniken die leerlingen zijn, die de volmaaktheid nog niet bereikt hebben en die een verlangen hebben naar de onvergelijkbare zekerheid van de bevrijding van de banden. Maar wat betreft die monniken die volmaakt zijn, die de boeien verbroken hebben, die het heilige leven geleefd hebben, die de last hebben afgelegd, die hun eigen doel hebben bereikt, die de banden van worden helemaal hebben verwoest en die geheel bevrijd zijn door volmaakte en diepe kennis, deze dingen dragen bij zowel tot het verblijven van hen in gemak hier en nu, als tot hun oplettendheid en helder bewustzijn.”

11. Wordt Nibbāna door ieder bereikt?

        Toen dit was gezegd, sprak een brahmaan aldus tot de Heer: “Nu dit aldus door de Heer is uitgelegd, bereiken dan alle leerlingen van Gotama het uiterste doel, Nibbāna, of bereiken sommigen het doel niet?” – “Brahmaan, sommigen van mijn leerlingen bereiken Nibbāna wel, anderen bereiken dat doel niet. Na door mij te zijn aangespoord en aldus te zijn geïnstrueerd, bereiken sommigen van mijn leerlingen het uiterste doel, Nibbāna, wel en anderen bereiken het niet.”

        “Aangezien Nibbāna bestaat, aangezien de weg ernaar toe bestaat, aangezien de goede Gotama bestaat als raadgever, wat is dan de oorzaak, wat is de reden dat sommigen van de goede leerlingen, na te zijn aangespoord en geïnstrueerd, dat doel niet bereiken en anderen wel?”

        “Welnu, brahmaan, ik zal je vragen stellen en jij moet dan maar antwoorden zoals het je goed dunkt. Ben je goed bekend met de weg die naar Rājagaha leidt?”[214] – “Ja, Heer, ik ben er goed mee bekend.” – “Wat denk je dan, als nu een man hierheen kwam en de weg naar Rājagaha wilde weten, en hij vroeg die weg aan jou, dan zou je zeggen: ‘Deze weg hier gaat naar Rājagaha, volg die weg een poosje tot je een dorp ziet. Ga dan een poosje verder tot je een marktplaats ziet. Ga dan nog iets verder en je zult Rājagaha zien met zijn verrukkelijke parken,bossen, velden en vijvers.’ Maar hoewel hij aldus door jou is aangespoord en geïnstrueerd, nam hij de verkeerde weg. Een andere man kan komen en de weg naar Rājagaha vragen. En je wijst hem op dezelfde manier de weg. Die man bereikt dan wel Rājagaha veilig. Wat is de oorzaak, wat is de reden dat, aangezien Rājagaha bestaat, aangezien de weg ernaar toe bestaat, aangezien jij bestaat als raadgever, de een niet aankomt en de ander wel?”

        “Heer, wat kan ik eraan doen, ik wijs alleen maar de weg.”- “Brahmaan, evenzo bestaat Nibbāna, bestaat de weg ernaar toe en besta ik als raadgever. Maar sommigen van mijn volgelingen, aldus door mij aangespoord en geïnstrueerd, bereiken het onveranderlijke doel, Nibbāna, wel en sommigen bereiken het niet. Wat kan ik doen in dit geval? Ik wijs alleen de weg.”

        “Zoals jasmijn de hoogste is onder de bloemengeuren, evenzo is de aansporing van de goede Gotama de hoogste onder de leringen van vandaag. Voortreffelijk, het is heel voortreffelijk en duidelijk uitgelegd. Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha, tot zijn leer en tot de Orde van de monniken. Moge de goede Gotama mij aannemen als een lekenvolgeling die zijn toevlucht neemt vanaf vandaag tot zolang als het leven duurt.”[215]

M.108. (M.XI.8) Gopaka-Moggallāna sutta.

        Te Rājagaha. Twee leidende brahmanen vroegen er aan Ānanda of de Boeddha iemand speciaal had aangewezen als hoofd van de Sangha na zijn heengaan. Ānanda antwoordde dat er niemand aangewezen was. Niemand kon de Boeddha vervangen. Zij vroegen toen of de Sangha een bepaalde monnik als hoofd had aangewezen. Het antwoord was negatief. De brahmanen vroegen zich toen af hoe de Sangha in harmonie en eendracht kon blijven bestaan. Ānanda legde uit dat zij hun toevlucht hadden genomen tot de leer, dat de leer hun leidraad was. Hij legde ook uit dat de Sangha elke 14 dagen (elke halve maand) samen de Pātimokkha reciteerde. De Pātimokkha is de samenvatting van disciplinaire regels.[216]

M.109. (M.XI.9) Mahā Punnama sutta

        Te Savatthi in het oostelijk gelegen park, in het klooster van Migaras moeder. De Verhevene vertoefde er op de Uposatha-dag van de 15e, in de nacht van volle maan, in de buitenlucht, omgeven door de Sangha van de bhikkhus.

        Een bepaalde bhikkhu stond toen op en vroeg toestemming om aan de Verhevene iets te vragen over een bepaald punt. De Boeddha zei dat hij op zijn eigen zitplaats moest gaan zitten en dan kon vragen wat hij wilde.

        De vraag van de bhikkhu luidde: "Eerwaarde heer, als ik het goed begrepen heb, zijn dit de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, namelijk: de bestaansgroep van vorm waaraan men hecht, de bestaansgroep van gevoel waaraan men hecht, de bestaansgroep van waarneming waaraan men hecht, de bestaansgroep van de formaties waaraan men hecht, en de bestaansgroep van het bewustzijn waaraan men hecht."

        "Inderdaad, bhikkhu, dat zijn de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht."

        De bhikkhu was blij met het antwoord en stelde een andere vraag. "Eerwaarde heer, waarin wortelen deze vijf groepen van bestaan waaraan men hecht? "

        "Bhikkhu, deze vijf groepen van bestaan waaraan gehecht wordt, wortelen in hebberigheid."

        "Eerwaarde heer, is dat hechten hetzelfde als deze vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, of is dat hechten gescheiden van de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht?"

        "Bhikkhu, dat hechten is noch hetzelfde als deze vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, noch is het hechten gescheiden van de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht. Het is de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht, die vermeld hechten is." (Vgl. M.44)

        "Eerwaarde heer, kan er veelvuldigheid zijn in de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht?"

        "Ja, bhikkhu, die kan er zijn. Iemand denkt: 'Moge mijn vorm in de toekomst zo en zo zijn. Moge mijn gevoel, mijn waarneming, mijn formaties, mijn bewustzijn zo en zo zijn.' Op een dergelijke manier is er veelvuldigheid in de hebberigheid en de begeerte in de vijf groepen van bestaan waaraan men hecht."

        "Eerwaarde heer, op welke manier kan men het begrip 'groepen' toepassen op de groepen van bestaan?"

        "Bhikkhu, elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van vorm. Elke soort van gevoel, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van gevoel. Elke soort van waarneming, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van waarneming. Elke soort van formaties, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van formaties. Elke soort van bewustzijn, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, - dat is de bestaansgroep van bewustzijn. Bhikkhu, op die manier kan men het begrip 'groepen' toepassen op de groepen van bestaan."

         "Eerwaarde heer, wat is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van de vorm? Wat zijn de oorzaken en de voorwaarden voor de manifestatie van de bestaansgroepen van gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn?"

        "Bhikkhu, de vier grote elementen zijn de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van vorm. Aanraking is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van het gevoel. Aanraking is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van waarneming. Aanraking is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van de formaties. Naam en vorm (geestlichamelijheid) is de oorzaak en de voorwaarde voor de manifestatie van de bestaansgroep van bewustzijn.'[217]

        "Eerwaarde heer, op welke manier ontstaat de mening van persoonlijkheid?"

        'Bhikkhu, een niet onderwezen wereldling die geen acht slaat op de edelen en die de leer van hen niet volgt en er niet in geschoold is, die geen acht slaat op oprechte mensen en die hun leer niet navolgt en er niet in geschoold is, die persoon beschouwt vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beschouwt gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beschouwt waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beschouwt formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in zelf, of zelf als in formaties. Hij beschouwt bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid."

        "Eerwaarde heer, op welke manier ontstaat de mening van persoonlijkheid niet?"

        "Bhikkhu, een goed onderwezen edele volgeling die acht slaat op de edelen en die in hun leer onderwezen is, die acht slaat op oprechte mensen en die in hun leer onderwezen is, die persoon beschouwt vorm niet als zelf of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beschouwt gevoel niet als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in zelf, of zelf als in gevoel. Hij beschouwt waarneming niet als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beschouwt de formaties niet als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in zelf, of zelf als in formaties. Hij beschouwt bewustzijn niet als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. – Op die manier ontstaat de mening van persoonlijkheid niet."

        "Eerwaarde heer, wat is de bevrediging, wat is het gevaar en wat is het ontkomen in het geval van de vorm? Wat is de bevrediging, wat is het gevaar en wat is het ontkomen in het geval van het gevoel, van de waarneming, van de formaties, van het bewustzijn?"

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van vorm ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van vorm. Vorm is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van vorm. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar vorm, dat is het ontkomen in het geval van vorm."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van gevoel ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van gevoel. Gevoel is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van gevoel. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar gevoel, dat is het ontkomen in het geval van gevoel."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van waarneming ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van waarneming. Waarneming is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van waarneming. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar waarneming, dat is het ontkomen in het geval van waarneming."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van formaties ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van formaties. Formaties zijn vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van formaties. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar formaties, dat is het ontkomen in het geval van formaties."

        "Bhikkhu, het geluk en de vreugde die in afhankelijkheid van bewustzijn ontstaan, dat is de bevrediging in het geval van bewustzijn. Bewustzijn is vergankelijk, smartelijk en onderworpen aan verandering. Dat is het gevaar in het geval van bewustzijn. De verwijdering van hebberigheid en begeerte, het overwinnen van hebberigheid en begeerte naar bewustzijn, dat is het ontkomen in het geval van bewustzijn."

        "Eerwaarde heer, op welke manier weet men, op welke manier ziet men zodat er met betrekking tot dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekenen geen ik-maken, geen mijn-maken en geen neiging tot (ik-)waan is?"

        "Bhikkhu, men ziet elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, men ziet elke vorm met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf. Evenzo met gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Elke soort ervan, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, men ziet elke soort van gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.' Wanneer men op een dergelijke manier weet en ziet, is er met betrekking tot dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekens geen ik-maken, geen mijn-maken en geen neiging tot (ik-)waan."

        Toen ontstond in het hart van een bepaalde bhikkhu deze gedachte: "Het schijnt dus, dat vorm niet-zelf is, dat gevoel niet zelf is, dat waarneming niet zelf is, dat formaties niet zelf zijn, dat bewustzijn niet zelf is. Op welk zelf hebben dan daden uitwerking die door het niet zelf verricht werden?"

        De Verhevene onderkende in zijn hart de gedachte in het hart van die bhikkhu. Daarom richtte hij zich tot die bhikkhu met de woorden: "Gij bhikkhus, het is mogelijk dat de een of andere man op een dwaalspoor is, dom en onwetend, met een hart dat door begeerte beheerst is. Hij zou kunnen denken dat hij de boodschap van de leraar op een dergelijke manier kan overtreffen [door te denken]: 'Het schijnt dus, dat vorm niet-zelf is, dat gevoel niet zelf is, dat waarneming niet zelf is, dat formaties niet zelf zijn, dat bewustzijn niet zelf is. Op welk zelf hebben dan daden uitwerking die door het niet zelf verricht werden?' Wel bhikkhus, jullie zijn door mij door middel van ondervraging geschoold, tot verschillende gelegenheden, met betrekking tot verschillende dingen."

        "Bhikkhus, wat menen jullie? Is vorm onvergankelijk of vergankelijk?" - "Vergankelijk, eerwaarde heer." - "Is datgene wat vergankelijk is, leed of geluk?" - "Leed, eerwaarde heer." - "Is dat wat vergankelijk, smartelijk en aan verandering onderworpen is, ertoe geschikt om als volgt beschouwt te worden: 'Dit is mijn, dit ben ik, dit is mijn zelf?'" - "Neen, eerwaarde heer."

        "Bhikkhus, wat menen jullie? Is gevoel onvergankelijk of vergankelijk? Is waarneming onvergankelijk of vergankelijk? Zijn de formaties onvergankelijk of vergankelijk? Is bewustzijn onvergankelijk of vergankelijk?"- "Ze zijn vergankelijk, eerwaarde heer." - "Is datgene wat vergankelijk is, leed of geluk?" - "Leed, eerwaarde heer." - "Is dat wat vergankelijk, smartelijk en aan verandering onderworpen is, ertoe geschikt om als volgt beschouwt te worden: 'Dit is mijn, dit ben ik, dit is mijn zelf?'" - "Neen, eerwaarde heer."

        "Bhikkhus, daarom moet elke soort van vorm, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, daarom moet elke vorm met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien worden: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.' Evenzo met gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn. Elke soort ervan, hetzij in het verleden, toekomstig of tegenwoordig, innerlijk of uiterlijk, grof of fijn, laag of hoog, veraf of nabij, elke soort van gevoel, waarneming, formaties, bewustzijn moet met passende wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus gezien worden: 'Dit is niet mijn, is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.'

        "Doordat hij zo ziet, wordt een goed onderwezen edele discipel ontnuchterd tegenover de vorm, ontnuchterd tegenover het gevoel, ontnuchterd tegenover de waarneming, ontnuchterd tegenover de formaties, ontnuchterd tegenover het bewustzijn."

        "Wanneer hij ontnuchterd wordt, wordt hij begeerteloos. Door begeerteloosheid is zijn geest bevrijd. Wanneer hij bevrijd is, komt het weten dat hij bevrijd is. Hij begrijpt: 'Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.'"

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en blij over de woorden van de Verhevene. Terwijl deze leerrede gesproken werd, werd de geest van zestig bhikkhus door niet-hechten bevrijd van de neigingen.

M.110. (M.XI.10) Cūla Punnama sutta

        Te Savatthi, in het oostelijke park, in het klooster gesticht door Migaras moeder. De Verhevene vertoefde er op de Uposatha-dag en had in de nacht met volle maan in de open lucht plaats genomen, omgeven door de monniken. Hij sprak de zwijgende monniken als volgt toe:

        "Monniken, zou een onrechtschapen mens van een ander onrechtschapen mens weten dat deze onrechtschapen is?" - "Neen, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is onmogelijk dat een onrechtschapen mens van een ander onrechtschapen mens weet dat die onrechtschapen is.

        Maar zou een onrechtschapen mens van een rechtschapen mens weten dat deze rechtschapen is?" - "Neen, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is onmogelijk dat een onrechtschapen mens van een rechtschapen mens weet dat die rechtschapen is.

        Een onrechtschapen mens is vervuld van onrechtschapen eigenschappen. Hij heeft de omgang van een onrechtschapen mens, hij heeft het streven van een onrechtschapen mens, hij geeft raad van een onrechtschapen mens, hij spreekt en handelt als een onrechtschapen mens, hij heeft de visies van een onrechtschapen mens en hij geeft geschenken als onrechtschapen mens.

        Op welke manier is een onrechtschapen mens vervuld van onrechtschapen eigenschappen? - Hij heeft geen vertrouwen, geen schaamtegevoel, geen berouw. Hij is niet leergierig, is lui, vergeetachtig en dwaas.

        Op welke manier heeft een onrechtschapen mens omgang met een onrechtschapen mens? - Hij heeft die monniken en brahmanen tot vriend en metgezel die geen vertrouwen, geen schaamtegevoel, geen berouw hebben; die niet leergierig zijn, die lui, vergeetachtig en dwaas zijn.

        Op welke manier heeft een onrechtschapen mens het streven van een onrechtschapen mens? - Hij streeft naar eigen lijden, naar het lijden van anderen en naar het lijden van beiden.

        Op welke manier geeft een onrechtschapen mens de raad van een onrechtschapen mens? - Hij geeft raad die leidt tot eigen lijden, tot lijden van anderen en tot lijden van beiden.

        Op welke manier spreekt een onrechtschapen mens als een onrechtschapen mens? - Hij spreekt de onwaarheid, hij spreekt hatelijk, hij gebruikt ruwe woorden en hij is een kletser.

        Op welke manier handelt een onrechtschapen mens als onrechtschapen mens? - Hij doodt levende wezens, neemt wat niet is gegeven, en hij gedraagt zich verkeerd bij zinsgenot.

        Op welke manier heeft een onrechtschapen mens de visies van een onrechtschapen mens? - Hij heeft visies zoals deze: 'Er zijn geen [resultaten van] gaven, er zijn geen resultaten van iets wat geschonken of geofferd is. Er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld en niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader. Er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld, die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ervaren en uitleggen.“ - Op die manier heeft hij de visies van een onrechtschapen mens.

        Op welke manier geeft een onrechtschapen mens geschenken als onrechtschapen mens? - Hij geeft een geschenk op onhoffelijke manier, hij geeft niet eigenhandig, hij geeft zonder respect, hij geeft wat bestemd is om weggegooid te worden, hij geeft met de bedoeling dat het geen succes zal hebben.

        Die onrechtschapen mens wordt na de dood wedergeboren op de bestemming van onrechtschapen mensen. En dat is de hel of het dierenrijk."

        "Zou een rechtschapen mens van een rechtschapen mens weten dat deze rechtschapen is?" - "Ja, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is mogelijk dat een rechtschapen mens van een rechtschapen mens weet dat die rechtschapen is.

        Maar zou een rechtschapen mens van een onrechtschapen mens weten dat deze onrechtschapen is?" - "Ja, Eerwaarde Heer." - "Goed; het is mogelijk dat een rechtschapen mens van een onrechtschapen mens weet dat die onrechtschapen is.

        Een rechtschapen mens is vervuld van rechtschapen eigenschappen. Hij heeft de omgang van een rechtschapen mens, hij heeft het streven van een rechtschapen mens, hij geeft de raad van een rechtschapen mens, hij spreekt als rechtschapen mens, hij handelt als rechtschapen mens, hij heeft de visies van een rechtschapen mens, en hij geeft geschenken als een rechtschapen mens."

        "Op welke manier is een rechtschapen mens vervuld van rechtschapen eigenschappen? - Hij heeft vertrouwen, schaamtegevoel, en berouw. Hij is leergierig, is vol energie, oplettend en wijs.

        Op welke manier heeft een rechtschapen mens omgang met een rechtschapen mens? - Hij heeft die monniken en brahmanen tot vriend en metgezel die vertrouwen, schaamtegevoel, en berouw hebben; die leergierig zijn, vol energie, oplettend en wijs.

        Op welke manier heeft een rechtschapen mens het streven van een rechtschapen mens? - Hij streeft niet naar eigen lijden, niet naar het lijden van anderen en niet naar het lijden van beiden.

        Op welke manier geeft een rechtschapen mens de raad van een rechtschapen mens? - Hij geeft geen raad die leidt tot eigen lijden, tot lijden van anderen en tot lijden van beiden.

        Op welke manier spreekt een rechtschapen mens als een rechtschapen mens? - Hij onthoudt zich ervan de onwaarheid te spreken; hij onthoudt zich ervan hatelijk te spreken; hij onthoudt zich ervan ruwe woorden te gebruiken en hij onthoudt zich ervan te kletsen.

        Op welke manier handelt een rechtschapen mens als rechtschapen mens? - Hij onthoudt zich ervan levende wezens te doden; hij onthoudt zich ervan te nemen wat hem niet is gegeven; hij onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zinsgenot.

        Op welke manier heeft een rechtschapen mens de visies van een rechtschapen mens? - Hij heeft visies zoals deze: „Er zijn [resultaten van] gaven, er zijn resultaten van iets wat geschonken of geofferd is. Er is vrucht en resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er is moeder en vader. Er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld, die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ervaren en uitleggen.“ - Op die manier heeft hij de visies van een rechtschapen mens.

        Op welke manier geeft een rechtschapen mens geschenken als rechtschapen mens? - Hij geeft een geschenk op hoffelijke manier, hij geeft eigenhandig, hij geeft met respect, hij geeft een zuiver geschenk, hij geeft met de bedoeling dat het succes zal hebben.

        Die rechtschapen mens wordt na de dood wedergeboren op de bestemming van rechtschapen mensen. En dat is grootte onder de hemelse wezens of grootte onder de mensen."

        Zo sprak de Verhevene. De monniken waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

XII. Anupada-vagga (M.111-120) (M.XII. 1-10)

        Lofprijzing van Sāriputta en diens analyse van de geest. Vragen die gesteld moeten worden aan een monnik die beweert Arahantschap te hebben bereikt. Hoe een goed, waardig mens onderscheiden moet worden van een slecht, onwaardig mens. Welke praktijken en handelingen een monnik wel of niet moet doen. Wat voor iemands geestelijk heil is moet aangenomen worden en gebruikt; het andere moet verworpen worden. Analytische studie van elementen; de wet van afhankelijk ontstaan; en de juiste of verkeerde oorzaken. Pacceka-Buddhas. Het edele achtvoudige pad. Juiste concentratie. Twintig verdienstelijke en twintig niet-verdienstelijke dhammas. Ānāpānassati, meditatie-oefeningen met de ademhaling als concentratiemiddel. Meditatie over de 32 delen van het lichaam. De ontwikkeling van de vijf heilzame dhammas, namelijk vertrouwen, moreel goed gedrag, leren, vrijgevigheid en wijsheid.[218]

 

M.111. (M.XII.1) Anupada sutta.

        Te Sāvatthi. De Boeddha geeft in details de deugden van de eerwaarde Sāriputta. Hij is heel wijs. Hij heeft Arahantschap bereikt door het ontwikkelen van deugdzaamheid, ontwikkeling van de geest, en wijsheid op een grondige manier, stap voor stap, waarbij hij het verschijnsel van ontstaan en vergaan diepgaand overwoog.[219]


M.112. (M.XII.2) Chabbisodhana sutta

         Te Savatthi, in het Jetavana park. De Boeddha sprak er over iemand die beweert de volmaakte heiligheid bereikt te hebben.

        "Wanneer een bhikkhu beweert dat geboorte ten einde is gebracht, dat het heilige leven geleefd is, dan moeten die woorden van hem niet goedgekeurd noch afgekeurd worden. De volgende vraag moet gesteld worden: 'Vriend, er zijn vier manieren om zich uit te drukken. Die manieren zijn door de Verhevene, die weet en ziet, die volmaakt verlicht is, juist verkondigd, namelijk: het geziene te berichten zoals het gezien wordt; het gehoorde te berichten zoals het gehoord wordt; het gevoelde te berichten zoals het gevoeld wordt; het ondervondene te berichten zoals het ondervonden wordt.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier weet hij zich met betrekking tot deze vier manieren om zich uit te drukken, zodat zijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen?'

        Bhikkhus, wanneer een bhikkhu volmaakt heilig is, met de neigingen vernietigd, wanneer hij het ware doel bereikt heeft, de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, met betrekking tot het geziene vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart.[220] Met betrekking tot het gehoorde vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart. Met betrekking tot het gevoelde vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart. Met betrekking tot het ondervondene vertoef ik zonder ertoe aangetrokken te worden, zonder ervan afgestoten te worden, onafhankelijk, ongebonden, vrij, bevrijd, met een grenzenloos hart. Doordat ik met betrekking tot die vier manieren om zich uit te drukken op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, er zijn deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt. Die vijf groepen zijn door de Verhevene juist verkondigd, namelijk de bestaansgroep van de vorm waaraan vastgehecht wordt, de bestaansgroep van het gevoel waaraan vastgehecht wordt, de bestaansgroep van de waarneming waaraan vastgehecht wordt, de bestaansgroep van de formaties waaraan vastgehecht wordt, en de bestaansgroep van het bewustzijn waaraan vastgehecht wordt.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij, met betrekking tot die vijf bestaansgroepen waaraan vastgehecht wordt, zodat zijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, iemand die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, die het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden heeft vernietigd en die door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, nadat ik vorm als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft vorm, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft vorm, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, nadat ik gevoel als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft gevoel, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft gevoel, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, nadat ik waarneming als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft waarneming, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft waarneming, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, nadat ik bewustzijn als krachteloos ingezien heb, als voorbijgaand en zonder troost, heb ik met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten wat betreft bewustzijn, met het loslaten van de innerlijke standpunten, het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft bewustzijn, begrepen dat mijn geest bevrijd is.'        

        Doordat ik met betrekking tot deze vijf bestaansgroepen waaraan vastgehecht wordt, op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, de volgende zes elementen zijn door de Verhevene juist verkondigd, en wel: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij wat betreft die zes elementen, zodat zijn geest door niet hechten bevrijd is van de neigingen?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, ik heb het aarde-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het aarde-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het aarde-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het aarde-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het water-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het water-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het water-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het water-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het vuur-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het vuur-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het vuur-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het vuur-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het wind-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het wind-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het wind-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het wind-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het ruimte-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het ruimte-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het ruimte-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het ruimte-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, ik heb het bewustzijn-element als niet zelf behandeld, zonder zelf dat op het bewustzijn-element berust. En met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de aantrekkingskracht en het vasthechten die berusten op het bewustzijn-element, met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen die berusten op het bewustzijn-element, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

         'Doordat ik wat betreft die zes elementen op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet vasthechten bevrijd is van de neigingen.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikkhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, door de Verhevene zijn de volgende zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen verkondigd, en wel: het oog en vormen, het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingsobjecten, de geest en geestobjecten.

        Op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij wat betreft die zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen, zodat zijn geest door niet vasthechten bevrijd is van de neigingen?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft het oog, vormen, zienbewustzijn en dingen die door het zienbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft het oor, geluiden, hoorbewustzijn en dingen die door het hoorbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft de neus, geuren, ruikbewustzijn en dingen die door het ruikbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft de tong, smaken, smaakbewustzijn en dingen die door het smaakbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft het lichaam, aanrakingsobjecten, aanrakingsbewustzijn en dingen die door het aanrakingsbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        'Vrienden, met de vernietiging, het afstand doen, het beëindigen, het opgeven en loslaten van de hebberigheid, van de begeerte, van de vervoering, van het verlangen, van de aantrekkingskracht en van het vasthechten, en met het loslaten van de innerlijke standpunten, met het loslaten van het vasthechten en van de neigingen wat betreft de geest, geestobjecten, geestbewustzijn en dingen die door het geestbewustzijn te ondervinden zijn, heb ik begrepen dat mijn geest bevrijd is.'

        Doordat ik wat betreft die zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat mijn geest door niet vasthechten bevrijd is van de neigingen.'        

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan kan men hem een andere vraag stellen.

        'Vriend, op welke manier weet de eerwaarde, op welke manier ziet hij dat wat betreft dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekens, het ik-maken, mijn-maken en de neigingen tot (ik-)waan in hem ontworteld zijn?'

        Wanneer een bhikkhu iemand is met vernietigde neigingen, die het heilige leven heeft geleefd, die gedaan heeft wat gedaan moest worden, die de last heeft afgelegd, het ware doel heeft bereikt, die de boeien van het worden vernietigd heeft en door uiteindelijk inzicht volledig bevrijd is, dan is het volgende de aard van zijn antwoord:

        'Vrienden, vroeger toen ik het leven met een gezin leidde, was ik onwetend. Toen onderwees de Tathagata of zijn discipel mij de leer (Dhamma). Toen ik de Dhamma hoorde, kreeg ik vertrouwen in de Tathagata. In het bezit van dat vertrouwen overwoog ik: 'Het leven van een gezinshoofd is eng en stoffig. Het leven in de huisloosheid is wijd en open. Als men thuis woont, is het niet gemakkelijk om het volmaakte en zuivere heilige leven te leiden. Stel dat ik hoofdhaar en baard afscheer, het gele gewaad aantrek en van het leven in huis vertrek naar een leven zonder huis.' Bij een latere gelegenheid doet ik dat, waarbij ik een klein of groot vermogen, een kleine of grote kring van verwanten opgaf.

        Nadat ik zo in de huisloosheid vertrokken was, en de oefening en levenswijze van de bhikkhus op mij had genomen, onthield ik mij ervan levende wezens te doden; stok en wapens legde ik terzijde; ik leefde vol mededogen met alle levende wezens. Ik onthield mij ervan te nemen wat niet werd gegeven. Ik nam alleen wat gegeven werd, wachtte af wat gegeven werd. Zo verbleef ik in zuiverheid. Ik gaf onkuis gedrag op. Ik onthield me van de gewone praktijk van geslachtsverkeer. Ik onthield me ervan de onwaarheid te zeggen. Ik sprak de waarheid, was vertrouwenswaardig. Ik was iemand die de wereld niet bedroog. Ik onthield me ervan hatelijk te spreken. Ik verspreidde geen roddelpraatjes. Ik vertelde niet hier wat ik elders gehoord had om die mensen van elkaar te scheiden; en ik vertelde niet elders wat ik hier vernomen had om die mensen van elkaar te scheiden. Ik bevorderde eendracht en vriendschap. Ik onthield me van het gebruik van ruwe taal. Ik uitte woorden die zacht waren, aangenaam, die tot het hart gaan, die hoffelijk zijn.Ik onthield me van geklets, praatte alleen op de juiste tijd, zei wat met de feiten overeenkomt, sprak over dat wat goed is, sprak over de Dhamma en de discipline. Te juister tijd zei ik woorden die het waard zijn onthouden te worden, verstandig, gematigd en heilzaam. Ik onthield me ervan zaadgoed en planten te beschadigen. Ik oefende mij erin alleen één maaltijd per dag te eten. Ik onthield me ervan 's nachts en buiten de gepaste tijd te eten. Ik onthield me van dansen, zingen, musiceren en het bezoek aan theatervoorstellingen.

        Ik onthield mij ervan sieraden te dragen of parfum en schoonheidscremes te gebruiken. Ik onthield mij van hoge en brede bedden. Ik onthield mij ervan goud en zilver aan te nemen. Ik onthield mij ervan ongekookt voedsel aan te nemen. Ik onthield mij ervan ruw vlees aan te nemen. Ik nam geen vrouwen en meisjes aan. Ik nam geen slaven en slavinnen aan. Ik nam geen geiten en schapen aan, geen pluimvee en geen varkens. Ik nam geen olifanten, runderen, paarden, velden en landerijen aan. Ik onthield mij ervan als bode te fungeren en boodschappen over te brengen. Ik onthield mij van kopen en verkopen. Ik gebruikte geen valse gewichten, valse metalen en valse maten. Ik onthield mij van zwendel en bedrog. Ik onthield mij van het toebrengen van letsel, boeien, struikroverij, plunderen en geweld.

        Ik had voldoende aan de kleren die mijn lichaam beschermen, en met de aalmoezen-maaltijd om mijn maag te vullen. Waarheen ik ook ging, ik nam alleen dat mee. Juist zoals een vogel alleen met de vleugels als bagage vliegt, evenzo had ik voldoende aan de kleren die mijn lichaam beschermen en aan de aalmoezen-maaltijd om mijn maag te vullen. Voorzien van deze opeenhoping van edele deugdzaamheid ondervond ik een zaligheid die onberispelijk is.

        Wanneer ik met het oog een vorm zag, hechtte ik mij niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in mij hadden kunnen binnendringen wanneer ik het zintuig van zien onbeheerst had gelaten, oefende ik mij in het beheersen ervan. Ik beschermde het zintuig van zien, ik hield me bezig met het beheersen van dat zintuig.

        Evenzo met het oor (zintuig van horen) en geluid, neus (zintuig van ruiken) en geur, tong (zintuig van proeven) en smaak, lichaam (zintuig van aanraken) en aanrakingsobject, geest (zintuig van denken e.d.) en geestelijk object.

        Kortom, wanneer ik met een zintuig een zintuiglijk object waarnam, hechtte ik me niet eraan. Omdat slechte, onheilzame toestanden van de geest – zoals begeerte en droefheid - in mij hadden kunnen binnendringen wanneer ik de zintuigen onbeheerst had gelaten, oefende ik mij in het beheersen ervan. Ik beschermde de zintuigen, ik hield me bezig met het beheersen van die zintuigen.

        Omdat ik deze edele beheersing van de zintuigen had, ondervond ik in mij een zaligheid die onbevlekt is.

        Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het komen en bij het gaan. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het dragen van het (onder)gewaad, het buitengewaad en de nap. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij de ontlasting en bij het urineren. Ik werd iemand die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

        Omdat ik deze opeenhoping van edele deugdzaamheid, deze edele beheersing van de zintuigen en deze edele oplettendheid en dit heldere weten bezat, trok ik mij terug naar een afgescheiden verblijfplaats: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een bergkloof, in een grot, op een lijkenplaats, in een jungle, op een open veld, op een bundel stro.

        Na terugkeer van de ronde voor aalmoezen, na de maaltijd ging ik met gekruiste benen en met het lichaam rechtop neerzitten, oplettend en helder bewust. Ik overwon de hebzucht naar wereldlijke dingen en vertoefde met een hart dat vrij is van hebzucht. Ik zuiverde mijn geest van hebzucht. Ik overwon kwaadwil en haat en vertoefde met een hart dat vrij is van kwaadwil, dat mededogen ondervindt voor het welzijn van alle levende wezens. Ik zuiverde mijn geest van kwaadwil en haat. Ik overwon traagheid en starheid en vertoefde met een hart dat vrij is van traagheid en starheid, met lichte geest, oplettend en helder bewust. Ik zuiverde mijn geest van traagheid en starheid. Ik overwon rusteloosheid en gewetenswroeging en vertoefde gelijkmoedig, met een geest die innerlijke vrede heeft. Ik zuiverde mijn geest van rusteloosheid en gewetenswroeging. Ik overwon de twijfel en vertoefde vrij van twijfel, zonder onzekerheid wat betreft heilzame toestanden van de geest. Ik zuiverde mijn geest van twijfel.        

        Nadat ik deze vijf hindernissen, deze onvolkomenheden van het hart die de wijsheid zwak maken, had overwonnen, trad ik geheel afgescheiden van zintuiglijk genot, afgescheiden van onheilzame geestelijke toestanden, in de eerste meditatieve verdieping (jhana) in. Die is begeleid door begin- en aanhoudende toewending van de geest. En ik vertoefde erin met vervoering en geluk die ontstaan zijn uit afzondering.

        Met het tot bedaren brengen van de begin- en aanhoudende toewending van de geest trad ik binnen in de tweede meditatieve verdieping. Ze heeft innerlijke kalmte en eenheid van het hart zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest. En ik vertoefde erin, met vervoering en geluk ontstaan uit concentratie.

        Met het afnemen van de vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid trad ik binnen in de derde meditatieve verdieping, waarvan de edelen zeggen: 'Zalig leeft degene die vol gelijkmoedigheid is en die oplettend is.' En ik vertoefde erin.

        Na het overwinnen van geluk en smart en het al eerdere verdwijnen van vreugde en droefenis, trad ik binnen in de vierde meditatieve verdieping, die op grond van gelijkmoedigheid niets smartelijks noch iets aangenaams heeft en die zuiverheid van de oplettendheid in zich heeft. En ik vertoefde erin.

        Toen mijn geconcentreerde geest op die manier gezuiverd was, helder, smetteloos, vrij van onvolkomenheden, gedwee, bruikbaar, vast en onwrikbaar, richtte ik mijn geest op het weten van de vernietiging van de neigingen.

        Ik begreep overeenkomstig de werkelijkheid wat lijden is, wat de oorsprong ervan is, wat het beëindigen ervan is, wat de weg is die naar het beëindigen ervan leidt.

        Ik begreep overeenkomstig de werkelijkheid wat de neigingen zijn, wat de oorsprong ervan is, wat het beëindigen ervan is, en wat de weg is die naar het beëindigen ervan leidt.

        Toen ik zo wist en zag, was mijn geest bevrijd van de neiging van de zinnen, van de neiging van worden en van de neiging van onwetendheid.

        Toen de geest zo bevrijd was, kwam het weten dat ze bevrijd is. Ik zag direct: 'Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, verder is er niets meer te doen.'

        Vrienden, doordat ik op een dergelijke manier weet, op een dergelijke manier zie, gebeurt het dat wat betreft dit lichaam met zijn bewustzijn en alle uiterlijke tekens het ik-maken, mijn-maken en de neiging tot (ik-)waan in mij zijn ontworteld.'

        Met de uitroep 'goed' kan men vreugde over deze woorden van die bhikhu tonen. Dan moet men hem zeggen dat het een grote winst is om een dergelijke metgezel in het heilige leven te zien."

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

M.113. (M.XII.3) Sappurisa sutta.

        Te Savatthi in het Jetavana park. De Boeddha sprak tot de monniken over het karakter van een rechtschapen monnik en dat van een onrechtschapen monnik.

        Een onrechtschapen mens uit een voorname familie, die in de huisloosheid is vertrokken, overweegt dat hij uit een voorname familie stamt maar dat de andere bhikkhus niet uit een voorname familie stammen. Hij looft daarmee zichzelf en kleineert anderen. Dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Een rechtschapen mens overweegt aldus: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, van haat en van onwetendheid worden niet op grond van voorname afkomst vernietigd. Iemand die de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en die zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, die moet daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf noch kleineert hij anderen. Dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die uit een aangeziene familie in de huisloosheid is vertrokken, dat hij uit een aangeziene familie stammend in de huisloosheid is vertrokken, maar dat de andere bhikkhus niet uit een aangeziene familie stammend in de huisloosheid zijn vertrokken. Hij looft daarmee zichzelf en kleineert anderen, op grond van zijn afkomst uit aangeziene familie. Dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van afkomst uit aangeziene familie vernietigd. Ook als iemand niet uit een aangeziene familie stammend in de huisloosheid vertrokken is, en de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van zijn afkomst noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid is vertrokken dat hij uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid is vertrokken maar dat de andere bhikkhus niet uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid zijn vertrokken. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn afkomst uit vermogende familie. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen persoon overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van afkomst uit vermogende familie vernietigd. Ook als iemand niet uit een vermogende familie stammend in de huisloosheid vertrokken is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van zijn afkomst noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die uit een invloedrijke familie stammend in de huisloosheid vertrokken is dat hij uit een invloedrijke familie stammend in de huisloosheid is vertrokken, maar dat de andere bhikkhus niet uit invloedrijke familie stammend in de huisloosheid zijn vertrokken. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn afkomst uit invloedrijke familie. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van afkomst uit invloedrijke familie vernietigd. Ook als iemand niet uit een invloedrijke familie stammend in de huisloosheid vertrokken is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van zijn afkomst noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die bekend en beroemd is dat hij bekend en beroemd is, maar dat de andere bhikkhus onbekend en onbeduidend zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn roem. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van roem vernietigd. Ook als iemand misschien niet bekend en beroemd is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van roem noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die gewaden, aalmoezen-maaltijden, rustplaatsen en bij ziekte medicijnen en benodigdheden ontvangt dat hij dat alles ontvangt, maar de andere bhikkhus ontvangen die dingen niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van ontvangsten. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van ontvangsten vernietigd. Ook als iemand misschien niet bekend en beroemd is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van ontvangsten noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die ontwikkeld is dat hij ontwikkeld is, maar dat de andere bhikkhus niet ontwikkeld zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn ontwikkeling. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van ontwikkeling vernietigd. Ook als iemand misschien niet ontwikkeld is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van ontwikkeling noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een expert in de discipline is dat hij een expert in de discipline is maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn expert zijn in de discipline. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van expert zijn in de discipline vernietigd. Ook als iemand misschien geen expert in de discipline is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van expert zijn in de discipline noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een verkondiger van de Dhamma is dat hij een verkondiger van de Dhamma is maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van zijn eigenschap als verkondiger van de Dhamma. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van de eigenschap als verkondiger van de Dhamma vernietigd. Ook als iemand misschien geen verkondiger van de Dhamma is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van de eigenschap als verkondiger van de Dhamma noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een bosbewoner is dat hij een bosbewoner is,[221] maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van het feit dat hij een bosbewoner is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van het feit dat men een bosbewoner is vernietigd. Ook als iemand misschien geen bosbewoner is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van het feit een bosbewoner te zijn noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een drager van gewaden uit vodden is dat hij gewaden uit vodden draagt maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond van het dragen van gewaden uit vodden. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van het dragen van gewaden uit vodden vernietigd. Ook als iemand misschien geen gewaden uit vodden draagt, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond van het dragen van gewaden uit vodden noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een aalmoezenvergaarder is dat hij een aalmoezenvergaarder is, maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij een aalmoezenvergaarder is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet op grond van het vergaren van aalmoezen vernietigd. Ook als iemand misschien geen aalmoezenvergaarder is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij een aalmoezenvergaarder is noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die een boombewoner is dat hij een boombewoner is maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij een boombewoner is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond van het zijn van boombewoner. Ook als iemand misschien geen boombewoner is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij een boombewoner is noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die op een begraafplaats woont dat hij op een begraafplaats woont maar dat de andere bhikkhus dat niet zijn. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij op een begraafplaats woont. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men op een begraafplaats woont. Ook als iemand misschien niet op een begraafplaats woont, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij op een begraafplaats woont noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die in de open lucht leeft dat hij in de open lucht leeft maar de andere bhikkhus niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij in de open lucht leeft. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men in de open lucht leeft. Ook als iemand misschien niet in de open lucht leeft, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij in de open lucht leeft noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die het steeds zitten oefent, dat hij het steeds zitten oefent maar dat de andere bhikkhus dat niet doen. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij het steeds zitten oefent. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men het steeds zitten oefent. Ook als iemand misschien niet het steeds zitten oefent, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij het steeds zitten oefent noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die met elke slaapplaats tevreden is dat hij met elke slaapplaats tevreden is maar de andere bhikkhus niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij met elke slaapplaats tevreden is. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men met elke slaapplaats tevreden is. Ook als iemand misschien niet met elke slaapplaats tevreden is, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij met elke slaapplaats tevreden is noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder overweegt een onrechtschapen mens die slechts één keer eet dat hij maar één keer eet maar de andere bhikkhus niet. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij maar één keer eet. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men maar één keer eet. Ook als iemand misschien niet één keer eet, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij maar één keer eet noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder treedt een onrechtschapen mens binnen in de 1e-4e jhana en hij vertoeft erin. Hij overweegt dat hij de toestand van de 1e-4e jhana heeft bereikt, maar dat de andere bhikkhus die toestanden niet hebben bereikt. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij de 1e-4e jhana heeft bereikt. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Geestelijke toestanden van hebberigheid, haat en onwetendheid worden niet vernietigd op grond ervan dat men de 1e-4e jhana bereikt. Ook als iemand misschien niet de 1e-4e jhana bereikt, maar de weg heeft ingeslagen die met de Dhamma harmoniseert, die de juiste weg heeft ingeslagen en zich overeenkomstig de Dhamma gedraagt, dan moet hij daarom geëerd worden, moet daarom geprezen worden.' Doordat hij de uitoefening van de weg op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij de eerste jhana heeft bereikt noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder treedt een onrechtschapen mens binnen in de sfeer van ruimte is oneindig, de sfeer van bewustzijn is oneindig, de sfeer van niets is er, de sfeer van noch waarneming noch niet waarneming, en hij vertoeft erin. Hij overweegt dat hij die toestanden heeft bereikt, maar dat de andere bhikkhus die toestanden niet hebben bereikt. Daarmee looft hij zichzelf en kleineert hij anderen, op grond ervan dat hij bovengenoemde sferen heeft bereikt. Ook dat is het karakter van een onrechtschapen mens.

        Maar een rechtschapen mens overweegt: 'Niet identificatie zelfs met de bereikingstoestanden van bovengenoemde sferen is door de Verhevene verkondigd. Want ze zijn steeds anders als dat.' Doordat hij niet identificatie op de eerste plaats stelt, looft hij niet zichzelf op grond ervan dat hij bovengenoemde sferen heeft bereikt noch kleineert hij anderen. Ook dat is het karakter van een rechtschapen mens.

        Verder treedt een rechtschapen mens binnen in de meditatieve sfeer van beëindigen van waarneming en gevoel en hij vertoeft erin.[222] En zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij met wijsheid ziet. Deze bhikkhu maakt zich geen voorstellingen met betrekking tot iets, maakt zich geen voorstellingen op wat voor manier ook."[223]

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

        

M.114. (M. XII.4) Sevitabba sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana-klooster. De Boeddha sprak er de monniken toe over wat wel en wat niet gedaan moet worden.

        "Lichamelijk gedrag en gedrag wat de taal betreft en gedrag wat de geest betreft – die soorten gedrag zijn van tweevoudige aard, namelijk wat wel en wat niet gedaan moet worden. De neiging van de geest is van tweevoudige aard en ook het verwerven van waarneming is van tweevoudige aard. Het verwerven van visies is van tweevoudige aard. Het verwerven van persoonlijkheid is van tweevoudige aard. En dat alles moet wel of niet gedaan worden."

        Na deze woorden legde de Eerwaarde Sariputta die korte uitleg verder uiteen.

        "Een dergelijk lichamelijk gedrag dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.

        Maar een dergelijk lichamelijk gedrag dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet wel uitgeoefend worden.

        En welke soort van lichamelijk gedrag veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand doodt levende wezens, is moordzuchtig, met bloed aan de handen, tot strijd en geweld geneigd, zonder genade tegenover levende wezens. Hij neemt wat hem niet werd gegeven; hij steelt de rijkdom en de bezittingen van anderen in dorp of bos. Hij oefent verkeerd gedrag uit bij zinsgenot; hij heeft geslachtsverkeer met vrouwen die onder de hoede staan van de moeder, van de vader, van de broer, van de zus of van verwanten, met vrouwen die een echtgenoot hebben, die door de wet beschermd zijn, en zelfs met vrouwen die verloofd zijn. – Een dergelijk lichamelijk gedrag veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        En welke soort van lichamelijk gedrag veroorzaakt afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden? – Iemand onthoudt zich ervan levende wezens te doden, hij geeft dat op. Stok en wapens heeft hij terzijde gelegd. Zachtaardig en vriendelijk leeft hij vol medegevoel voor alle levende wezens. Hij onthoudt zich ervan te nemen wat hem niet werd gegeven; hij geeft dat op. Hij steelt niet de rijkdom en de bezittingen van anderen in dorp of bos. Hij onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zinsgenot, hij geeft het op; hij heeft geen geslachtsverkeer met vrouwen die onder de hoede staan van de moeder, van de vader, van de broer, van de zus of van verwanten, met vrouwen die een echtgenoot hebben, die door de wet beschermd zijn, en met vrouwen die verloofd zijn. – Een dergelijk lichamelijk gedrag veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        „Een dergelijk gedrag wat de taal betreft dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.

        Maar een dergelijk gedrag wat de taal betreft dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet uitgeoefend worden.

        Welke soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand spreekt de onwaarheid, hij liegt. Wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen, of op een bijeenkomst of bij zijn familieleden, bij zijn gilde of de koninklijke familie als getuige is opgeroepen, en men vraagt hem wat hij weet, dan zegt hij dat hij iets weet hoewel hij het niet weet; hij zegt dat hij iets niet weet hoewel hij het weet. Hij zegt dat hij iets ziet hoewel hij het niet ziet; en hij zegt dat hij iets niet ziet hoewel hij het ziet. Heel bewust zegt hij de onwaarheid, tot eigen voordeel, tot voordeel van iemand anders of tot voordeel van de een of andere wereldlijke aangelegenheid.

        Hij spreekt hatelijk; hij vertelt elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; of hij vertelt hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die tweedracht zaait tussen degenen die eerst verenigd waren; hij is iemand die splitsing beoefent, die van tweedracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die tweedracht zaaien.

        Hij gebruikt ruwe woorden; hij uit woorden die ruw, hard, kwetsend, beledigend zijn, die bijna gelijk zijn aan woede en die nadelig voor de concentratie zijn.

        Hij is een kletser; hij spreekt op de verkeerde tijd, zegt wat niet met de feiten overeenkomt, praat nutteloze dingen, spreekt tegen de Dhamma en de discipline. Op de verkeerde tijd zegt hij woorden die nutteloos, onverstandig, zonder maat en zinloos zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        En welke soort van gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet? – Iemand onthoudt zich ervan de onwaarheid te spreken, hij liegt niet. Wanneer hij voor de rechtbank moet verschijnen, of op een bijeenkomst of bij zijn familieleden, bij zijn gilde of de koninklijke familie als getuige is opgeroepen, en men vraagt hem wat hij weet, dan zegt hij wat hij weet; hij zegt dat hij het niet weet wanneer hij het niet weet. Hij zegt wat hij heeft gezien en hij zegt dat hij iets niet heeft gezien wanneer hij het niet heeft gezien. Hij zegt niet bewust de onwaarheid, tot eigen voordeel, tot voordeel van iemand anders of tot voordeel van de een of andere wereldlijke aangelegenheid.

        Hij onthoudt zich ervan hatelijk te spreken; hij vertelt niet elders wat hij hier vernomen heeft, om tweedracht te zaaien; hij vertelt niet hier wat hij elders heeft gehoord, om tweedracht te zaaien. Hij is iemand die degenen samenbrengt die gescheiden waren; hij is iemand die vriendschap bevordert, die van eendracht geniet, zich erover verheugt, zich eraan vermaakt, iemand die woorden uit die eendracht zaaien.

        Hij onthoudt zich van het gebruik van ruwe woorden; hij uit woorden die zachtmoedig, dierbaar en lief zijn, die ter harte gaan, hoffelijk zijn, waarnaar velen verlangen, die velen aangenaam zijn.

        Hij onthoudt zich van kletsen. Hij spreekt op de juiste tijd, zegt wat met de feiten overeenkomt, praat over datgene wat goed is, spreekt over de Dhamma en de discipline. Op de juiste tijd zegt hij woorden die waard zijn onthouden te worden, die verstandig, gematigd en zinvol zijn. – Een dergelijk gedrag wat de taal betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        Een dergelijk gedrag wat de geest betreft dat erdoor onheilzame toestanden toenemen en heilzame toestanden afnemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet niet uitgeoefend worden.

        Maar een dergelijk gedrag wat de geest betreft dat erdoor onheilzame toestanden afnemen en heilzame toestanden toenemen bij iemand die zich regelmatig zo gedraagt, moet uitgeoefend worden.

        Welke soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? - Iemand is hebzuchtig; hij begeert de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt: „Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.“ Of de geest van die persoon is vol kwaadwil en vol met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: „Mogen die wezens gedood worden, mogen zij in kleine stukken gehakt worden, mogen zij te gronde gaan, vernietigd worden.“ - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.

        En welke soort van gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet? – Iemand is niet hebzuchtig; hij begeert niet de rijkdom en het bezit van anderen en hij denkt niet: „Ach, was dat wat anderen toebehoort, toch van mij.“ De geest van die persoon is vrij van kwaadwil en vrij van met haat gevulde bedoelingen en hij denkt: „Mogen die wezens vrij zijn van vijandschap, leed en angst. Mogen zij hun geluk behouden.“ - Een dergelijk gedrag wat de geest betreft veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dat regelmatig doet.[224]

        Welke soort van geestelijke neiging veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden? – Iemand is hebzuchtig en zijn gemoed is vol hebzucht. Hij draagt kwaadwil in zich en zijn gemoed is vol kwaadwil. Die persoon is wreed en zijn gemoed is vol wreedheid. - Een dergelijke neiging van de geest veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden.

        En welke soort van geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden? - Iemand is niet hebzuchtig en zijn gemoed is zonder hebzucht. Hij is zonder kwaadwil en zijn gemoed is vrij van kwaadwil. Hij is niet wreed en zijn gemoed is vrij van wreedheid. Een dergelijke geestelijke neiging veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden bij iemand die dit uitoefent.

        Het verwerven van waarneming is van twee soorten, namelijk wat wel en wat niet gedaan moet worden. Zo werd het door de Verhevene gezegd. En waarop heeft dat betrekking?

         Het verwerven van waarneming waardoor onheilzame toestanden in iemand toenemen, moet niet beoefend worden. Maar het verwerven van waarneming waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet beoefend worden.

        Welke soort van verwerven van waarneming veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand is hebzuchtig en vertoeft met een waarneming die vervuld is van hebzucht. Hij draagt kwaadwil in zich en vertoeft met een waarneming die vervuld is van kwaadwil. Hij is wreed en vertoeft met een waarneming die vervuld is van wreedheid. Een dergelijk verwerven van waarneming veroorzaakt toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Welke soort van verwerven van waarneming veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand is niet hebzuchtig en vertoeft met een waarneming die bevrijd is van hebzucht. Hij is zonder kwaadwil; hij is niet wreed en vertoeft met een waarneming die bevrijd is van wreedheid. Een dergelijk verwerven van waarneming veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Het verwerven van visie is van tweeërlei soort, namelijk wat men wel en wat men niet moet beoefenen. Het verwerven van visie waardoor de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt worden, moet men niet beoefenen. Maar een dergelijk verwerven van visie waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men beoefenen.

        Welke soort van verwerven van visie veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand heeft de volgende visie: 'Er zijn geen gaven, er is niets wat gegeven of geofferd is; geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden; niet deze wereld en niet de andere wereld; er is geen moeder, geen vader; er zijn geen spontaan geboren wezens; er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ondervonden en uitleggen.' - Een dergelijk verwerven van visie veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Welke soort van verwerven van visie veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Iemand heeft een visie zoals de volgende: 'Er zijn gaven, er is iets wat gegeven en geofferd is; is is vrucht en resultaat van goede en slechte daden; er is deze wereld en de andere wereld; er is moeder en vader; er zijn spontaan geboren wezens; er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben ondervonden en uitleggen.' - Een dergelijk verwerven van visie veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent.

        Het verwerven van persoonlijkheid is van tweeërlei soort, namelijk wat wel en wat niet beoefend moet worden.

        Het verwerven van persoonlijkheid waardoor de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men niet beoefenen. Maar een dergelijk verwerven van persoonlijkheid waardoor de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand veroorzaakt wordt, moet men beoefenen.

        Welke soort van verwerven van persoonlijkheid veroorzaakt de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Wanneer iemand een verwerven van persoonlijkheid laat ontstaan dat aan het lijden is onderworpen, nemen onheilzame toestanden in hem toe en nemen heilzame toestanden af, en het leidt naar het niet beëindigen van het worden.

        Welke soort van verwerven van persoonlijkheid veroorzaakt de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden in iemand die ze beoefent? - Wanneer iemand een verwerven van persoonlijkheid laat ontstaan dat vrij is van lijden, nemen onheilzame toestanden in hem af en nemen heilzame toestanden in hem toe, en het leidt naar het beëindigen van lijden."

        De Boeddha keurde de uitleg van de eerwaarde Sariputta goed. En hij onderwees verder:

        "Vormen die met het oog waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: vormen die men wel en vormen die men niet moet onderhouden. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geluiden die men wel en geluiden die men niet moet onderhouden. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geuren die men wel en geuren die men niet moet onderhouden. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: smaken die men wel en smaken die men niet moet onderhouden. Aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: aanrakingsobjecten die men wel en aanrakingsobjecten die men niet moet onderhouden. Geestobjecten die met de geest waarneembaar zijn, zijn van tweeërlei soort: geestobjecten die men wel en geestobjecten die men niet moet onderhouden."

        Na deze woorden zei de eerwaarde Sariputta dat hij de korte uitleg van de Verhevene als volgt begreep:

        "Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten niet onderhouden worden. Maar vormen die met het oog waarneembaar zijn, die de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten onderhouden worden.

        Evenzo met geluiden die met het oor waarneembaar zijn – evenzo met geuren die met de neus waarneembaar zijn – evenzo met smaken die met de tong waarneembaar zijn -evenzo met aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn – evenzo met geestobjecten die met de geest waarneembaar zijn.

        Wanneer ze de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze niet onderhouden worden. Maar wanneer ze de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze onderhouden worden."

        De Boeddha keurde de woorden van de eerwaarde Sariputta goed en onderwees verder.

        "Sariputta, gewaden zijn van tweeërlei soort, die men wel en die men niet moet onderhouden.

        Evenzo aalmoezenmaaltijden – slaapplaatsen – dorpen – marktsteden -grote steden – districten – de omgang met personen – ze zijn van tweeërlei soort, die men wel en die men niet moet onderhouden."

        De eerwaarde Sariputta zei daarop aan de Verhevene dat hij de woorden van de Verhevene als volgt begreep:

        "Gewaden die de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten niet onderhouden worden. Maar gewaden die de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, moeten onderhouden worden.

        Evenzo aalmoezenmaaltijden – slaapplaatsen – dorpen – marktsteden -grote steden – districten – de omgang met personen – wanneer ze de toename van onheilzame toestanden en de afname van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze niet onderhouden worden. Maar wanneer ze de afname van onheilzame toestanden en de toename van heilzame toestanden veroorzaken in iemand die ze onderhoudt, dan moeten ze onderhouden worden."

        De Boeddha keurde de uitleg van de eerwaarde Sariputta goed. En hij onderwees verder:

        "Sariputta, wanneer alle edelen de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zouden begrijpen, dan zou het lang tot hun welzijn en geluk strekken. Wanneer alle brahmanen, alle handelaren, alle arbeiders de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zouden begrijpen, dan zou het lang tot hun welzijn en geluk strekken. Wanneer de wereld met haar goden, haar Maras en haar Brahmas, deze generatie met haar monniken en brahmanen, haar prinsen en het volk de nadere betekenis van mijn uitspraak die ik in het kort uitte, zo zou begrijpen, dan zou het lang tot welzijn en geluk ervan strekken."

        Zo sprak de Verhevene. De eerwaarde Sariputta was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.115. (M.XII.5) Bahudhātuka sutta

        

        Te Savatthi in het Jetavana klooster. De Boeddha sprak er de monniken als volgt toe.

        "Monniken, wat aan angst, aan onaangenaamheden, aan onheil verschijnt, het verschijnt alles vanwege een dwaas, niet vanwege een wijze. Daarom moeten jullie oefenen om wijze mensen te zijn, om onderzoekenden te zijn."

        De eerwaarde Ananda vroeg toen: "Eerwaarde heer, op welke manier kan men een bhikkhu een wijs mens en een onderzoeker noemen?"

        De Boeddha: "Ananda, wanneer een bhikkhu een meester is in de elementen, een meester is in de basis van de zintuigen, een meester is in oorzakelijk ontstaan, wanneer hij een meester is in wat mogelijk en wat onmogelijk is, op die manier kan men hem een wijze en een onderzoeker noemen.

        

(meester in de elementen)

        Er zijn 18 elementen:

        Wanneer een bhikkhu deze 18 elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er deze zes elementen: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element, het bewustzijn-element.

        Wanneer een bhikkhu deze zes elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze zes elementen: het aangenaam-element, het pijn-element, het vreugde-element, het droefheid-element, het gelijkmoedigheid-element en het onwetendheid-element.

        Wanneer een bhikkhu deze zes elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze zes elementen: het element van zinnelijke begeerte, het ontzegging-element, het kwaadwil-element, het niet-kwaadwil-element, het wreedheid-element, het niet wreedheid-element.

        Wanneer een bhikkhu deze zes elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze drie elementen: het element van zintuiglijke waarneming, het element van vorm en het vormloze element.

        Wanneer een bhikkhu deze drie elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen.

        Verder zijn er nog deze twee elementen: het gevormde element en het niet gevormde element. [225]

        Wanneer een bhikkhu deze twee elementen weet en ziet, kan men hem een meester in de elementen noemen."

(meester in de basis van de zintuigen)

        "Eerwaarde heer, op welke manier kan men een bhikkhu een meester in de basis van de zintuigen noemen?"

        "Ananda, er zijn de volgende zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen:

        Wanneer een bhikkhu deze zes inwendige en uitwendige fundamenten van de zintuigen weet en ziet, kan men hem een meester in de basis van de zintuigen noemen."

(meester in oorzakelijk ontstaan)

        "Eerwaarde heer, op welke manier kan men een bhikkhu een meester in oorzakelijk ontstaan noemen?"

        "Ananda, een bhikkhu weet het volgende: wanneer dit bestaat, is dat; met het ontstaan van dit, ontstaat dat. Wanneer dit niet bestaat, is dat niet; met het beëindigen van dit, houdt dat op. Dat wil zeggen:

Zo is de oorsprong van deze hele massa van dukkha.

        

        

Zo is het beëindigen van deze hele massa van dukkha.

        

        Ananda, op deze manier kan men een bhikkhu een meester in oorzakelijk ontstaan noemen."

(meester in wat mogelijk en wat onmogelijk is)

        "Eerwaarde heer, op welke manier kan men een bhikkhu een meester noemen in wat mogelijk is en in wat onmogelijk is?"

        "Ananda, een bhikkhu begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie een formatie als onvergankelijk kan beschouwen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling een formatie als onvergankelijk kan beschouwen.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie een formatie als prettig kan beschouwen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling een formatie als prettig kan beschouwen.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie iets als zelf kan beschouwen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling iets als zelf kan beschouwen.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie zijn moeder of zijn vader of een Arahant van het leven kan beroven.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling zijn moeder of zijn vader of een Arahant van het leven kan beroven.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie met een boosaardige geest het bloed van een Tathagata kan vergieten.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling met een boosaardige geest het bloed van een Tathagata kan vergieten.'        

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie een splitsing in de Sangha kan veroorzaken.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling een splitsing in de Sangha kan veroorzaken.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand met juiste visie zijn goedkeuring kan geven aan een andere leraar.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een wereldling aan een andere leraar zijn goedkeuring kan geven.'[226]

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat twee volmaakte, volledig Verlichten tegelijkertijd in een wereldsysteem kunnen verschijnen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat één volmaakte, volledig Verlichte in een wereldsysteem kan verschijnen.'

         Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat twee wereldbeheersers tegelijkertijd in een wereldsysteem kunnen verschijnen.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat één wereldbeheerser in een wereldsysteem kan verschijnen.'

         Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een vrouw een volmaakte, volledig Verlichte kan worden.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een man een volmaakte, volledig Verlichte kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een vrouw een wereldbeheerser kan zijn.' En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een man een wereldbeheerser kan zijn.'

        Hij begrijpt dat het onmogelijk is dat een vrouw de plaats van Sakka of van Mara of van Brahma kan innemen. En hij begrijpt dat een man dat wel kan.

        

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door lichamelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een ongewenst, niet prettig, onaangenaam resultaat door lichamelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door verkeerd gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een ongewenst, niet prettig, onaangenaam resultaat door verkeerd gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door geestelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een ongewenst, niet prettig, onaangenaam resultaat door geestelijk verkeerd gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een ongewenst, onprettig, onaangenaam resultaat door lichamelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door lichamelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een ongewenst, onprettig, onaangenaam resultaat door goed gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door goed gedrag wat taalgebruik betreft geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat een ongewenst, onprettig, onaangenaam resultaat door geestelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat een gewenst, prettig, aangenaam resultaat door geestelijk goed gedrag geproduceerd kan worden.'

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich overgeeft aan lichamelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld kan wederverschijnen.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich overgeeft aan lichamelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich overgeeft aan verkeerd gedrag wat betreft taalgebruik daarom, op grond daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld kan wederverschijnen.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich overgeeft aan verkeerd gedrag wat betreft taalgebruik daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich overgeeft aan geestelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld kan wederverschijnen.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich overgeeft aan geestelijk verkeerd gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich wijdt aan lichamelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich wijdt aan lichamelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich wijdt aan goed gedrag wat betreft taalgebruik daarom, op grond daarvan na de dood na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich wijdt aan goed gedrag wat taalgebruik betreft daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld.

        Hij begrijpt: 'Het is onmogelijk dat iemand die zich wijdt aan geestelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood na de dood kan wederverschijnen in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkig oord van bestemming, in verdoemenis, zelfs in de hel.

        En hij begrijpt: 'Het is mogelijk dat iemand die zich wijdt aan geestelijk goed gedrag daarom, op grond daarvan na de dood kan wederverschijnen in een gelukkige sfeer, zelfs in de hemelse wereld.

        Ananda, op deze manier kan men een bhikkhu een meester in het mogelijke en onmogelijke noemen."

        Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda aan de Verhevene dat het wonderbaarlijk was, verwonderlijk. Hij vroeg welke naam deze leerrede had. De Verhevene somde vijf namen op. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.116. (M.XII.6) Isigili sutta. De toespraak op de Isigili-heuvel

Eens vertoefde de Verhevene op de Isigili-heuvel te Rajagaha. Daar richtte hij zich tot de monniken met de woorden: “Monniken, luistert naar wat ik ga zeggen.” – “Jawel, Eerwaarde Heer, gaven die monniken instemmend ten antwoord aan de Gezegende. Hierop sprak hij:

“Monniken, zien jullie deze Vebhāra-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Vebhāra-heuvel, een andere aanduiding. Monniken, zien jullie deze Pandava-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Pandava-heuvel, een andere aanduiding. Monniken, zien jullie deze Vepulla-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Vepulla-heuvel, een andere aanduiding. Monniken, zien jullie deze Gijjhakūta-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” – “Monniken, er was een andere naam voor deze Gijjhakūta-heuvel, een andere aanduiding.

Monniken, zien jullie deze Isigili-heuvel?” – “Jawel, Eerwaarde Heer.” –“Monniken, dit is steeds de naam voor deze Isigili-heuvel geweest, het is de juiste aanduiding. Monniken, in het verleden leefden 500 Paccekaboeddhas[227] gedurende een lange tijd op deze Isigili-heuvel. Beneden aan de voet van de heuvel waren zij nog zichtbaar, maar als zij omhoog gingen, waren zij niet meer zichtbaar. De mensen zagen dit en zeiden: ‘Deze heuvel verslindt die zieners’ (isigilati); en zo ontstond de naam Isigili.

Monniken, ik zal jullie de namen van de Paccekaboeddhas noemen. Monniken, ik zal de namen van de Paccekaboeddhas onthullen. Luistert goed, let goed op.” – “Jawel, Eerwaarde Heer,” antwoordden de monniken. En de Verhevene sprak verder:

“Monniken, lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Arittha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Uparittha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Tagarasikhī. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Yasassī. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Sudassana. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Piyadassī. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Gandhāra. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Pindola. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Upāsabha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Nītha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Tatha. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Sutavā. Lange tijd leefde op deze Isigili-heuvel een Paccekaboeddha met naam Bhāvitatta.

De namen van die verheven wezens die vrij zijn van leed en van verlangen, die hun hartstochten hebben overwonnen, en die ieder voor zich de Verlichting bereikt hebben, de edelsten onder de mensen, de namen van hen maak ik nu bekend. Luistert naar mij.

Arittha, Uparittha, Tagarasikhī, Yasassī,

Sudassana en de volmaakte Piyadassī,[228]

Gandhāra, Pindola en Upāsabha,

Nītha, Tatha, Sutavā, Bhāvitatta;

Sumbha, Subha, Methula en Atthama,

en ook Megha, Anīgha, Sudātha,

zij zijn Paccekaboeddhas

wier verlangen naar hernieuwd bestaan vernietigd is;

en eveneens Hingu en Hinga met grote macht.

De twee wijzen met naam Jāli[229] en Atthaka,

verder Kosala de Verlichte, en Subāhu,

Upanemisa, Nemisa, Santacitta,

Sacca, Tatha, Viraja en Pandita;

Kāla, Upakāla, Vijita en Jita,

Anga en Panga en Gutijjita,

Passī die de smetten, de wortels van lijden had opgegeven,

en Aparājita die de macht van Māra overwon;

Satthā, Pavattā, Sarabhanga, Lomahamsa,

Uccangamāya, Asita, Anāsava,

Manomaya en Bandhumā de vernietiger van trots,

Tadādhimutta, Vimala en Ketumā;

Ketumbarāga en Mātanga, Ariya,

en vervolgens Accuta en Accutagāmabyāmaka,

Sumangala, Dabbila, Suppatitthita,

Asayha, Khemābhirata en Sorata;

Durannaya, Sangha, en vervolgens Uccaya,

en de wijze Sayha, met volmaakte energie,

Ānanda, Nanda en Upananda

de twaalf Paccekaboeddhas,[230]

en Bhāradvāja de drager van zijn laatste lichaam;

Bodhi, Mahānāma, en eveneens Uttara,

Kesī, Sikhī, Sundara, Bhārādvāja,

Tissa, Upatissa en Upasīdarī

die de banden van wording hebben verbroken,

en Sīdarī die begeerte heeft vernietigd.

Er was de Paccekaboeddha Mangala die vrij van passies was,

Usabha die de verstrikkende wortel van lijden afsneed,

Upanīta die de staat van vrede bereikte,

Uposatha, Sundara, Saccanāma;

Jeta, Jayanta, Paduma en Uppala,

Padumuttara, Rakkhita en Pabbata,

Mānatthaddha, Sobhita, Vītarāga,

en de Paccekaboeddha Kanha met goed bevrijde geest.

Dezen en anderen zijn Paccekaboeddhas met grote macht wier verlangen naar bestaan is vernietigd. Groet deze grote wijzen met onmeetbare deugd die alle hechten te boven zijn gegaan en die Parinibbana hebben bereikt.”

M.117. (M.XII.7) Mahacattarisa sutta

        Te Savatthi in het Jetavana-park sprak de Verhevene over juiste concentratie, de ondersteunende factoren ervan en de uitrusting ervan.

        "Juiste concentratie met de ondersteunende factoren en de uitrusting ervan bestaat hierin: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

        Het op één punt gericht zijn van de geest die met deze zeven factoren is uitgerust, noemt men de edele juiste concentratie met de ondersteunende factoren en de uitrusting ervan."

(juist inzicht)

        "Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd inzicht als verkeerd inzicht. En hij begrijpt juist inzicht als juist inzicht. Dat is zijn juiste inzicht.

        Wat is verkeerd inzicht? - [Iemand heeft het verkeerde inzicht:] 'Er zijn geen gaven, er is niets wat gegeven of geofferd is. Er is geen vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is niet deze wereld, niet de andere wereld. Er is geen moeder, geen vader. Er zijn geen spontaan geboren wezens. Er zijn geen goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben leren kennen en uitleggen.' - Dat is verkeerd inzicht.

        Wat is juist inzicht? - Juist inzicht is van tweevoudige aard: Er is juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijpheid komt, en er is juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot ontwikkeling komt, is het volgende: 'Er zijn gaven, er is wat gegeven of geofferd is. Er is een vrucht of resultaat van goede en slechte daden. Er is deze wereld en de andere wereld. Er is een moeder en een vader. Er zijn spontaan geboren wezens. Er zijn goede en deugdzame monniken en brahmanen op de wereld die deze wereld en de andere wereld door verwerkelijking met hogere geestelijke kracht hebben leren kennen en uitleggen.' - Dat is juist inzicht dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijpheid komt.

        Juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad, is het volgende: De wijsheid, de spirituele bekwaamheid van de wijsheid, de geestelijke kracht van de wijsheid, de factor van Verlichting van de doorgronding van de werkelijkheid, de factor van het pad van het juiste inzicht in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en die het edele pad ontplooit: dat is juist inzicht dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd inzicht te overwinnen en om juist inzicht te krijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd inzicht. Oplettend krijgt iemand juist inzicht en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om het juiste inzicht en zij ontmoeten elkaar daar, namelijk juist inzicht, juiste inspanning en juiste oplettendheid."

(Juist denken)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd denken als verkeerd denken. En iemand begrijpt juist denken als juist denken. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd denken? - Het is het denken van zinnelijke begeerte, het denken van kwaadwil en het denken van wreedheid. Dat is verkeerd denken.

        Wat is juist denken? - Juist denken is van tweevoudige aard. Er is juist denken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat aan de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist denken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

         Het denken van ontzegging, het denken van niet kwaadwil, en het denken van niet wreedheid[231] - dat is juist denken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat aan de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

        Het denken, de gedachten, de bedoeling, het vastleggen en het richten van het hart, de uitrusting van het hart, de vorming[232] van de taal in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist denken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd denken te overwinnen en om juist denken te krijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd denken. Oplettend krijgt iemand juist denken en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist denken en zij ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(juist spreken, juist taalgebruik)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd spreken als verkeerd spreken. En iemand begrijpt juist spreken als juist spreken. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd spreken? - Het is onware taal, booswillige taal, het gebruik van ruwe woorden en geklets.

        Wat is juist spreken? - Juist spreken is van tweevoudige aard: er is juist spreken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijping komt. En er is juist spreken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Onthouding van onwaar spreken, onthouding van booswillig spreken, onthouding van het gebruik van ruwe woorden en onthouding van geklets, - dat is juist spreken dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat deel heeft aan verdiensten, dat aan de kant van in bezit name tot rijping komt.

        Het afstand nemen van de vier soorten van verkeerd gedrag wat de taal betreft, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist spreken dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd spreken te overwinnen en om juist spreken te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd spreken, oplettend verkrijgt iemand juist spreken en vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist spreken en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(Juist handelen)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd handelen als verkeerd handelen. En hij begrijpt juist handelen als juist handelen. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd handelen? - Het doden van levende wezens, het nemen van wat niet gegeven is, en verkeerd gedrag in zintuiglijk genot.

        Wat is juist handelen? - Juist handelen is van tweevoudige aard. Er is juist handelen dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist handelen dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Onthouding van het doden van levende wezens, onthouding van het nemen wat niet werd gegeven, en onthouding van verkeerd gedrag in zinnelijk genot, - dat is juist handelen dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

        Het afstand nemen van de drie soorten lichamelijk verkeerd gedrag, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist handelen dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd handelen te overwinnen en om juist handelen te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd handelen, oplettend verkrijgt iemand juist handelen en hij vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist handelen en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(Juist levensonderhoud)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. Iemand begrijpt verkeerd levensonderhoud als verkeerd levensonderhoud. En iemand begrijpt juist levensonderhoud als juist levensonderhoud. Dat is zijn juiste visie.

        Wat is verkeerd levensonderhoud? - Huichelen, mompelen, waarzeggen, toespelingen maken, met hulp van winst naar verdere winst streven,[233] - dat is verkeerd levensonderhoud.

        Wat is juist levensonderhoud? - Juist levensonderhoud is van tweevoudige aard. Er is juist levensonderhoud dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt. En er is juist levensonderhoud dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Een edele volgeling overwint verkeerd levensonderhoud en verwerft zijn levensonderhoud door juist levensonderhoud, - dat is juist levensonderhoud dat beïnvloed wordt door de neigingen, dat aan verdiensten deel heeft, dat op de kant van de in bezit name tot rijpheid komt.

        Het afstand nemen van verkeerd levensonderhoud, het ontzeggen, het opgeven, de onthouding ervan in iemand wiens geest edel is, wiens geest vrij van neigingen is, die het edele pad bezit en het edele pad ontplooit, - dat is juist levensonderhoud dat edel is, vrij van neigingen, bovennatuurlijk, een factor van het pad.

        Iemand spant zich in om verkeerd levensonderhoud te overwinnen en om juist levensonderhoud te verkrijgen. Dat is zijn juiste inspanning. Oplettend overwint iemand verkeerd levensonderhoud, oplettend verkrijgt iemand juist levensonderhoud en vertoeft erin. Dat is zijn juiste oplettendheid. Zo draaien deze drie toestanden rond om juist levensonderhoud en ontmoeten elkaar daar, namelijk juiste visie, juiste inspanning en juiste oplettendheid.

(de grote veertig)

        Juist inzicht komt op de eerste plaats. In iemand met juist inzicht ontstaat juist denken. In iemand met juist denken ontstaat juist spreken. In iemand met juist spreken ontstaat juist handelen. In iemand met juist handelen ontstaat juist levensonderhoud. In iemand met juist levensonderhoud ontstaat juiste inspanning. In iemand met juiste inspanning ontstaat juiste oplettendheid. In iemand met juiste oplettendheid ontstaat juiste concentratie. In iemand met juiste concentratie ontstaat juist weten. In iemand met juist weten ontstaat juiste bevrijding. Derhalve bezit iemand in hogere training op de weg acht factoren, de Arahant bezit tien factoren.[234]

        Daarin komt juiste visie, juist inzicht op de eerste plaats. En op welke manier komt juist inzicht op de eerste plaats?

        In iemand met juiste visie is verkeerde visie vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde visie als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste visie als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist denken is verkeerd denken vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd denken als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist denken als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist spreken is verkeerd spreken vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd spreken als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist spreken als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist handelen is verkeerd handelen vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd handelen als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist handelen als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist levensonderhoud is verkeerd levensonderhoud vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd levensonderhoud als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist levensonderhoud als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste inspanning is verkeerde inspanning vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde inspanning als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste inspanning als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste oplettendheid is verkeerde oplettendheid vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde oplettendheid als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste oplettendheid als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste concentratie is verkeerde concentratie vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde concentratie als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste concentratie als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juist weten is verkeerd weten vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerd weten als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juist weten als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        In iemand met juiste bevrijding is verkeerde bevrijding vernietigd, en de vele slechte, onheilzame toestanden die met verkeerde bevrijding als voorwaarde ontstaan, zijn eveneens vernietigd; en de vele heilzame toestanden die met juiste bevrijding als voorwaarde ontstaan, komen door ontplooiing tot volmaaktheid.

        Derhalve zijn er twintig factoren aan de kant van het heilzame, en twintig factoren aan de kant van het onheilzame. Deze Dhamma-leerrede over de grote veertig werd in beweging gebracht en kan door niemand tot stilstand gebracht worden."

        Zo sprak de Verhevene. En de bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.118. (M.XII.8) Anāpānasati sutta.

        

        Ānāpānassati, ontwikkeling van oplettendheid bij de ademhaling wordt er uitgelegd

(Inleiding)

        Te Savatthi, in het oostelijk gelegen park, in het klooster gesticht door van Migaras moeder. De Verhevene vertoefde er met veel beroemde discipelen die al lang in de Orde waren,[235] zoals de eerwaarde Sāriputta, de eerwaarde Mahā Moggallāna, de eerwaarde Mahā Kassapa, de eerwaarde Mahā Kaccāna, de eerwaarde Mahā Kotthita, de eerwaarde Mahā Kappina, de eerwaarde Mahā Cunda, de eerwaarde Anuruddha, de eerwaarde Revata, de eerwaarde Ānanda en andere beroemde Theras.

        Bij die gelegenheid hadden discipelen die al lang in de Orde waren nieuwe bhikkhus onderwezen. En die nieuwe bhikkhus hadden door het onderricht kennis genomen van voortschrijdende niveaus van grote voortreffelijkheid.

         Het was op de Uposatha dag op de 15e, in de nacht van volle maan van de Pavarana ceremonie.[236] De Verhevene was toen in de open lucht gaan zitten, omgeven door de Sangha van de bhikkhus. Hij doorgronde de zwijgende Sangha en richtte zich als volgt tot hen.

        "Bhikkhus, ik ben met deze vooruitgang tevreden. Brengt nog meer energie op om het nog niet bereikte te verkrijgen en te verwerkelijken. Ik zal hier bij Savatthi de Komudi-volle maand van de vierde maand afwachten."

        De bhikkhus op het land vernamen dit en zij gingen op weg om de Verhevene te zien. En bhikkhus die al lang in de Orde waren, onderwezen nieuwe bhikkhus nog intensiever. En die nieuwe bhikkhus namen door het onderricht kennis van voortschrijdende niveaus van grote voortreffelijkheid.

        Op de Uposatha dag van de Komudi-volle maand van de vierde maand nam de Verhevene plaats in de open lucht, omgeven door de Sangha van bhikkhus. Hij richtte zich tot de zwijgende Sangha met de volgende woorden:

        "Bhikkhus, deze bijeenkomst is vrij van geklets, vrij van plapperen. Ze bestaat uit zuiver kernhout. Deze bijeenkomst is geschenken waard, is gastvrijheid waard, is gaven waard, is waard eerbiedig gegroet te worden, is een onovertroffen veld van verdiensten voor de wereld. Deze bijeenkomst is zodanig dat een klein geschenk dat eraan gegeven wordt, groot wordt en dat een groot geschenk nog groter wordt. Deze bijeenkomst is het waard dat men vele kilometers met bagage reist om ze te bezoeken. Zodanig is deze bijeenkomst.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die Arahants zijn, met de neigingen vernietigd, volmaakte heiligen die volledig bevrijd zijn.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die met de vernietiging van de vijf lagere boeien ertoe bestemd zijn om spontaan (in de Zuivere Verblijven) weer te verschijnen en daar Nibbana te verkrijgen zonder van die wereld terug te keren.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die met de vernietiging van de drie boeien en met het afnemen van begeerte, haat en onwetendheid eenmaal wederkerenden zijn, die nog eenmaal in deze wereld terugkeren om aan dukkha een einde te maken.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die met de vernietiging van drie boeien in de stroom getredenen zijn, niet langer onderworpen aan het verderf, die zeker zijn en op het ontwaken toegaan.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vier grondslagen van oplettendheid.

        In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vier juiste inspanningen.[237]

        In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vier grondslagen van magische krachten (iddhi-pada).

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vijf spirituele vaardigheden.[238]

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de vijf geestelijke krachten.[239]

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de zeven factoren van Verlichting.[240]

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van het edele achtvoudige pad.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van welwillendheid, liefdevolle vriendelijkheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van van mededogen.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van medevreugde.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van gelijkmoedigheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de meditatie over niet-mooiheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de waarneming van vergankelijkheid.

         In deze Sangha zijn bhikkhus die zich wijden aan de ontplooiing van de oplettendheid op de ademhaling.

(Oplettendheid op de ademhaling)

        Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op de ademhaling ontplooid en geoefend wordt, heeft zij grote vrucht en veel nut. Zij vervolmaakt de vier grondslagen van oplettendheid. Wanneer de vier grondslagen van oplettendheid ontplooid en geoefend worden, vervolmaken zij de zeven factoren van Verlichting. Wanneer de zeven factoren van Verlichting ontplooid en geoefend worden, vervolmaken zij echt weten en bevrijding.

        Bhikkhus, hoe wordt de oplettendheid op de adem ontplooid en geoefend zodat zij grote vrucht brengt en van veel nut is?

        Een bhikkhu gaat naar een bos, of naar de voet van een boom, of in een lege hut. Met de benen gekruist gaat hij er zitten, het bovenlichaam rechtop.[241] Opmerkzaam ademt hij in, opmerkzaam ademt hij uit.

        Wanneer hij lang inademt, weet hij: 'Ik adem lang in'; of wanneer hij lang uitademt, weet hij: 'Ik adem lang uit.' Wanneer hij kort inademt, weet hij: 'Ik adem kort in;' of wanneer hij kort uitademt, weet hij: 'Ik adem kort uit.'

         'Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'bewust van het hele ademhalingsproces zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Vervoering ondervindend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'vervoering ondervindend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Zaligheid ondervindend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'zaligheid ondervindend, zal ik uitademen,’'aldus oefent hij zich.

        'De geestelijke formaties ondervindend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geestelijke formaties ondervindend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'De geestelijke formaties tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geestelijke formaties tot rust brengend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

        'De geest ondervindend[242] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest ondervindend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'De geest buitengewoon blij makend,[243] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest buitengewoon blij makend, zal ik uitademen,’ aldus oefent hij zich.

        'De geest concentrerend,[244] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest concentrerend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'De geest bevrijdend (van de hindernissen), zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'de geest bevrijdend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over niet-blijvendheid, vergankelijkheid[245] zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'nadenkend over niet-blijvendheid, vergankelijkheid zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over onthechting, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; ‘nadenkend over onthechting, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over beëindiging, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'nadenkend over beëindiging, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Nadenkend over het opgeven, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; ‘nadenkend over het opgeven, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        Bhikkhus, zo wordt de oplettendheid op de adem ontplooid en geoefend zodat zij grote vrucht en veel nut heeft."

(Vervolmaking van de vier grondslagen van oplettendheid)

        "Bhikkhus, hoe vervolmaakt de ontplooide en geoefende oplettendheid op de adem de vier grondslagen van oplettendheid?

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu begrijpt dat hij lang inademt of lang uitademt als hij lang inademt of lang uitademt; wanneer hij begrijpt dat hij kort inademt of kort uitademt als hij kort inademt of kort uitademt; steeds wanneer hij oefent, 'ik zal inademen en ik zal uitademen en ik zal me van het hele ademhalingsproces bewust zijn; wanneer hij oefent: 'ik zal inademen en ik zal uitademen en ik zal het hele ademhalingsproces tot rust brengen; - bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu het lichaam als een lichaam, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Ik zeg dat dit een bepaald lichaam is onder de lichamen,[246] namelijk het in- en uitademen. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid het lichaam als een lichaam, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld geëlimineerd heeft.

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij vervoering ondervinden,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij zaligheid ondervinden,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de formatie van de geest ondervinden,'[247] wanneer hij oefent: 'ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de formatie van de geest tot rust brengen,' – bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu gevoelens bij gevoelens, ijverig, volledig oplettend en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Ik zeg dat dit een bepaald gevoel onder de gevoelens is, namelijk wanneer men het in- en uitademen precies vervolgt. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid gevoelens als gevoelens, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld geëlimineerd heeft.

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest ondervinden,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest blij maken,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest concentreren,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de geest bevrijden,'[248] – bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu de geest, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Ik zeg niet dat de ontplooiing van de oplettendheid op de ademhaling in iemand plaatsvindt die het oplettend zijn vergeet, die niet volledig helder bewust is. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid de geest als geest ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld geëlimineerd heeft.

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de vergankelijkheid beschouwen,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij de verzaking beschouwen,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij het beëindigen beschouwen,' wanneer hij oefent: 'Ik zal inademen en ik zal uitademen en daarbij het loslaten beschouwen,' - bij die gelegenheid beschouwt een bhikkhu objecten van de geest als objecten van de geest, ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd. Nadat hij het overwinnen van hebzucht en droefenis met wijsheid heeft gezien, ziet hij met gelijkmoedigheid precies toe. Op grond daarvan beschouwt een bhikkhu bij die gelegenheid de objecten van de geest als objecten van de geest,[249] ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd.

        Bhikkhus, zo vervolmaakt de ontplooide en geoefende oplettendheid op de adem de vier grondslagen van oplettendheid.

(Vervolmaking van de zeven factoren van Verlichting)

        Bhikkhus, hoe vervolmaken de ontplooide en geoefende vier grondslagen van oplettendheid de zeven factoren van Verlichting?

        Bhikkhus, steeds wanneer een bhikkhu vertoeft en het lichaam als een lichaam beschouwt, - of gevoelens als gevoelens beschouwt, - of de geest als geest beschouwt, - of objecten van de geest als objecten van de geest beschouwt, - ijverig, volledig waakzaam en helder bewust, nadat hij hebzucht en droefenis tegenover de wereld heeft geëlimineerd, - bij die gelegenheid is onafgebroken oplettendheid in hem verankerd. Steeds wanneer onafgebroken oplettendheid in een bhikkhu is verankerd, bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van oplettendheid in hem voortgebracht. Hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Op die manier doorgrondt en onderzoekt hij die toestand met wijsheid en begint hij met exact navorsen ervan. Steeds wanneer een bhikkhu zo oplettend vertoeft en die toestand met wijsheid doorgrondt en onderzoekt en met exact navorsen ervan begint, – bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van onderzoek van de verschijnselen in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Bij iemand die deze toestand met wijsheid doorgrondt en onderzoekt en met exact navorsen ervan begint, wordt onvermoeibare energie voortgebracht. Steeds wanneer onvermoeibare energie wordt voortgebracht in een bhikkhu die deze toestand met wijsheid doorgrondt en onderzoekt en met exact navorsen ervan begint, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van energie bij hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        In iemand die energie heeft voortgebracht, verschijnt bovennatuurlijke vervoering. Steeds wanneer bovennatuurlijke vervoering verschijnt in een bhikkhu die energie heeft voortgebracht, – bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van vervoering[250] in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Bij iemand die in vervoering is, worden lichaam en geest kalm. Steeds wanneer lichaam en geest kalm worden in een bhikkhu die in vervoering is, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van kalmte in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die in hem tot volmaaktheid.

        Bij iemand wiens lichaam kalm is en die geluk ondervindt, wordt de geest geconcentreerd. Steeds wanneer de geest kalm is in een bhikkhu wiens lichaam kalm is en die geluk ondervindt, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van concentratie in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die factor in hem tot volmaaktheid.

        Met gelijkmoedigheid beschouwt hij nauwkeurig de geest die zo geconcentreerd is. Steeds wanneer een bhikkhu met gelijkmoedigheid de geest nauwkeurig beschouwt, die zo geconcentreerd is, - bij die gelegenheid wordt de factor van Verlichting van gelijkmoedigheid in hem voortgebracht. En hij ontplooit die factor en door ontplooiing komt die factor in hem tot volmaaktheid.

        Bhikkhus, zo vervolmaken de ontplooide en geoefende vier grondslagen van oplettendheid de zeven factoren van Verlichting.

(Vervolmaking van het ware weten en bevrijding)

        Bhikkhus, hoe vervolmaken de ontplooide en geoefende zeven factoren van Verlichting waar weten en bevrijding?

        Bhikkhus, een bhikkhu ontplooit de factor van Verlichting van oplettendheid, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van onderzoek van de verschijnselen, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van energie, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van vervoering, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van kalmte, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van concentratie, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Hij ontplooit de factor van Verlichting van gelijkmoedigheid, welke factor bevorderd wordt door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en tot loslaten leidt.        

        Bhikkhus, zo vervolmaken de ontplooide en geoefende zeven factoren van Verlichting echt weten en bevrijding."

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

M.119. (M.XII.9) Kāyagatāsati sutta.

        De Boeddha legt uit hoe meditatie over het lichaam geoefend en ontwikkeld moet worden.

        Te Savatthi. De Verhevene vertoefde er in het Jetavana klooster. Een aantal bhikkhus was na terugkeer van de ronde voor aalmoezen samengekomen in de grote hal. Iemand van hen zei dat het wonderbaarlijk was hoe de Verhevene onderwezen had dat de oplettendheid op het lichaam, ontplooid en geoefend, grote vrucht draagt en heel nuttig is.

        Deze uitspraak werd onderbroken toen de Verhevene zelf na de meditatie in de grote hal kwam en er ging zitten op de voor hem gereed gemaakte zitplaats. Hij vroeg toen aan de bhikkhus waarover zij gesproken hadden.

        De bhikkhus gaven ten antwoord dat zij erover spraken dat het wonderbaarlijk was hoe de Verhevene onderwezen had dat oplettendheid op het lichaam van veel voordeel is.

        De Boeddha: "Bhikkhus, hoe wordt de oplettendheid op het lichaam ontplooid en geoefend zodat ze van veel voordeel is?

(oplettendheid op de adem)

        Welnu, een bhikkhu gaat naar het bos of naar de voet van een boom of naar een lege plek en hij gaat er met gekruiste benen neerzitten. Hij houdt het lichaam rechtop en zijn oplettendheid houdt hij levendig. En oplettend ademt hij in, oplettend ademt hij uit.

        Wanneer hij lang inademt, weet hij: 'Ik adem lang in;' wanneer hij lang uitademt, weet hij: 'Ik adem lang uit.' Wanneer hij kort inademt, weet hij: 'Ik adem kort in;' wanneer hij kort uitademt, weet hij: 'Ik adem kort uit.'

        'Bewust van het hele ademhalingsproces zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'bewust van het hele ademhalingsproces zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        'Het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik inademen,' aldus oefent hij zich; 'het hele ademhalingsproces tot rust brengend, zal ik uitademen,' aldus oefent hij zich.

        

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.[251]

        Op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(de vier lichaamshoudingen)

        Bhikkhus, verder begrijpt een bhikkhu bij het gaan: 'ik ga,' bij het staan begrijpt hij: 'ik sta,' bij het zitten begrijpt hij: 'ik zit,' bij het liggen begrijpt hij: 'ik lig,' of hij begrijpt in welke houding zijn lichaam zich steeds bevindt.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(helder bewust)

        Bhikkhus, verder is een bhikkhu iemand die helder bewust handelt bij het heengaan en teruggaan; die helder bewust handelt bij het toekijken en wegkijken; die helder bewust handelt bij het buigen en strekken van de ledematen; die helder bewust handelt bij het dragen van de gewaden en bij het ronddragen van het buitenste gewaad en de nap; die helder bewust handelt bij het eten, drinken, kauwen en proeven; die helder bewust handelt bij het ontlasten en urineren; die helder bewust handelt bij het gaan, staan, zitten, inslapen, wakker worden, bij het spreken en bij het zwijgen.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(onzuiverheid van het lichaam)

        Bhikkhus, verder onderzoekt een bhikkhu systematisch zijn lichaam, van top tot teen, vanaf de voetzolen opwaarts, vanaf de punten van het hoofdhaar neerwaarts. Men beschouwt dit lichaam dat met huid overgoten is, zoals het vol is van vele soorten onzuiverheden. Men overweegt aldus:

        'Dit lichaam bestaat uit: hoofdharen, lichaamsharen, nagels, tanden, huid, vlees, pezen, beenderen, merg, nieren, hart, lever, borstvlies, milt, longen, darmen, buikvlies, maag, uitwerpselen, gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, lymfe, speeksel, neusslijm, gewrichtsvloeistof, urine en de hersenen.'

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(de elementen)

        Bhikkhus, verder onderzoekt een bhikkhu systematisch zijn lichaam, waar en in welke houding hij zich ook bevindt, hoe het uit de elementen bestaat:

        'Er is in dit lichaam het aarde-element, het water-element, het vuur-element en het wind-element.'

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(de lijk-contemplaties)

        Bhikkhus, verder vergelijkt een bhikkhu zijn eigen lichaam met een lijk dat op een lijkenveld werd gegooid, – al één, twee of drie dagen dood, opgezwollen, blauw verkleurd, waaruit vloeistoffen sijpelen. Zo vergelijkt hij zijn lichaam ermee: 'Met dit lichaam van mij is het net zo gesteld als met dat lichaam; dit lichaam gaat net zo worden en het kan er niet aan ontgaan.'

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        [Dan volgen de lijkcontemplaties die ook vermeld zijn in het satipatthana sutta, M.10]

(de meditatieve verdiepingen)

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu, afgescheiden van zinsgenot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste meditatieve verdieping (jhana). Ze gaat samen met beginconcentratie van de geest en met aanhoudende concentratie ervan. En hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid welke uit de afgescheidenheid is ontstaan. Hij laat die vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet door deze vervoering en zaligheid doordrongen is.

         Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest (naar het meditatie-object) binnen in de tweede jhana. Ze bevat innerlijke kalmte en eenheid van het hart zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest. En hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan. Hij laat die vervoering en zaligheid dit lichaam geheel doordringen, zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet erdoor doordrongen is.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu met het afnemen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, binnen in de derde jhana. Hiervan zeggen de edelen[252]: 'Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is.' En hij vertoeft erin. Hij laat de zaligheid die vrij van vervoering is, het hele lichaam doordringen zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door de gelukzaligheid die vrij van vervoering is.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

        Bhikkhus, verder treedt een bhikkhu met het overwinnen van geluk en pijn, en door het al eerder verdwijnen van vreugde en verdriet, binnen in de vierde jhana. Vanwege gelijkmoedigheid heeft deze jhana noch iets pijnlijks noch iets aangenaams in zich; maar ze heeft de zuiverheid van de oplettendheid. En hij vertoeft erin. Hij zit er en doordringt dit lichaam met een zuiver, helder hart zó dat er geen enkel lichaamsdeel is dat niet doordrongen is door het zuivere, heldere hart.

        Terwijl hij zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeft, zijn zijn herinneringen en gedachten die op het leven met een gezin berusten, overwonnen. Met de overwinning ervan wordt zijn geest innerlijk gevestigd, tot rust gebracht, tot eenheid gebracht en geconcentreerd.

        Ook op een dergelijke manier ontplooit een bhikkhu de opmerkzaamheid op het lichaam.

(vooruitgang door oplettendheid op het lichaam)

        Bhikkhus, iemand die de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, draagt in zich alwat bestaat aan heilzame toestanden die aan het ware weten deel hebben.[253]

        Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam niet heeft ontplooid en geoefend, vindt Mara een gelegenheid en een ruggesteun in hem.

        Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, kan Māra geen gelegenheid en geen ruggesteun in hem vinden.

        Bhikkhus, wanneer iemand de oplettendheid op het lichaam heeft ontplooid en geoefend, wanneer hij dan zijn geest toewendt tot de verwerkelijking van de een of andere toestand die door hogere geestelijke kracht verwerkelijkt kan worden, dan krijgt hij die vaardigheid elk willekeurig aspect daarin te bewijzen omdat er een geschikte basis voor is.

(voordelen van de oplettendheid op het lichaam)

        Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op het lichaam steeds weer beoefend, ontplooid, geoefend, als voertuig en als basis gebruikt wordt, verankerd, gevestigd en goed uitgeoefend is, dan kunnen de volgende tien voordelen ervan verwacht worden, namelijk:

1) Men wordt een overwinnaar over ontevredenheid en gepassioneerdheid. Men wordt door ontevredenheid niet overmeesterd. Steeds wanneer ontevredenheid verschijnt, overwint men die.

2) Men wordt een overwinnaar over angst en schrik. Angst en schrik kunnen iemand niet overmeesteren. Steeds wanneer angst en schrik verschijnen, overwint men die.

3) Men verdraagt koude en hitte, honger en dorst, en contact met horzels, muggen, wind, zon, en insecten. Men verdraagt kwaadwillig gesproken, onwelkome woorden en opkomende lichamelijke gevoelens, die pijnlijk, scherp, hard, pijnigend, onaangenaam, onplezierig en levensbedreigend zijn.

4) Men verkrijgt naar wens, zonder problemen of moeilijkheden, de vier meditatieve verdiepingen die de hogere onstoffelijkheid vormen en zorgen voor een aangenaam vertoeven hier en nu.

5) Men bezit de verschillende soorten van bovennatuurlijke krachten. De kracht om uit één veelvuldig te worden, en uit veelvuldig weer één. De kracht om zich zichtbaar te maken en onzichtbaar. De kracht om ongehinderd door wanden, muren, bergen te gaan als door de lucht. De kracht om in de aarde op- en onder te duiken als in water. De kracht om op het water te lopen als op vaste bodem. De kracht om zich in zittende houding in de lucht te bewegen als een vogel. De kracht om met de hand de maan en de zon aan te raken. De kracht om lichamelijk invloed uit te oefenen tot in de Brahmā-wereld (zijn lichaam te beheersen tot in de Brahma-wereld).

6) Met het hemelse oor kan men beide soorten geluiden horen, de hemelse en de aardse, die van veraf en die van dichtbij.

7) Men begrijpt het gemoed van anderen nadat men het met het eigen gemoed omvat heeft. Men begrijpt een gemoed dat door begeerte is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door begeerte is beïnvloed. Men begrijpt een gemoed dat door haat is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door haat is beïnvloed. Men begrijpt een gemoed dat door onwetendheid is beïnvloed en men begrijpt een gemoed dat niet door onwetendheid is beïnvloed. Men begrijpt van een samengetrokken geest dat die samengetrokken is en van een afgeleide geest dat die afgeleid is. Men begrijpt van een verheven geest dat die verheven is en van een niet verheven geest dat die niet verheven is. Men begrijpt van een overtrefbare geest dat die overtrefbaar is en van een onovertrefbare geest dat die onovertrefbaar is. Men begrijpt van een geconcentreerde geest dat die geconcentreerd is en van een ongeconcentreerd geest dat die ongeconcentreerd is. Men begrijpt van een bevrijde geest dat die bevrijd is en van een onbevrijde geest dat die onbevrijd is.

8) Men kan zich aan veel verschillende vormen van bestaan herinneren, aan één geboorte en aan twee geboorten, aan 3, 4, 5, 10 geboorten, aan 20, 30, 40, 50, 100 geboorten, aan 1000 en aan 100.000 geboorten. Men kan zich herinneren aan talrijke perioden van wereldvergaan en aan talrijke perioden van wereldontstaan en aan talrijke perioden van wereldvergaan-wereldontstaan. “Toen had ik die naam, behoorde tot die familie, was van die kaste, kreeg dat voedsel, ondervond dit en dat aan lust en leed, werd zo oud. Vandaar heengegaan werd ik elders wedergeboren. Ik had dan die of die naam (etc).” Zo kan men zich aan verscheidene vroegere vormen van bestaan herinneren met de bijzondere gebeurtenissen en details.

9) Men kan met het hemelse oog de wezens overzien en kennen hoe zij heengaan en wedergeboren worden, lage en voorname, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, overeenkomstig hun kamma.

10) En door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht treedt men hier en nu binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en men vertoeft erin.

        Bhikkhus, wanneer de oplettendheid op het lichaam steeds weer beoefend, ontplooid, geoefend, als voertuig en als basis gebruikt wordt, verankerd, gevestigd en goed uitgeoefend is, dan kunnen deze tien voordelen ervan verwacht worden."

        Dit is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en gelukkig over de woorden van de Verhevene.

M.120. (M.XII.10) Sankhāruppatti sutta.

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. De Verhevene richtte zich er tot de bhikkhus met de volgende leerrede.

        "Bhikkhus, ik zal jullie de wedergeboorte[254] door vormingen, formaties[255] onderwijzen. Luistert goed en oplettend naar wat ik ga zeggen." - "Jawel, Eerwaarde Heer," gaven de bhikkhus ten antwoord. De Verhevene zei toen:

        "Bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder rijke adellijken.'[256]

- Of hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder rijke brahmanen.'

- Of hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder rijke gezinshoofden.'

        De bhikkhu richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de wezens uit de hemel van de Vier Grote Koningen (Cātummahārājika) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de wezens uit de hemel van de Vier Grote Koningen.'

        Of hij verneemt dat de wezens uit de hemel van de Drieëndertig (Tāvatimsa) lang leven en mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de wezens uit de hemel van de Drieëndertig.'

        Of hij verneemt dat de Yama devas (in de hemel van de gelukzaligen) lang leven en mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de Yama devas.

        Of hij verneemt dat de wezens uit de Tusita hemel (de hemel van de tevreden goden) lang leven en mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de wezens uit de Tusita hemel.

        De bhikkhu richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.        

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens die zich verheugen in scheppen (Nimmānarati-devā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de hemelse wezens die zich verheugen in scheppen.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens die macht hebben over de scheppingen van anderen (Paranimmita-vasavatti) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden onder de hemelse wezens die macht over de scheppingen van anderen hebben.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveaus van de 1e jhana)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de Brahma van de duizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de duizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahma van de tweeduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de tweeduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahma van de drieduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de drieduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahma van de vierduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de vierduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahma van de vijfduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de vijfduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahma van de tienduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de tienduizend.'

        Of de bhikkhu verneemt dat de Brahma van de honderdduizend lang leeft, mooi is en grote vreugden geniet. De bhikkhu denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood wedergeboren worden in het gevolg van de Brahma van de honderdduizend.'

        De bhikkhu richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem.[257] Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveaus van de 2e jhana)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens van de glans lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens van de beperkte glans (paritābhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens in de sfeer van oneindige glans (appamānābhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens van overstromende glans lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveau van de 3e jhana)

Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens van de glorie lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens van sfeer van begrensde glorie (parittāsubhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens in de sfeer van onbegrensde glorie (appamānāsubhā) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de hemelse wezens in de sfeer van schitterende glorie (subhakinha) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(niveau van de 4e jhana)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de hemelse wezens van de zeer vruchtbare sfeer, de sfeer van de Brahmas met grote beloning (vehapphala) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(de Zuivere Verblijven)

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de Aviha Devas[258] (de sfeer waarin de godheden baden in hun eigen voorspoed) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Atappa Devas (de sfeer van de goden zonder zorg; de rustige sfeer) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Sudassa Devas (in de mooie sfeer, de sfeer die helder is om te zien) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Sudassī Devas (in de sfeer van de helder-ogende goden) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de Akanittha Devas (in de sfeer van de hoogste goden, die als eerste geboren werden) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

(de onstoffelijke sfeer)

Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij verneemt dat de devas van de sfeer van de voorstelling van oneindige ruimte (ākāsānañcāyatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de devas van de sfeer van de voorstelling van oneindig bewustzijn (viññañañcāyatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt de devas in de sfeer van de voorstelling van nietsheid (ākiñcaññayatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Of hij verneemt dat de devas van de sfeer van noch waarneming noch niet waarneming (n'eva-sañña-ñasaññayatana) lang leven, mooi zijn en grote vreugden genieten. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch na de dood bij hen wedergeboren worden.'

        Hij richt zijn geest erop, leidt hem daarheen, ontplooit hem. Deze formaties en dit zo vertoeven, die zo ontplooid en geoefend werden, leiden ertoe dat hij daar wedergeboren wordt.

        Bhikkhus, dit is de weg die ertoe leidt dat hij daar wedergeboren wordt.

        Verder bhikkhus, een bhikkhu heeft vertrouwen, deugdzaamheid, geleerdheid, vrijgevigheid en wijsheid. Hij denkt: 'Ach, moge ik toch door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht, hier en nu intreden in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en moge ik daarin vertoeven.'

        En door eigen verwerkelijking met hogere geestelijke kracht treedt hij hier en nu binnen in de bevrijding van het hart, de bevrijding door wijsheid, die met de vernietiging van de neigingen neigingsvrij is, en hij vertoeft erin.

        Bhikkhus, deze bhikkhu wordt nergens en nooit meer wedergeboren."[259]

        Dit is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugden zich over de woorden van de Verhevene.

XIII. Suññata-vagga (M.121-130) (M.XIII. 1-10)

        Meditatie over leegheid. Eenzaamheid (alleen leven) is het meest heilzame voor een monnik. Het leven van een Bodhisatta. De 20 wonderbaarlijke eigenschappen van de Boeddha. Hoe heiligheid bereikt kan worden door de navolging van het edele achtvoudige pad. Volmaakte heiligheid is mogelijk na zeven dagen van harde inspanning. Hoe men iemand in de leer moet onderwijzen. De verschillen tussen een Arahant en een gewoon niet onderwezen persoon. De gelijkenis van de tamme en de wilde olifant. Het verschil tussen bevrijding door de beoefening van de vier Brahmavihāra meditaties en bevrijding door kasina meditatie waarbij gebruik gemaakt wordt van een meditatie-middel. De twistende monniken te Kosambi. De geestelijke belemmeringen die ontstaan op een bepaald niveau bij het meditatie-proces. Men moet waakzaam zijn en niet in de war gebracht worden door deze bedrieglijke belemmeringen. Over resultaten van goede en slechte wilsacties. Details over de sferen van ellende.[260]

M.121. (M.XIII.1) Cūlasuññata sutta.

        De Boeddha vertelde er aan Ānanda dat hij vaak vertoefde in de bevrijding van leegheid. Hij legde nader uit dat hiermee bedoeld is bevrijding door inzicht dat alles leeg is van een zelf.

        Te Savatthi vertoefde de Verhevene eens in het Pubbarama klooster, het oostelijk gelegen klooster gesticht door Migaras moeder. 's Avonds verhief de eerwaarde Ananda zich uit zijn meditatie, ging naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig en vroeg: "Eerwaarde Heer, de Verhevene verbleef eens in Nagaraka, een stad van de Sakyers. Daar zei de Verhevene toen dat hij graag vertoefde in leegheid.[261] Eerwaarde heer, heb ik dat toen juist gehoord, heb ik dat goed onthouden?"

        "Ananda, zeker heb je dat goed gehoord en goed onthouden. Zoals vroeger, zo vertoef ik ook nu vaak in leegheid. Ananda, zoals dit klooster van Migaras moeder leeg is van olifanten, vee, paarden, goud en zilver, leeg van bijeenkomsten van mannen en vrouwen, en alleen deze niet-leegheid aanwezig is, namelijk de enkelvoudigheid die van de Sangha van de bhikkhus afhangt,[262] juist zo let een bhikkhu – terwijl hij niet op de waarneming 'dorp' let, niet op de waarneming 'mensen' let, - evenzo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming 'bos' afhangt. Zijn geest dringt binnen in die waarneming 'bos' en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er kan bestaan aan storingen die afhangen van de waarneming 'dorp', die storingen zijn hier niet aanwezig. Wat er kan bestaan aan storingen die afhangen van de waarneming 'mensen', die storingen zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'bos'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming 'dorp', is leeg van de waarneming 'mensen'. Alleen deze niet-leegheid is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'bos'. Bijgevolg beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is, op de volgende manier: 'Dit is tegenwoordig.' Ananda, derhalve is dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid."[263]

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming 'mens', niet let op de waarneming 'bos, - zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'aarde'. Zijn geest dringt binnen in die waarneming 'aarde' en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Zoals de huid van een stier vrij van plooien wordt wanneer ze met honderd spijkers opgespannen wordt, evenzo let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de hoogten en holtes van deze aarde, ook niet op de rivieren en slonken, niet op de bergen en oneffen vlakten – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming 'aarde'. Zijn geest dringt binnen in die waarneming 'aarde' en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt dat storingen, afhankelijk van de waarneming 'mens' of van de waarneming 'bos' daar niet aanwezig zijn. Alleen de storing die afhangt van de waarneming 'aarde' is aanwezig. Hij begrijpt dat alleen deze niet-leegheid aanwezig is, namelijk de enkelvoudigheid die van de waarneming 'aarde' afhangt. Derhalve beschouwt hij het leeg van datgene wat niet aanwezig is. Maar wat het overige betreft zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming 'bos', niet let op de waarneming 'aarde' – zo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig' afhangt.[264] Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming 'bos', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming 'aarde', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming 'bos', is leeg van de waarneming 'aarde'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied va 'ruimte is oneindig'. Derhalve beschouwt hij die als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming 'aarde', niet let op de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig' – zo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig' afhangt. Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming 'aarde', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming 'aarde', is leeg van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig'. Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig', niet let op de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig' – zo let hij op de enkelvoudigheid die van de waarneming van het gebied van 'niets is er' afhangt. Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming van het gebied van ruimte is oneindig', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'niets is er'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming van het gebied van 'ruimte is oneindig', is leeg van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'niets is er'. Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', niet let op de waarneming van het gebied van 'niets is er' – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming. Zijn geest dringt binnen in die meditatieve verdieping en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'niets is er', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming van het gebied van 'bewustzijn is oneindig', is leeg van de waarneming van het gebied van 'niets is er'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk de enkelvoudigheid die afhangt van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'niets is er', niet let op de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming' – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van kentekenloze concentratie[265] van het hart. Zijn geest dringt binnen in die kentekenloze concentratie van het hart en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Wat er aan storingen kan bestaan, die afhangen van de waarneming van het gebied van 'niets is er', die storingen zijn hier niet aanwezig. Welke storingen er ook kunnen zijn die afhangen van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming', die zijn hier niet aanwezig. Alleen deze hoeveelheid aan storing is aanwezig, namelijk de hoeveelheid die verbonden is met de zes zintuigen die van dit lichaam afhangen en veroorzaakt zijn door het leven.' Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van de waarneming van het gebied van 'niets is er', is leeg van de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Er is alleen deze niet-leegheid aanwezig, namelijk die verbonden is met de zes zintuigen die van dit lichaam afhangen en veroorzaakt zijn door het leven.' Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid.

        Verder, Ananda, let een bhikkhu – terwijl hij niet let op de waarneming van het gebied van 'niets is er', niet let op de waarneming van het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming' – zo let hij op de enkelvoudigheid die afhangt van kentekenloze concentratie van het hart. Zijn geest dringt binnen in die kentekenloze concentratie van het hart en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Hij begrijpt aldus: 'Deze kentekenloze concentratie van het hart is veroorzaakt en opzettelijk bewerkstelligt. Maar wat veroorzaakt en opzettelijk bewerkstelligd is, is vergankelijk, onderworpen aan eindigen.'[266] Wanneer hij zo weet en ziet, is zijn geest bevrijd van de neiging van de zintuigen, van de neiging tot worden en van de neiging van onwetendheid. Wanneer hij zo bevrijd is, komt het weten: 'Hij is bevrijd.' Hij begrijpt: 'Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.'

         Hij begrijpt zo: 'Wat er kan bestaan aan storingen die van die drie neigingen afhangen, die storingen zijn hier niet aanwezig. Er is alleen deze hoeveelheid van storing aanwezig, namelijk de hoeveelheid die verbonden is met de zes zintuigen die van het lichaam afhangen en door het leven veroorzaakt zijn.' Hij begrijpt: 'Dit veld van waarneming is leeg van die drie neigingen; alleen deze niet leegheid is aanwezig, namelijk die verbonden is met de zes zintuigen die van dit lichaam afhangen en veroorzaakt zijn door het leven.' Derhalve beschouwt hij het als leeg van datgene wat niet aanwezig is, maar wat het overige betreft, zo begrijpt hij datgene wat aanwezig is als volgt: 'Dit is aanwezig.' Derhalve, Ananda, is ook dit zijn echt, onvervormd, zuiver afdalen in de leegheid, volmaakt en onovertrefbaar.

        Ananda, alle monniken en brahmanen die in het verleden intraden in de zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en daarin vertoefden, zij allen traden binnen in deze zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en vertoefden erin. Alle monniken en brahmanen die in de toekomst zullen intreden in de zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en daarin zullen vertoeven, zij allen zullen binnentreden in deze zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en zullen erin vertoeven. Alle monniken en brahmanen die thans intreden in de zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en daarin vertoeven, zij allen treden binnen in deze zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid en vertoeven erin. Daarom, Ananda, moet jij zo oefenen: 'Wij willen in zuivere, volmaakte, onovertrefbare leegheid binnentreden en daarin vertoeven.' "

        Dit is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugde zich over de woorden van de Verhevene.

M.122. (M.XIII.2) Mahāsuññata sutta.

        

        Meditatie over leegheid, het intreden in het onwrikbare is erg belangrijk en kan iemand leiden naar Ontwaking.

        Te Kapilavatthu vertoefde de Verhevene in het park van Nigrodha. 's Morgens ging hij met zijn nap voor aalmoezen naar Kapilavatthu. Toen hij van zijn ronde teruggekeerd was, ging hij na de maaltijd naar de woonplaats van de Sakyer Kālakhemaka om er de dag door te brengen. Bij die gelegenheid waren veel ligplaatsen in de woonplaats van Kālakhemaka klaargemaakt. De Verhevene vroeg zich toen af of er veel bhikkhus woonden.

        De eerwaarde Ananda was toen, samen met veel bhikkhus, ermee bezig bij de woonplaats van de Sakyer Ghāñā gewaden te vervaardigen. 's Avonds verhief de Verhevene zich uit zijn teruggetrokkenheid en ging naar de woonplaats van de Sakyer Ghāñā. Hij ging er op een klaargemaakte zitplaats neerzitten en vroeg aan de eerwaarde Ānanda: "Ānanda, in de woonplaats van de Sakyer Kālakhemaka zijn veel ligplaatsen klaargemaakt. Wonen daar veel bhikkhus?"

        De eerwaarde Ananda antwoordde: "Eerwaarde heer, daar wonen inderdaad veel bhikkhus. Eerwaarde heer, het is nu de tijd voor ons om gewaden te vervaardigen."

        "Ananda, een bhikkhu munt niet uit doordat hij graag met anderen samen is. Waarlijk, Ananda, het is niet mogelijk dat een bhikkhu die graag in gezelschap vertoeft, die zich verheugt over het samenzijn met anderen, ooit naar wens, zonder probleem of moeite, het geluk en de zaligheid van de afzondering zal verkrijgen, de zaligheid van de vrede, de zaligheid van de Verlichting. Wel echter kan verwacht worden dat een bhikkhu, wanneer hij alleen, afgezonderd van gezelschap leeft, naar wens, zonder probleem of moeite, de zaligheid van ontzegging, de zaligheid van afzondering, de zaligheid van de vrede, de zaligheid van de Verlichting zal verkrijgen.[267]

        Ananda, het is niet mogelijk dat een bhikkhu die graag met anderen samen is, ooit zal intreden in de bevrijding van het hart die tijdelijk en aangenaam is, of in de bevrijding van het hart die aanhoudend en onwrikbaar is, en dat hij erin zal vertoeven. Maar wel kan verwacht worden dat een bhikkhu, wanneer hij alleen leeft, van het samenzijn met anderen teruggetrokken, zal intreden in de bevrijding van het hart die tijdelijk en aangenaam is, of in de bevrijding van het hart die aanhoudend en onwrikbaar is, en dat hij daarin zal vertoeven.

        Ananda, ik zie geen enkele soort van vorm waarbij in iemand die er behagen in schept, bij de verandering ervan niet leed, geweeklaag, smart, droefenis en wanhoop zouden ontstaan.

        Maar Ananda, er is dit vertoeven dat door de Tathāgata ontdekt werd: innerlijk in te treden in leegheid en daarin te vertoeven, terwijl men aan alle kentekenen geen aandacht schenkt. Wanneer de Tathāgata zo vertoeft en dan bezocht wordt door bhikkhus of bhikkhunīs, door mannelijke of vrouwelijke lekenvolgelingen, door koningen of hun ministers, door leraren van andere sekten of hun aanhangers, dan spreekt hij met een geest die zich wijdt aan afzondering, die naar afzondering streeft, teruggetrokken, die zich verheugd over ontzegging. Alles bij elkaar heeft hij dan met de dingen die de basis vormen voor de neigingen, afgesloten en hij spreekt dan steeds op een manier die erop bedoeld is hen te laten gaan.

        Ānanda, wanneer een bhikkhu daarom zou wensen: 'Moge ik innerlijk in leegheid intreden en daarin vertoeven,' dan moet hij zijn geest innerlijk vestigen, tot rust brengen, tot eenheid brengen en concentreren. En hoe doet hij dat?

        Ananda, een bhikkhu treedt binnen in de eerste jhana en hij vertoeft erin met vervoering en zaligheid. Daarna treedt hij binnen in de tweede jhana en vertoeft erin, met vervoering en zaligheid. Dan treedt hij binnen in de derde jhana en vertoeft erin. Dan treedt hij binnen in de vierde jhana en vertoeft erin. Op die manier vestigt een bhikkhu zijn geest innerlijk, brengt hem tot rust, brengt hem tot eenheid en concentreert hem.

        Dan richt hij zijn oplettendheid innerlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet innerlijk binnen in leegheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat zijn geest niet innerlijk in leegheid binnentreedt en dat hij geen vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid krijgt. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn opmerkzaamheid uiterlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet uiterlijk binnen in leegheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat zijn geest niet uiterlijk in leegheid binnentreedt en geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid krijgt. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn opmerkzaamheid innerlijk en uiterlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet innerlijk en uiterlijk binnen in leegheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn opmerkzaamheid op onwrikbaarheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest niet binnen in onwrikbaarheid en krijgt geen vertrouwen, geen standvastigheid en geen vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Dan moet die bhikkhu zijn geest innerlijk vestigen, tot rust brengen, tot eenheid brengen en op hetzelfde kenteken concentreren zoals voorheen. Dan richt hij zijn opmerkzaamheid innerlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest innerlijk binnen in leegheid en krijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn oplettendheid uiterlijk op leegheid. Terwijl hij zijn oplettendheid uiterlijk op leegheid richt, treedt zijn geest uiterlijk binnen in leegheid en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn oplettendheid innerlijk en uiterlijk op leegheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest innerlijk en uiterlijk binnen in leegheid en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat dit zo is. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Hij richt zijn geest op onwrikbaarheid. Terwijl hij dat doet, treedt zijn geest binnen in onwrikbaarheid en verkrijgt vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid. Wanneer dat zo is, begrijpt hij dat zijn geest in onwrikbaarheid is ingetreden en vertrouwen, standvastigheid en vastbeslotenheid heeft verkregen. Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan gaat hij - ingeval zijn geest dan het gaan toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo ga, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft. En wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan staat hij - ingeval zijn geest dan het staan toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo sta, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft. En wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan zit hij - ingeval zijn geest dan het zitten toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo zit, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft. En wanneer een bhikkhu zo vertoeft, dan ligt hij - ingeval zijn geest dan het liggen toegeneigd is - met de gedachte: ‘Terwijl ik zo lig, bestormen mij geen slechte, onheilzame geestelijke toestanden van hebzucht en droefenis.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Wanneer een bhikkhu zo vertoeft, ingeval zijn geest dan het praten toegeneigd is, dan neemt hij het besluit: ‘Zo’n laag, gewoon, grof,[268] onedel, onheilbrengend gesprek dat niet naar ontnuchtering, naar verzaking, naar beëindiging, naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting en naar Nibbana leidt, - namelijk een gesprek over koningen, rovers, ministers, legers, gevaren, slachten, eten, drinken, kleding, bedden, sieraden, parfum, verwanten, voertuigen, dorpen, kleine en grote steden, landen, vrouwen, helden, straten, bronnen, de doden, iets onbelangrijks, de oorsprong van de wereld, de oorsprong van de zee, of die dingen zo of anders zijn, - zo’n gesprek zal ik niet voeren.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Maar hij neemt het besluit: ‘Zo’n gesprek dat handelt over zelfverzaking, dat gunstig is voor het openen van het hart, en dat leidt naar de volledige ontnuchtering, naar verzaking, naar beëindiging, naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting en naar Nibbana, - namelijk een gesprek over weinig wensen, over tevredenheid, afgescheidenheid, vrijheid van gezelschappelijke verplichtingen, het produceren van energie, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding, weten en het zien van de bevrijding, - zo’n gesprek zal ik voeren.’ Op die manier heeft hij helder weten met betrekking daarop.[269]

        Wanneer een bhikkhu zo vertoeft, ingeval zijn geest dan het denken is toegeneigd, dan neemt hij het besluit: ‘Zulke lage, gewone, grove, onedele, onheilbrengende gedachten die niet naar ontnuchtering, niet naar verzaking, niet naar beëindiging, niet naar de vrede, niet naar hogere geestelijke kracht, niet naar de Verlichting en niet naar Nibbana leiden, - namelijk gedachten van zintuiglijke begeerten, gedachten van kwaadwil en gedachten van wreedheid, - zulke gedachten zal ik niet denken.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Maar hij neemt het besluit: ‘Zulke gedachten die edel en bevrijdend zijn, en die degene die in overeenstemming ermee oefent, naar volmaakte vernietiging van dukkha leiden, - namelijk gedachten van ontzegging, gedachten van niet kwaadwil, en gedachten van niet wreedheid, - zulke gedachten zal ik denken.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Ānanda, er zijn deze vijf strengen van zinnelijke genoegens, namelijk: Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Aanrakingen die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, begeerd, aangenaam en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en die begeerte opwekken. Dit zijn de vijf strengen van zinnelijke genoegens.

        Daarin zou een bhikkhu zijn eigen geest op de volgende manier onophoudelijk moeten reflecteren: ‘Ontstaat in mij ooit, bij de een of andere aanleiding, de een of andere gemoedsbeweging wat betreft deze vijf strengen van zinnelijke genoegens?’ Wanneer de bhikkhu naar aanleiding van de reflectie van zijn geest begrijpt dat gemoedsbewegingen wat betreft die vijf strengen van zinnelijke genoegens in hem ontstaan bij bepaalde aanleidingen, dan begrijpt hij: ‘Begeerte en hebzucht wat betreft de vijf strengen van zinnelijke genoegens zijn in mij nog niet overwonnen.’ Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Maar wanneer de bhikkhu naar aanleiding van de reflectie van zijn geest begrijpt dat geen enkele gemoedsbeweging wat betreft die vijf strengen van zinnelijke genoegens in hem ontstaat, bij geen enkele aanleiding,’ dan begrijpt hij: ‘Begeerte en hebzucht met betrekking tot die vijf strengen van zinnelijke genoegens zijn in mij overwonnen.'[270] Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Ānanda, er zijn deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt. De opkomst en ondergang ervan zou een bhikkhu op de volgende manier moeten beschouwen. ‘Zo is vorm, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo is gevoel, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo is waarneming, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo zijn de formaties, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan. Zo is bewustzijn, zo is de oorsprong ervan, zo is het verdwijnen ervan.’

Wanneer hij vertoeft terwijl hij opkomst en ondergang beschouwt in deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt, dan wordt de waan “ik ben” die berust op deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt, in hem overwonnen. Wanneer dat het geval is begrijpt die bhikkhu zo: ‘De waan “ik ben” die berust op deze vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt, is in mij overwonnen.[271] Op die manier heeft hij helder weten wat dat betreft.

        Deze toestanden hebben een heel heilzame basis; ze zijn edel, bovennatuurlijk en niet toegankelijk voor de boze."

        “Wat meen je, Ananda, welke goede reden ziet een discipel erin om de leraar te volgen, ook als hij weggestuurd wordt?”

        “Eerwaarde heer, onze leringen zijn geworteld in de Verhevene, door de Verhevene geleid, berusten op de Verhevene. Het zou goed zijn als de Verhevene de betekenis van die woorden uitlegde. Wanneer de bhikkhus die uitleg vernomen hebben, zullen zij het onthouden.”

        “Ananda, een leerling moet de leraar niet volgen omwille van leerreden, gedichten en uitleg. En waarom is dat zo? Ananda, sedert lange tijd zijn de leringen door jou geleerd, in het geheugen ingeprent, gereciteerd, met de geest onderzocht en met juiste visie doordrongen. Maar een dergelijke toespraak die handelt over zelfverzaking, die gunstig is voor de opening van het gemoed, en die naar volledige ontnuchtering, naar verzaking, naar beëindiging naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting en naar Nibbana leidt, - namelijk een toespraak over weinig wensen, over tevredenheid, afzondering, vrijheid van gezelschappelijke verplichtingen, over het opwekken van energie, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding, weten en het zien van de bevrijding, - omwille van een dergelijke toespraak zou een leerling de leraar moeten volgen, ook wanneer hij weggestuurd wordt.

        Ananda, omdat dit zo is, kan de val van een leraar tot stand komen, kan de val van een leerling tot stand komen, en de val van iemand die het heilige leven leidt, kan tot stand komen.

        En hoe komt de val van een leraar tot stand? Wel, de een of andere leraar trekt zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij zwak, wordt vol van begeerte; de hebzucht overmeestert hem, hij wordt verleid en keert terug naar het leven in weelde. Van deze leraar zegt men dat hij door de val van de leraar te gronde ging. Hij werd neergestrekt door slechte, onheilzame toestanden van de geest, welke toestanden bevlekken, nieuw worden brengen, moeilijkheden bezorgen, in dukkha rijp worden en die tot toekomstige geboorte, ouderdom en dood leiden. Op die manier komt de val van de leraar tot stand.

        En hoe komt de val van een leerling tot stand? Terwijl een leerling de afzondering van de leraar nadoet, trekt hij zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij zwak, wordt vol van begeerte; de hebzucht overmeestert hem, hij wordt verleid en keert terug naar het leven in weelde. Van deze leerling zegt men dat hij door de val van de leerling te gronde ging. Hij werd neergestrekt door slechte, onheilzame toestanden van de geest, welke toestanden bevlekken, nieuw worden brengen, moeilijkheden bezorgen, in dukkha rijp worden en die tot toekomstige geboorte, ouderdom en dood leiden. Op die manier komt de val van de leerling tot stand.

        En hoe komt de val tot stand van iemand die het heilige leven leidt? Een Tathagata verschijnt in de wereld, een heilige, een volmaakt Verlichte, volmaakt in het ware weten en verheven in gedrag, volmaakt, kenner van de werelden, een onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen kunnen worden, een leraar van goddelijke en menselijke wezens, een Ontwaakte, een Verhevene. Hij trekt zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij niet zwak, noch wordt hij vol van begeerte; noch overmeestert de hebzucht hem, noch wordt hij verleid, noch keert hij terug naar het leven in weelde.

        Maar een leerling van deze Leraar die de afzondering van zijn leraar nadoet, trekt zich terug naar een afgezonderde plek: in een bos, aan de voet van een boom, op een berg, in een ravijn, in een bergholte, op een lijkenveld, in een struikgewas, op een open veld, op een bundel stro. Terwijl hij zo teruggetrokken leeft, bezoeken hem brahmanen en gezinshoofden uit stad en land. Wanneer dat gebeurt, wordt hij zwak, wordt vol van begeerte; de hebzucht overmeestert hem, hij wordt verleid en keert terug naar het leven in weelde. Van deze persoon die het heilige leven leidt, zegt men dat hij door de val van degene die het heilige leven leidt, te gronde ging. Hij werd neergestrekt door slechte, onheilzame toestanden van de geest, welke toestanden bevlekken, nieuw worden brengen, moeilijkheden bezorgen, in dukkha rijp worden en die tot toekomstige geboorte, ouderdom en dood leiden. Op die manier komt de val tot stand van degene die het heilige leven leidt.

En daarin, Ananda, heeft de val van degene die het heilige leven leidt, een pijnlijker resultaat, een bitterder resultaat dan de val van de leraar of de val van de leerling[272] en hij leidt zelfs in het verderf.

        Ananda, gedraag je daarom tegenover mij met vriendelijkheid, niet met vijandigheid. Dat zal lang tot je welzijn en geluk strekken. En hoe gedragen leerlingen zich tegenover de leraar met vijandigheid, niet met vriendelijkheid? Ananda, meevoelend en bedacht op het welzijn van de leerlingen onderwijst de leraar uit meegevoel zijn leerlingen de Dhamma. ‘Dit is voor jullie welzijn, dit is voor jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen niet luisteren of hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen af en en wenden zich af van de leer van de leraar. Zo gedragen zich leerlingen tegenover de leraar met vijandigheid, niet met vriendelijkheid.

        En hoe gedragen zich leerlingen tegenover de leraar met vriendelijkheid, niet met vijandigheid? Ānanda, meevoelend en bedacht op het welzijn van de leerlingen onderwijst de leraar uit meegevoel zijn leerlingen de Dhamma. ‘Dit is voor jullie welzijn, dit is voor jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen luisteren en hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen niet af en wenden zich niet af van de leer van de leraar. Zo gedragen zich leerlingen tegenover hun leraar met vriendelijkheid, niet met vijandigheid. Ananda, gedraag je daarom tegenover mij met vriendelijkheid, niet met vijandigheid. Dat zal lang tot je welzijn en geluk strekken.”

        “Ik zal u niet behandelen zoals de pottenbakker de ruwe, vochtige klei behandelt."[273]

        "Ik zal tot je spreken, Ananda terwijl ik je steeds weer vermaan. Ik zal steeds weer indringend tot je spreken. De gezonde kern zal blijven bestaan.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.123. (M.XIII.3) Accharlyabbhutadhamma sutta.

        

        Een verslag van Ānanda over wonderbaarlijke gebeurtenissen voor en tijdens de geboorte van de Bodhisatta en de 20 wonderbaarlijke eigenschappen van de Boeddha. Een herhaling van een deel van M.14, maar toegeschreven aan de Boeddha zelf.

M.124. (M.XIII.4) Bakkula sutta.

        Bhikkhu Bākula, 160 jaar oud, ontmoette zijn oude vriend de naakte asceet Acela-Kassapa. Bākula was toen 80 jaar in de Orde, Acela-Kassapa vroeg hem hoe vaak hij seksuele omgang had gehad in die 80 jaren. Bākula vertelde zijn vriend over de wonderbaarlijke eigenschappen die hij als Arahant bezat. Hij vertelde ook dat hij na zeven dagen harde inspanning volledig vrij was geworden van morele belemmeringen. De asceet Acela-Kassapa werd door zijn vriend Bakkula bekeerd.[274]

        [heiligheid kan dus zeker al na 7 dagen bereikt worden, met inspanning]

M.125. (M.XIII.5) Dantabhūmi sutta.

        De Boeddha legde aan de novice Aciravata uit waarom de jonge prins Jayasena, zoon van koning Bimbisara, niet kon verwachten zulke dhammas als concentratie en de jhanas te kennen, te zien, te verwerkelijken. De prins was omgeven door luxe, zinsgenot, was overweldigd door de vlammen van verlangens. De Boeddha legde de verschillen uit van een Arahant en een gewoon niet onderwezen persoon. Hij gaf de gelijkenis van de tamme en de wilde olifant en toonde hoe men de geest temt.

(Zie verder M.107).

M.126. (M.XIII.6) Bhūmija sutta.

        De monnik Bhūmiya legde aan zijn neef prins Jayasena uit dat heiligheid niet bereikt kan worden door de wens naar Ontwaking, maar wel door de navolging van het edele achtvoudige pad. De Boeddha bevestigde dit en gaf door middel van gelijkenissen voorbeelden dat verkeerde manieren van praktijk geen resultaat opleveren.

M.127. (M.XIII.7) Anuruddha sutta.

        De eerwaarde Anuruddha legt aan de timmerman Patcakanga het verschil uit tussen bevrijding door de beoefening van de vier Brahmavihāra meditaties en bevrijding door kasina meditatie; het verschil tussen onbegrensde bevrijding van het gemoed en verheven bevrijding.

        Het vertoeven in de meditatie van de vier Brahma-viharas wordt onmetelijke bevrijding van het hart genoemd.

        Het beoefenen van meditatie met behulp van de kasinas wordt verheven bevrijding van het hart genoemd.

        (voor de kasinas, zie ook M.77)

M.128. (M.XIII.8) Upakkilesa sutta

        Te Kosambi vertoefde de Verhevene eens in het Ghosita-park. De bhikkhus van Kosambi waren in ruzie en twist geraakt en verdiept in strijdgesprekken waarbij zij elkaar met woorden die op dolken leken, bezeerden. Een bepaalde monnik ging naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde staan en zei dat de bhikkhus van Kosambi ruzie hadden. Het zou goed zijn als de Verhevene uit meegevoel naar die bhikkhus ging. De Verhevene stemde zwijgend toe.

        Hij ging toen naar die bhikkhus en zei: “Genoeg, bhikkhus, er moeten geen strijd, geen ruzie, geen twist en geen strijdgesprekken zijn.” Na die woorden zei een bepaalde monnik tot de Verhevene: “Wacht, eerwaarde heer. De Verhevene, de heer van de Dhamma, leeft onbezwaard en wijdt zich aan aangenaam vertoeven hier en nu. Wij zijn degenen die voor deze ruzie en twist verantwoordelijk zullen zijn.”

        Een tweede en een derde keer zei de Verhevene dat er geen ruzie en geen twistgesprekken moeten zijn. En een tweede en een derde keer kreeg hij het antwoord als hierboven.

        ‘s Morgens kleedde de Verhevene zich aan, nam zijn nap en oppergewaad en ging voor aalmoezen naar Kosambi. Na zijn aalmoezen-ronde daar en na zijn maaltijd bracht hij zijn legerstede in orde, nam zijn nap en oppergewaad, bleef staan en zei in versvorm:

        “Wanneer velen door elkaar schreeuwen, dan waant zich niemand zelf als nar. Hoewel de Sangha uit elkaar valt, ziet niemand zijn fouten in. Men vergeet de wijze taal en met losse tong maken zij ruzie. Niemand weet meer waarom.

'Geslagen heeft hij mij, beschimpt,[275] hij heeft me overwonnen, heeft me beroofd,' wie zulke gedachten koestert, in hem komt de haat nooit tot rust. Door haat kan men nooit haat tot rust brengen; dat is een eeuwige wet. De anderen evenwel zien niet in dat men zich daarin moet beteugelen. Maar wie het juiste inzicht heeft, in hem komt alle strijd tot rust. Wie beenderen breekt en leven neemt, wie rijkdom, vee en paarden steelt, wie het hele rijk brandschat, die kan met soortgenoten opschieten.

        Waarom lukt jullie dit niet? Wanneer je een vriend vol inzicht vindt, een metgezel die wijs, edel leeft, dan moet je vol vreugde en oplettend met hem gaan, en elk gevaar overwinnen. Wanneer je zo’n vriend niet vindt, wees dan als een koning die zijn land in steek laat en alleen gaat zoals de olifant in het bos. Alleen gaan is beter; er bestaat niets gemeenschappelijks met dwazen. Men moet alleen leven en geen slechte daad verrichten. Wees onbekommerd zoals een olifant in het bos.”

        Na deze woorden in versvorm ging de Verhevene naar het dorp Bālakalonakāra. Bij die gelegenheid bevond zich daar de eerwaarde Bhagu. Toen deze de Verhevene in de verte zag aankomen, maakte hij een zitplaats gereed en stelde water klaar om de voeten te wassen. De Verhevene ging op de zitplaats neerzitten en waste zijn voeten.  De eerwaarde Bhagu eerde de Verhevene en ging terzijde neerzitten. De Verhevene zei dat hij hoopte dat alles met de eerwaarde Bhagu in orde was, dat hij voldoende te eten kreeg en dat de eerwaarde geen problemen had aalmoezenmaaltijden te krijgen. De eerwaarde Bhagu zei dat alles in orde was en dat hij geen problemen had.

        Toen onderwees de Verhevene de eerwaarde Bhagu, spoorde hem aan, wekte hem op en moedigde hem aan met een toespraak over de Dhamma. Daarna stond de Verhevene op en ging naar het oostelijk gelegen bamboepark.

        Bij die gelegenheid bevonden zich de eerwaarde Anuruddha, de eerwaarde Nandiya en de eerwaarde Kimbila bij het oostelijk gelegen bamboepark.[276] De parkwachter zag de Verhevene in de verte aankomen en zei tot hem dat hij het park niet moest binnengaan. “Hier zijn drie mannen uit goede familie die naar het goede streven. Stoor ze niet.”

        De eerwaarde Anuruddha hoorde de parkwachter tot de Verhevene spreken en zei dat hij de Verhevene binnen moest laten. “Onze leraar, de Verhevene, is gekomen.” Toen ging de eerwaarde Anuruddha naar de eerwaarde Nandiya en naar de eerwaarde Kimbila en zei dat de Verhevene, hun leraar, was gekomen.

        Alle drie gingen toen de Verhevene tegemoet. De een nam zijn nap en oppergewaad, de ander maakte een zitplaats gereed, de derde stelde water klaar om de voeten te wassen. De Verhevene ging zitten en waste zijn voeten.Toen eerden die drie eerwaarden de Verhevene en gingen terzijde neerzitten. De Verhevene vroeg toen of alles in orde was. Hij kreeg een bevestigend antwoord.

        “Anuruddha, ik hoop dat jullie allen in eendracht leven, met begrip voor elkaar, zonder ruzie, waarbij jullie als melk en water met elkaar omgaan, en jullie elkaar met welwillende ogen bezien.”

        "Zeker, eerwaarde heer, wij leven allen in eendracht, met begrip voor elkaar, zonder ruzie, waarbij wij als melk en water met elkaar omgaan, en elkaar met welwillende ogen bezien.”

        “Maar , Anuruddha, op welke manier leven jullie zo?”

        “Eerwaarde heer, wat dat betreft denk ik: ‘Het is een aanwinst voor mij, het is een grote winst voor mij dat ik met zulke metgezellen in het heilige leven samenleef.’ Ik neem lichamelijke handelingen van liefdevolle goedheid tegenover deze eerwaarden in acht, zowel openlijk als ook privé. Ik neem taal-handelingen van liefdevolle goedheid tegenover hen in acht, zowel openlijk als privé. Ik neem geestelijke handelingen van liefdevolle goedheid tegenover hen in acht, zowel openlijk als privé. Ik overweeg: ‘Waarom stel ik niet uit wat ik wil doen, en doe wat deze eerwaarden willen doen?’ Dan stel ik uit wat ik wil doen en doe wat deze eerwaarden willen doen. In lichaam zijn wij verschillend, maar in de geest zijn wij één.”

        De eerwaarde Nandiya en de eerwaarde Kimbila spraken op gelijke manier en voegden toe: “Eerwaarde heer, op die manier leven wij in eendracht, met begrip voor elkaar, zonder ruzie, waarbij wij als melk en water met elkaar omgaan, elkaar met welwillende ogen bezien.”

        “Goed, goed, Anuruddha. Ik hoop dat jullie allen behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeven.”

        Zeker, eerwaarde heer, wij vertoeven behoedzaam, ijverig en vastbesloten.”

        “Maar, Anuruddha, op welke manier vertoeven jullie zo?”

        “Eerwaarde heer, wat dat betreft, wie van ons ook steeds als eerste van het dorp met aalmoezenspijzen terugkeert, die maakt de zitplaatsen gereed, stelt water om te drinken en om te wassen klaar, en stelt de afvalemmer op zijn plaats. Wie van ons ook steeds als laatste terugkeert, die eet wat aan eten overbleef, indien hij dat wil. Anders gooit hij het daar weg waar niets groens groeit, of hij gooit het in het water waar niets leeft. Hij ruimt de zitplaatsen, het drinkwater en het water om te wassen op. Hij ruimt de afvalemmer op, nadat hij die gewassen heeft, en hij veegt de eetzaal. Wie ook steeds vaststelt dat de bakken voor het drinkwater of het waswater of het water voor de latrine bijna of helemaal leeg zijn, die zorgt ervoor. Wanneer zij te zwaar voor hem zijn, dan roept hij iemand met een teken van zijn hand erbij, en met vereende krachten bewegen zij die, maar daarom beginnen wij niet met praten. Evenwel, alle vijf dagen zitten wij de hele nacht door samen en bespreken de Dhamma. Op die manier vertoeven wij behoedzaam, ijverig en vastbesloten.”

        “Goed, goed, Anuruddha. Maar terwijl jullie zo behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeven, hebben jullie de een of andere bovennatuurlijke toestand bereikt, helderheid van weten en van zien, die de edelen waardig is, een aangenaam vertoeven?”

        “Eerwaarde heer, terwijl wij hier behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoeven, nemen wij zowel licht waar als ook een zien van vormen. Kort erna verdwijnen het licht en het zien van de vormen,[277] maar wij hebben dat kenteken niet doorzien”[278] 

        “Anuruddha, jullie moeten dat kenteken doorzien. Voor mijn Verlichting, toen ik nog een onverlichte Bodhisatta was, nam ook ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’   Toen overwoog ik het volgende: ‘Twijfel verscheen in mij, en vanwege de twijfel zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat twijfel niet meer in mij zal verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Onoplettendheid verscheen in mij, en vanwege de onoplettendheid zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Traagheid en luiheid verschenen in mij, en vanwege de traagheid en luiheid zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Angst verscheen in mij, en vanwege de angst zonk mijn concentratie weg.[279] Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Stel een man ging op reis en moordenaars stortten zich van beide kanten op hem. Dan zou op grond daarvan angst in hem verschijnen. Juist zo verscheen angst in mij, en vanwege de angst zonk mijn concentratie weg, verdwenen het licht en het zien van vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Blijde opwinding[280] verscheen in mij, en vanwege de blijde opwinding zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Stel dat een man die een toegang tot een verborgen schat zocht, meteen op vijf toegangen tot een verborgen schat stootte. Dan zou op grond daarvan in hem blijde opwinding verschijnen. Juist zo verscheen blijde opwinding in mij, en vanwege de blijde opwinding zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Iets berispelijks[281] verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks weer in mij weer zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen dacht ik het volgende: ‘Een overmaat aan energie verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Stel dat een man een kwartel met beide handen vastpakte. Ze zou onmiddellijk sterven. Juist zo verscheen een overmaat aan energie in mij. Ik overwoog: ‘Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Een gemis aan energie verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen.’ Stel dat een man een kwartel te losjes vastpakte. Ze zou uit zijn handen wegvliegen. Juist zo verscheen een gemis aan energie in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van vormen. Ik overwoog: ‘Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, nog een gemis aan energie weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Vurig verlangen verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, nog een gemis aan energie, noch vurig verlangen weer in mij zullen verschijnen.’

         Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Veelvuldigheidswaarneming verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, nog een gemis aan energie, noch vurig verlangen, noch veelvuldigheidswaarneming weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik zowel licht als ook een zien van vormen waar. Kort erna verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en voorwaarde ervoor dat het licht en het zien van de vormen verdwenen zijn?’ Toen overwoog ik het volgende: ‘Een overmaat aan meditatie over vormen verscheen in mij, en op grond daarvan zonk mijn concentratie weg. Toen mijn concentratie wegzonk, verdwenen het licht en het zien van de vormen. Ik zal me zo gedragen dat noch twijfel noch onoplettendheid noch traagheid en luiheid, noch angst, noch blijde opwinding, noch iets berispelijks, noch een overmaat aan energie, nog een gemis aan energie, noch vurig verlangen, noch veelvuldigheidswaarneming, noch een overmaat aan meditatie over vormen weer in mij zullen verschijnen.’

        Anuruddha, toen ik wist dat twijfel een troebeling van de geest is, overwon ik die troebeling van twijfel. Toen ik wist dat onoplettendheid - traagheid en luiheid - angst - blijde opwinding - iets berispelijks - een overmaat aan energie - een gemis aan energie - vurig verlangen - veelvuldigheidswaarneming - een overmaat aan meditatie over vormen - troebelingen van de geest zijn, overwon ik die troebelingen.

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik licht waar, maar ik zag geen vormen. Ik zag vormen maar ik nam geen licht waar, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en de voorwaarde daarvoor?’ Toen overwoog ik: ‘Bij een gelegenheid waarbij ik niet op het kenteken van vormen let, maar op het kenteken van licht let, dan neem ik licht waar maar zie ik geen vormen. Bij een gelegenheid waarbij ik niet op het kenteken van licht let, maar op het kenteken van vormen let, dan zie ik vormen maar ik neem geen licht waar, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen.’

        Anuruddha, terwijl ik behoedzaam, ijverig en vastbesloten vertoefde, nam ik begrensd licht waar en zag begrensde vormen. Ik nam onmetelijk licht waar en zag onmetelijke vormen, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen. Ik dacht: ‘Wat is de oorzaak en de voorwaarde daarvoor?’ Toen overwoog ik: ‘Bij een gelegenheid waarbij de concentratie begrensd is, is ook mijn zien begrensd, en met begrensd zien neem ik begrensd licht waar en zie begrensde vormen. Maar bij een gelegenheid waarbij de concentratie onbegrensd is, is mijn zien onmetelijk, en met onmetelijk zien neem ik onmetelijk licht waar en zie onmetelijke vormen, zelfs voor de duur van een hele nacht of van een hele dag of van een hele dag en hele nacht samen.’

        Anuruddha, toen ik wist dat twijfel een troebeling van de geest is,[282] en ik die troebeling van twijfel overwonnen had, toen ik wist dat onoplettendheid - traagheid en luiheid - angst - blijde opwinding - iets berispelijks - een overmaat aan energie - een gemis aan energie - vurig verlangen - veelvuldigheidswaarneming - een overmaat aan meditatie over vormen - troebelingen van de geest zijn, en ik die troebelingen overwonnen had, toen dacht ik: ‘Ik heb die troebelingen van de geest overwonnen. Nu wil ik concentratie op drie manieren ontplooien.’

        Anuruddha, daarop ontplooide ik concentratie met begin- en aanhoudende toewending van de geest. Ik ontplooide concentratie zonder begin-toewending van de geest, alleen met aanhoudende toewending van de geest. Ik ontplooide concentratie zonder begin-toewending van de geest en zonder aanhoudende toewending van de geest. Ik ontplooide concentratie met vervoering. Ik ontplooide concentratie zonder vervoering. Ik ontplooide concentratie die met vreugde begeleid is. Ik ontplooide concentratie die met gelijkmoedigheid begeleid is.

        Anuruddha, toen ik concentratie met begin- en aanhoudende toewending van de geest - concentratie zonder begin-toewending van de geest, alleen met aanhoudende toewending van de geest - concentratie zonder begin-toewending van de geest en zonder aanhoudende toewending van de geest - concentratie met vervoering - concentratie zonder vervoering - concentratie die met vreugde begeleid is - concentratie die met gelijkmoedigheid begeleid is - toen ik al die manieren van concentratie ontplooid had, ontstonden in mij het weten en het zien: ‘Mijn bevrijding is onwrikbaar; dit is mijn laatste geboorte; nu is er geen nieuwe wedergeboorte meer.’”

 

        Dat is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Anuruddha was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.129. (M.XIII.9) Bālapandita sutta

        Te Savatthi in het Jetavana klooster sprak de Verhevene als volgt tot de bhikkhus.

(de dwaas)

        “Bhikkhus, er zijn drie kentekenen van een dwaas, drie attributen. Een dwaas is iemand die slechte gedachten denkt, slechte woorden spreekt en slechte daden verricht. Wanneer hij dat niet zou doen, hoe kan een wijze dan van hem weten dat die persoon een dwaas is, een onrechtschapen mens?  Maar omdat een dwaas slechte gedachten denkt, slechte woorden spreekt en slechte daden verricht, daarom weet een wijze van hem dat hij een dwaas is, een onrechtschapen mens.

        Een dwaas voelt pijn en droefenis hier en nu op drie manieren. Wanneer een dwaas iemand is die levende wezens, doodt, die steelt, die zich verkeerd gedraagt bij (seksueel) zinsgenot, die liegt, en die zich overgeeft aan wijn, jenever en bedwelmende middelen die de basis zijn voor achteloosheid, en hij heeft dan plaats genomen in een bijeenkomst, of hij zit aan de rand van de straat of op een openbaar plein, en de mensen daar discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden, dan denkt de dwaas: ‘Deze mensen discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden. Die dingen zijn in mij te vinden, en men ziet dat ik me ermee ophoudt.’ Dat is de eerste manier van pijn en droefenis die een dwaas hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een betrapte dief gepakt wordt, ziet een dwaas hoe koningen hem op vele manieren laten folteren.[283] Dan denkt de dwaas dat koningen wegens slechte handelingen als deze een betrapte dief, als hij gepakt wordt, op veel manieren laten folteren. Die dingen zijn in mij te vinden, en men ziet dat ik daarmee te maken heb.’ Dat is de tweede manier van pijn en droefenis die een dwaas hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een dwaas op zijn stoel zit of op zijn bed ligt of op de grond uitrust, dan wordt hij bedekt door die slechte handelingen die hij in het verleden heeft verricht, door zijn verkeerd gedrag in lichaam, taal en geest. Zij overdekken hem en hullen hem in. Dan denkt de dwaas: ‘Ik heb niet gedaan wat goed is, heb niet gedaan wat heilzaam is, ik heb geen toevlucht voor mij gemaakt voor gewetensangsten. Ik heb gedaan wat slecht is, ik heb gedaan wat wreed is, ik heb gedaan wat kwaad is. Wanneer ik sterf zal ik naar de plaats van bestemming gaan van degenen die niet gedaan hebben wat goed is, die niet gedaan hebben wat heilzaam is, die voor zich geen toevlucht voor gewetensangsten gemaakt hebben, die gedaan hebben wat kwaad is, wat wreed is, wat boos is.' Hij is verdrietig, treurt en klaagt, hij weent en slaat zich op de borst en wordt in de war gebracht. Dat is de derde manier van pijn en droefenis die een dwaas hier en nu voelt.

        Een dwaas die zich verkeerd heeft gedragen in lichaam, taal en geest, verschijnt na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.

(hel)

        Wanneer men terecht van iets kan zeggen: ‘Dat is uiterst ongewenst, uiterst onwelkom, uiterst onaangenaam,’ dan is de hel de plek waarvan men dit terecht kan zeggen, zo zeer dat het moeilijk is een gelijkenis voor het lijden in de hel te vinden.”

Na deze woorden vroeg een bhikkhu aan de Verhevene of men een gelijkenis kan geven.

        De Verhevene zei: “Bhikkhu, dat kan. Stel dat men een betrapte dief pakt en voor de koning brengt om hem te bestraffen. De koning laat hem ‘s morgens met 100 speren doorboren. ‘s Middags is die dief nog in leven en weer wordt hij met 100 speren doorboord. ‘s Avonds is die dief nog in leven en weer wordt hij met 100 speren doorboord. Bhikkhus, wat menen jullie? Zal die man pijn en droefenis voelen wanneer hij met 300 speren doorboord is?”

        “Eerwaarde heer, elke man zou pijn en droefenis voelen wanneer hij met een speer doorboord wordt, te zwijgen van 300 speren.”

        Toen hief de Verhevene een kleine steen op, ter grootte van zijn hand, en richtte zich als volgt tot de bhikkhus: “Bhikkhus, wat menen jullie, wat is groter, deze kleine steen hier of de Himalaya, de koning van de bergen?”

        “Eerwaarde heer, de kleine steen is niets tegenover de Himalaya; ze kunnen helemaal niet vergeleken worden.”

        “Bhikkhus, juist zo telt de pijn en droefenis niet die iemand zou voelen wanneer hij met 300 speren doorboord werd, vergeleken met het lijden in de hel. Ze zijn niet te vergelijken.

        De wachters van de hel folteren iemand op veel manieren. Men ondervindt pijnlijke, scherpe, pijnigende gevoelens. Maar men sterft er niet voordat die slechte handelingen niet uitgeput zijn.

        Bhikkhus, ik zou op veelvuldige manier over de hel kunnen vertellen. Zo veel dat het moeilijk is een gelijkenis voor het lijden in de hel te vinden.”

(het dierenrijk)

        “Bhikkhus, er zijn dieren die zich voeden met gras, met vers of met gedroogd gras, zoals olifanten, paarden, runderen, ezels, geiten, en herten en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die zich met gras voeden.

        Er zijn dieren die zich met mest voeden. Zij ruiken mest van verre en rennen erheen met de gedachte dat zij kunnen vreten. Welke dieren voeden zich met mest? Gevederde dieren, zwijnen, honden en jakhalzen en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die zich voeden met mest.

        Er zijn dieren die in donkerheid geboren worden, ouder worden en sterven. Welke dieren zijn dat? Motten, maden en wormen, en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die in donkerheid geboren worden, ouder worden en sterven.

        Er zijn dieren die in het water geboren worden, ouder worden en sterven. Het zijn vissen, schildpadden, krokodillen en andere dieren van die aard. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die in het water geboren worden, ouder worden en sterven.

        Er zijn dieren die in vuiligheid geboren worden, ouder worden en sterven. Het zijn die dieren die in een rottende vis geboren worden, ouder worden en sterven, of in een vergaan lijk of in een verdorven poel of in een afvalput of in een riool. Een dwaas die vroeger hier genotzuchtig was en kwade handelingen verrichtte, verschijnt na de dood onder de dieren die in vuiligheid geboren worden, ouder worden en sterven.

        Bhikkhus, ik zou op veelvuldige manier kunnen vertellen over het dierenrijk. Zoveel dat het moeilijk is een gelijkenis voor het lijden in het dierenrijk te vinden.

(gelijkenis van blinde zeeschildpad)

        Stel dat een man een juk met een gat erin in de zee gooide. Het juk dreef dan door de oostenwind, de westenwind, de noordenwind en de zuidenwind respectievelijk naar het westen, het oosten, het zuiden en het noorden. Stel er was een blinde schildpad die slechts één keer elke honderd jaar opdook. Bhikkhus, wat menen jullie? Zou die blinde schildpad de hals door het gat van dat juk steken?”

        “Eerwaarde heer, zij zou dat ooit, na heel lange tijd, kunnen doen.”

        “Bhikkhus, die blinde schildpad zou minder tijd nodig hebben om de hals door het gat van dat juk te steken, dan een dwaas nodig zou hebben, wanneer hij eens in de verderfenis is geraakt, om het menselijk bestaan weer te krijgen, zo zeg ik. Waarom is dat zo? Omdat daar geen Dhamma-praktijk is, geen uitoefenen van datgene wat rechtschapen is, van wat heilzaam is; er is geen opeenhopen van verdiensten. Daar heerst elkaar opvreten en opgevreten worden, en het afslachten van de zwakke.

(de dwaas)

        Wanneer ooit, aan het einde van een lange periode, die dwaas in het menselijke bestaan terugkeert, dan vindt zijn wedergeboorte plaats in een lage familie - in een familie van onberoerbaren of van jagers of bamboe-arbeiders of wagenmakers of straatvegers - in een familie die arm is, met weinig te eten en te drinken, die slechts met moeite overleeft, waar hij zelden voeding en kleding vindt. En hij is lelijk, onaanzienlijk en misvormd, ziekelijk, blind, met verkreupelde hand, lam of verlamd. Hij krijgt geen eten, drinken, kleding, voertuig, sieraden, parfums en crèmes, bed, onderdak en licht. Hij gedraagt zich verkeerd in lichaam, taal en geest. En daarna verschijnt hij na de dood in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.

        Bhikkhus, stel dat een dobbelspeler bij de eerste ongelukkige worp zijn kind en vrouw verloor en zijn hele bezit; bovendien ging hij ook nog zelf in gevangenschap. Toch is een dergelijke ongelukkige worp zoals deze te verwaarlozen. Een veel ongelukkiger worp is het wanneer een dwaas, die zich verkeerd gedraagt in lichaam, taal en geest, na de dood weder verschijnt in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Daarmee is de rang van de dwaas compleet tot voltooiing gebracht.”

(de wijze)

        “Bhikkhus,er zijn drie kentekenen, drie attributen van een wijze. Een wijze is iemand die goede gedachten denkt, goede woorden spreekt en goede daden verricht. Wanneer een wijze dat niet zou doen, hoe kan een wijze dan van hem weten dat hij een wijs, rechtschapen mens is? Maar omdat een wijze goede gedachten denkt, goede woorden spreekt en goede daden verricht, daarom weet een wijze dat die persoon een wijs, rechtschapen mens is.

        Een wijze voelt geluk en vreugde hier en nu op drie manieren. Wanneer een wijze plaats heeft genomen in een bijeenkomst, of aan de rand van de straat zit of op een openbaar plein, en de mensen daar discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden, en wanneer de wijze iemand is die de vijf regels van deugdzaamheid navolgt, dan denkt hij: ‘Deze mensen discussiëren over bepaalde pijnlijke aangelegenheden. Die dingen zijn in mij niet te vinden. En men ziet dat ik me er niet mee ophoudt.’ Dat is de eerste manier van geluk en vreugde die een wijze hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een betrapte dief gepakt wordt, ziet een wijze hoe de koning hem op veel manieren laat folteren. Dan denkt de wijze: “De dief wordt wegens kwade handelingen gefolterd. Maar die dingen zijn in mij niet te vinden; en men ziet dat ik me er niet mee ophoudt.’ Dat is de tweede manier van geluk en vreugde die een wijze hier en nu voelt.

        Verder, wanneer een wijze op zijn stoel zit of op zijn bed ligt of op de grond uitrust, dan bedekken hem de goede handelingen die hij in het verleden heeft verricht - zijn goed gedrag in lichaam, taal en geest. Zij overdekken hem en hullen hem in. Dan denkt de wijze: ‘Ik heb niet gedaan wat kwaad is, ik heb niet gedaan wat wreed is, ik heb niet gedaan wat boos is. Ik heb gedaan wat goed is, heb gedaan wat heilzaam is, ik heb voor mij een toevlucht voor mijn gewetensangsten opgericht. Wanneer ik sterf, zal ik naar de bestemming gaan van degenen die niet gedaan hebben wat kwaad, wreed, boos is, maar die gedaan hebben wat goed is, wat heilzaam is, die voor zich een toevlucht voor de gewetensangsten hebben opgericht.’ Hij is onbezorgd, treurt en klaagt niet, hij weent niet en slaat zich niet op de borst; en hij wordt niet in de war gebracht. Dat is de derde manier van geluk en vreugde die een wijze hier en nu voelt.

        Een wijze die zich heeft toegewijd aan goed gedrag in lichaam, taal en geest, verschijnt na de dood op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel.”

(hemel)

        “Wanneer men terecht van iets kan zeggen dat het uiterst gewenst, uiterst welkom is, uiterst aangenaam, dan is het de hemel. Het is moeilijk om een gelijkenis te vinden voor het geluk in de hemel.”  

        Na die woorden stelde een bhikkhu de vraag of de Verhevene toch een gelijkenis kon geven.

        “Bhikkhu, men kan een gelijkenis geven. Stel, een universeel heerser bezat de zeven schatten en de vier soorten van succes, en hij voelde op grond daarvan geluk en vreugde. Wat zijn die zeven schatten?

        Wanneer een gezalfde adellijke koning op de Uposatha dag van de 15e dag in de maand zijn hoofd heeft gewassen en omhoog gaat naar het hogere paleisgedeelte om er de Uposatha vieringen te houden, dan verschijnt voor hem het hemelse kostbare wiel met duizend spaken, band en naaf. Dat wiel is in elk opzicht volledig. Wanneer hij het ziet, denkt de gezalfde koning: ‘Ik heb gehoord dat, wanneer het hemelse wiel verschijnt, de koning een universeel heerser wordt. Ben ik nu een universeel heerser?’

        Dan verheft de gezalfde koning zich van zijn zitplaats, neemt een waterbakje in de linker hand, besprenkelt het kostbare wiel met de rechter hand en zegt: ‘Draai je, goed en kostbaar wiel, behaal de overwinning.’ Dan draait het kostbare wiel zich en rolt in oostelijke richting. De universeel heerser volgt het met zijn viervoudige strijdmacht. In welke streek het kostbare wiel ook blijft staan, daar slaat de universeel heerser met zijn viervoudige strijdmacht het kamp op. En koningen van de tegenpartij in de oostelijke richting komen naar de universeel heerser toe en zeggen: ‘Kom, grote koning, wees welkom. Geef uw bevelen, geef raad.’ Dan spreekt de universeel heerser als volgt: “Jullie moeten geen levende wezens doden; jullie moeten niet nemen wat niet werd gegeven; jullie moeten geen verkeerd (seksueel) gedrag hebben bij zinsgenietingen; jullie moeten niet de onwaarheid zeggen; jullie moeten geen bedwelmende drank drinken; jullie moeten eten wat jullie gewend zijn te eten.’ En de koningen van de tegenpartij in de oostelijke richting onderwerpen zich aan de universeel heerser. Dan duikt het kostbare wiel onder in de oostelijke oceaan en duikt weer op.

        En dan draait het kostbare wiel zich en rolt in zuidelijke richting - in westelijke richting - in noordelijke richting. [Dan volgt steeds hetzelfde verhaal maar dan wat betreft de zuidelijke, westelijke of noordelijke richting].

        Wanneer nu het kostbare wiel over de aarde tot aan de rand van de oceaan overwonnen heeft, dan keert het in de koninklijke hoofdstad terug en blijft, alsof het aan de spil is vastgemaakt, staan aan het portaal van het binnenpaleis van de universeel heerser, als versiering ervan. Zo is het kostbare wiel dat aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare olifant, helemaal wit, met zevenvoudige houding, met bovennatuurlijke krachten, door de lucht vliegend, de koning van de olifanten met de naam ‘Uposatha’. Wanneer de gezalfde koning die olifant ziet, heeft hij op de volgende manier vertrouwen tot hem: 'Het zou prachtig zijn op de olifant te rijden als die zich liet temmen.’ Dan laat de kostbare olifant zich temmen, zoals een edele volbloed olifant die gedurende een lange periode goed getemd werd. De universeel heerser test de kostbare olifant, bestijgt hem ‘s morgens, doorkruist de hele aarde tot aan de rand van de oceaan en keert terug in de koninklijke hoofdstad om te ontbijten. Zo is de kostbare olifant die aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser het kostbare paard, helemaal wit, met ravenzwart hoofd, met manen als munja-gras, met bovennatuurlijke krachten, door de lucht vliegend, de koning van de paarden, met naam Valahaka (Donderwolk). Wanneer de gezalfde koning het paard ziet, heeft hij er op de volgende manier vertrouwen in: ‘Het zou prachtig zijn dit paard te rijden, als het zich liet temmen.’ Dan laat dat paard zich temmen, zoals een edel volbloed paard dat gedurende een lange tijd goed getemd werd. De universeel heerser test het paard op een morgen, bestijgt het, doorkruist de hele aarde tot aan de rand van de oceaan en keert dan terug in de koninklijke hoofdstad om er te ontbijten. Zo is het kostbare paard dat aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser het kostbare juweel. Dat juweel is een mooie beryl van zeer grote zuiverheid, met acht facetten en goed gespleten. De glans van het kostbare juweel verspreidt zich nu over een omtrek van een hele mijl. De universeel heerser test het kostbare juweel, trekt zijn viervoudige strijdmacht samen, bevestigt het juweel aan de top van zijn bannier en breekt op in de duisternis van de nacht. Dan beginnen alle bewoners van de nabijgelegen dorpen bij het schijnsel ervan met hun werk, omdat zij denken dat het dag is. Zo is het kostbare juweel dat aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare vrouw, mooi, bevallig en gracieus, in het bezit van de hoogste schoonheid van uitzien, niet te groot noch te klein, noch te slank, noch te krachtig, noch te donker noch te licht, de menselijke schoonheid overtreffend zonder hemelse schoonheid te bereiken. De aanraking van de kostbare vrouw is als een bosje kapok of een bal watten. Wanneer het koel is, zijn haar ledematen warm; wanneer het warm is, zijn haar ledematen koel. Van haar lichaam gaat de geur uit van sandelhout; en van haar mond de geur van lotusbloemen. Zij staat vóór de universeel heerser op en gaat na hem naar bed. Zij is erop uit om te dienen, heeft een aangenaam gedrag en spreekt lieflijk. Omdat zij de universeel heerser nooit ontrouw is, niet eens in gedachten, hoe zou zij hem dan lichamelijk ontrouw kunnen zijn? Zo is de kostbare vrouw die aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare rentmeester. Het hemelse oog dat door daden van het verleden geboren wordt, openbaart zich in hem. Daardoor ziet hij verborgen schatten, zowel met eigenaars als ook zonder. Hij gaat naar de universeel heerser toe en zegt: ‘Majesteit, leef onbezwaard. Ik zal voor de financiële zaken zorgen.’ De universeel heerser test de rentmeester en vaart met een boot op de rivier de Ganges. In het midden van de rivier zegt hij dan aan de kostbare rentmeester: ‘Rentmeester, ik heb goud en goudstaven nodig.’ - ‘Majesteit, dan laat de boot in de richting van een van de oevers sturen.’ - ‘Rentmeester, ik heb het goud en de goudstaven eigenlijk precies hier nodig.’ Dan steekt de kostbare rentmeester beide handen in het water en trekt een pot vol goud en goudstaven naar boven, en hij vraagt: ‘Majesteit, is dit genoeg, is dit voldoende?’ - ‘Rentmeester, dat is genoeg, dat is voldoende.’ Zo is de kostbare rentmeester die aan een universeel heerser verschijnt.

        Verder verschijnt aan de universeel heerser de kostbare raadgever, die wijs is, bezonnen en scherpzinnig, in staat de universeel heerser ertoe te bewegen datgene te steunen wat te steunen waard is, en datgene af te wijzen wat afgewezen moet worden, en dat door te zetten wat doorgezet moet worden. Hij gaat naar de universeel heerser toe en zegt: ‘Majesteit, leef onbezwaard. Ik zal voor u regeren.’  Zo is de kostbare raadgever die aan een universeel heerser verschijnt.

        Dit zijn de zeven kostbaarheden die een universeel heerser bezit.

        Wat zijn de vier soorten van succes. Een universeel heerser ziet er goed uit, is bevallig en gracieus, in het bezit van hoogste schoonheid van uitzien, en hij overtreft andere mensen daarin. Dat is de eerste soort van succes die een universeel heerser geniet.

        Verder leeft een universeel heerser lang en houdt lang stand, en hij overtreft andere mensen daarin. Dat is de tweede soort van succes die een universeel heerser bezit.

        Verder is een universeel heerser vrij van ziekten en lijden; hij heeft een goede spijsvertering, niet te koel noch te warm, en hij overtreft andere mensen daarin. Dat is de derde soort van succes die een universeel heerser bezit.

        Verder is een universeel heerser lief en dierbaar aan de brahmanen en gezinshoofden. Zoals een vader zijn kinderen lief en dierbaar is, zo is ook de universeel heerser de brahmanen en gezinshoofden lief en dierbaar. Ook zijn brahmanen en gezinshoofden een universeel heerser lief en dierbaar. Zoals kinderen een vader lief en dierbaar zijn, zo zijn ook brahmanen en gezinshoofden een universeel heerser lief en dierbaar. Eens reed een universeel heerser in een pretpark met zijn viervoudige strijdmacht rond. Toen gingen brahmanen en gezinshoofden naar hem toe en zeiden: ‘Majesteit, rijdt langzaam, zodat wij u langer kunnen zien.’ En ook de universeel heerser zei aan zijn wagenmenner: ‘Wagenmenner, rijdt langzaam zodat ik de brahmanen en gezinshoofden langer kan zien.’ Dat is de vierde soort van succes die een universeel heerser bezit.

        Bhikkhus, wat menen jullie? Zal een universeel heerser geluk en vreugde voelen wanneer hij deze zeven kostbaarheden en deze vier soorten van succes bezit?”

        “Eerwaarde heer, een universeel heerser zal geluk en vreugde voelen wanneer hij ook maar één kostbaarheid bezit, helemaal te zwijgen over zeven kostbaarheden en vier soorten van succes.”

        Toen hief de Verhevene een kleine steen op, ter grootte van zijn hand, en hij wendde zich als volgt tot de bhikkhus:

         “Bhikkhus, wat menen jullie? Wat is groter, deze kleine steen hier of de Himalaya, de koning van de bergen?”

        "Eerwaarde heer, de kleine steen telt niet naast de Himalaya; dat is geen vergelijk.”

        "Bhikkhus, juist zo telt het geluk en de vreugde niet die een universeel heerser zou voelen wanneer hij de zeven kostbaarheden en de vier soorten van succes bezat, naast het hemelse geluk. Het is geen vergelijk.”

        Wanneer de wijze ooit, aan het einde van een lange periode, [vanuit de hemel] in het menselijk bestaan terugkeert, dan heeft zijn wedergeboorte plaats in een hoge familie - in een familie van rijke adellijken, of rijke brahmanen of rijke gezinshoofden - in een familie die rijk is, met grote rijkdom, met een groot bezit, met goud en zilver in overvloed, met credit en vermogen in overvloed, met geld en granen in overvloed. Hij ziet er goed uit, is bevallig en gracieus, in het bezit van hoogste schoonheid van uitzien. Hij krijgt eten en drinken, kleding, voertuigen, sieraden, parfums en crèmes, bed, onderdak en licht. Hij gedraagt zich goed in lichaam, taal en geest, en nadat hij dat gedaan heeft, verschijnt hij na de dood op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld.

        Bhikkhus, stel dat een speler bij zijn allereerste gelukkige worp een groot vermogen zou winnen. Dan is toch een gelukkige worp zoals die te verwaarlozen; het is een veel gelukkigere worp wanneer een wijze, die zich goed gedraagt in lichaam, taal en geest, na de dood weer verschijnt op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Daarmee is de rang van de wijze compleet tot voltooiing gebracht.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.130. (M.XIII.10) Devadūta sutta.

        Over het lot van degenen die de boodschappers van de dood negeren. Slechte daden hebben slechte gevolgen. Details over de hellen, de sferen van ellende.[284]

XIV. Vibhanga-vagga (M.131-142) (M.XIV. 1-12)

        Hoe men zich moet inspannen. De gevolgen van wilsacties (kamma). De mens is erfgenaam van zijn daden. Analyse van de zes zintuigen. Bedwang van de geest m.b.t. uiterlijke zintuigen en niet-hechten aan interne zintuigen leidt tot het verdwijnen van lijden. De middenweg vermijdt de twee uitersten: behagen scheppen in zinsgenot en behagen scheppen in zelfkwelling. Over gedrag, over taalgebruik. De mens is samengesteld uit zes elementen, namelijk vastheid, vloeibaarheid, hitte, beweging, ruimte en bewustzijn. In geen van deze elementen is een zelf aanwezig; noch zijn ze van mij, noch behoren zij mij toe. Ze zijn alle onderhevig aan de wet van vergankelijkheid. En evenzo de drie soorten gevoelens. Wanneer iemand de ware aard van de lichamelijke en geestelijke verschijnselen waarneemt, wordt hij begiftigd met absolute wijsheid, kennis van de edele waarheid. Uitleg van de vier edele waarheden. Over geven en gevers. Veertien soorten van donaties aan personen en zeven soorten van donaties aan de Sangha.[285]

M.131. (M.XIV.1) Bhaddekaratta sutta.

De toespraak over de ideale liefhebber van eenzaamheid.[286]

        Eens woonde de Verhevene te Sāvatthi in het klooster van Anathapindika. Daar sprak hij de monniken als volgt toe: “Monniken, ik zal jullie de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid. Luistert oplettend.

Laat men niet het verleden nog eens opsporen

of smachten naar de toekomst;

wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,

nog niet bereikt is wat nog moet komen.

Maar wat thans is, neemt hij waar,

met inzicht, zoals en wanneer het komt.

In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,

in die staat moet de wijze groeien.

Vandaag nog moet men zich beijveren,

morgen kan de dood al komen - wie weet?

Want geen afspraak kunnen we maken

met de dood en zijn machtige heerscharen.

Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,

overdag en 's nachts, onvermoeibaar,

hij is door de Stille Wijze[287] genoemd:

‘de ideale liefhebber van eenzaamheid’.

        En hoe, monniken, spoort men het verleden nog eens op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘ Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ en hij denkt er met genoegen aan. Zo spoort men het verleden nog eens op.[288]

        En monniken, hoe spoort men het verleden niet meer op? Hij denkt: ‘Ik had zo’n vorm in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gevoelens in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke waarnemingen in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zulke gedachten en ideeën in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Hij denkt: ‘Ik had zo’n bewustzijn in het verleden,’ maar hij denkt er niet met genoegen aan. Zo spoort men het verleden niet meer op.[289]

        En hoe, monniken, smacht men naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ en hij schept behagen in die gedachte. Zo smacht men naar de toekomst.[290]

        En monniken, hoe smacht men niet naar de toekomst? Hij denkt: ‘Ik kan zo’n vorm hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gevoelens hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke waarnemingen hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zulke gedachten en ideeën hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Hij denkt: ‘Ik kan zo’n bewustzijn hebben in de toekomst,’ maar hij schept geen behagen in die gedachte. Zo smacht men niet naar de toekomst.[291]

        En hoe is men gericht naar het heden? Monniken, een niet-onderricht gewoon mens die geen rekening houdt met de edelen, is onbekwaam in de leer van de edelen, is ongeoefend in de leer van de edelen. Hij houdt geen rekening met de goede lieden, hij is onbekwaam in de leer van de goede lieden, is ongeoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet gevoelens als zelf, of zelf als gevoelens hebbende, of gevoelens als in zelf, of zelf als in gevoelens. Hij beziet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is men gericht naar het heden.[292]

        En hoe, monniken, is men niet gericht naar het heden? Monniken, een onderricht edel volgeling die rekening houdt met de edelen, is bedreven in de leer van de edelen, geoefend in de leer van de edelen. Hij houdt rekening met de goede lieden, hij is bedreven in de leer van de goede lieden, is geoefend in de leer van de goede lieden. En daarom beziet hij niet vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in zelf, of zelf als in vorm. Hij beziet niet gevoelens als zelf, of zelf als gevoelens hebbende, of gevoelens als in zelf, of zelf als in gevoelens. Hij beziet niet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in zelf, of zelf als in waarneming. Hij beziet niet gedachten en ideeën als zelf, of zelf als gedachten hebbende, of gedachten als in zelf, of zelf als in gedachten en ideeën. Hij beziet niet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in zelf, of zelf als in bewustzijn. Zo is men niet gericht naar het heden.[293]

‘Laat men niet het verleden nog eens opsporen

of smachten naar de toekomst;

wat tot het verleden behoort, is achtergelaten,

nog niet bereikt is wat nog moet komen.

Maar wat thans is, neemt hij waar,

met inzicht, zoals en wanneer het komt.

In het onbeweeglijke, het niet-prikkelbare,

in die staat moet de wijze groeien.

Vandaag nog moet men zich beijveren,

morgen kan de dood al komen - wie weet?

Want geen afspraak kunnen we maken

met de dood en z'n machtige heerscharen.

Maar iemand die aldus oplettend vertoeft,

overdag en ‘s nachts, onvermoeibaar,

hij is door de Stille Wijze genoemd:

'de ideale liefhebber van eenzaamheid’.

        Met betrekking hierop is gezegd: ‘Monniken, ik zal u de samenvatting en de uiteenzetting verkondigen van de ideale liefhebber van eenzaamheid.’”

         Aldus sprak de Verhevene. Vol vreugde verblijdden zich de monniken over de woorden van de Verhevene.

M.132. (M.XIV.2) Ānandabhaddekaratta sutta.

        

        Ānanda's uitleg van dat gedicht.

M.133. (M.XIV.3) Mahākaccānabhaddekratta sutta.

        Mahākaccāna’s uitleg van dezelfde verzen.

M.134. (M.XIV.4) Lomasakangiyabhaddekaratta sutta.

        De Boeddha legt hetzelfde gedicht uit aan Lomasakangiya.

M.135 - Cūlakammavibhanga Sutta - De korte uitleg over de daden

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster. Gesprek met de brahmaanse student Subha, zoon van Todeyya, over de oorzaken en redenen dat er onder de menselijke wezens zoveel verschillen bestaan. Er zijn mensen die slechter gesteld zijn en mensen die beter gesteld zijn; er zijn mensen die lang leven en anderen kort; er zijn zieken en gezonden, lelijke en mooie; armen en rijken; mensen zonder invloed en invloedrijke mensen; mensen van lage en van hoge geboorte; domme en wijze mensen. Wat is de oorzaak en reden dat er onder de menselijke wezens zoveel verschillen bestaan?

        De Boeddha gaf ten antwoord: “Wezens zijn eigenaren van hun wilsacties, erfgenamen van hun wilsacties; zij hebben wilsacties als hun verwekker, als familielid en als hun toevlucht. Door wilsacties wordt onderscheid gemaakt in hoog en laag.”

        De student Subha begreep dit korte antwoord niet en hij vroeg om nadere uitleg.

        De Boeddha onderwees toen:

        “Een man of vrouw doodt levende wezens, is moordzuchtig, wreed; hij of zij gebruikt graag geweld, is meedogenloos ten opzichte van alle levende wezens. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende, in een ongelukkige toestand, in de hel. En indien hij of zij na de dood in plaats van in een staat van ellende geboren wordt in de menselijke staat, dan is die persoon een kort leven beschoren.

        Dit is de weg die leidt naar een kort leven, namelijk het doden van levende wezens, moordzucht, wreedheid, geweld en meedogenloosheid ten opzichte van alle levende wezens.

        Maar alwie het doden van levende wezens heeft opgegeven, wie afziet van doden en wreedheid, wie zorgzaam is en barmhartig, wie vol mededogen let op het welzijn van alle levende wezens, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in plaats van in een hemelse wereld geboren wordt in de menselijke staat, dan is die persoon een lang leven beschoren.

Dit is de weg die leidt naar een lang leven, namelijk het afzien van doden, het opgeven van wreedheid, zorgzaam en barmhartig zijn, en vol mededogen letten op het welzijn van alle levende wezens.

Een man of vrouw brengt anderen letsel toe, doet andere levende wezens pijn met de hand, met stokken of met messen. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon vaak ziek.

Dit is de weg die leidt naar ziekte, namelijk anderen letsel toebrengen en anderen pijn doen.

Maar wie andere wezens geen letsel toebrengt, wie anderen geen pijn doet met de hand, met stokken of met messen, die persoon verschijnt ten gevolge van zulke wilsacties na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon gezond.

Dit is de weg die leidt naar gezondheid, namelijk ervan af te zien anderen pijn te doen, ervan af te zien andere levende wezens letsel toe te brengen.

Een man of vrouw wordt vlug boos, wordt vlug kwaad. Zelfs als een kleinigheid is gezegd, is die persoon woedend, boos, kwaadgezind. Hij of zij toont een slecht humeur, haat en knorrigheid. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon lelijk.

Dit is de weg die leidt naar lelijkheid, namelijk boosheid, woede, een slecht humeur, haat en knorrigheid.

Maar wie niet vlug boos is, wie niet vlug kwaad wordt, wie niet om een kleinigheid woedend, boos, kwaadgezind is, wie geen slecht humeur, haat of knorrigheid toont, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon mooi.

Dit is de weg die leidt naar schoonheid, namelijk niet boos worden, niet kwaad worden, geen slecht humeur hebben en geen haat of knorrigheid tonen.

Een man of vrouw is jaloers; hij of zij benijdt de winst van anderen, de eer, het respect, de begroetingen en giften die zij krijgen. En hij of zij misgunt anderen dat. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon onbeduidend, zonder invloed.

Dit is de weg die leidt naar onbeduidendheid, namelijk jaloersheid, nijd, afgunst.

Maar wie niet jaloers is, wie de winst van anderen niet benijdt en ook niet de eer, het respect, de begroetingen en giften die zij krijgen; en wie anderen dat niet misgunt, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon invloedrijk.

Dit is de weg die leidt naar invloed, namelijk niet jaloers zijn, geen afgunst hebben.

Een man of vrouw geeft geen voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden.[294] Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon arm.

Dit is de weg die leidt naar armoede, namelijk het niet geven van voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken of goden.

Maar wie voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht geeft aan monniken en goden, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon rijk.

Dit is de weg die leidt naar rijkdom, namelijk het geven van voedsel, drank, kleding, sandalen, bloemenkransen, reukwerken, zalf, bed, onderdak en licht aan monniken en goden.

Een man of vrouw is verstokt en hoogmoedig; men brengt geen eer aan wie eer betoond moet worden, men staat niet op voor wie men moet opstaan, men geeft geen zitplaats aan wie een zitplaats aangeboden moet worden, men gaat niet opzij voor wie men opzij moet gaan, men aanbidt niet degene die aanbeden moet worden, men toont geen respect en geen hoogachting jegens degenen die men moet respecteren en hoogachten. Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon van lage afkomst.

Dit is de weg die leidt naar lage afkomst, namelijk verstoktheid en hoogmoed.

Maar wie niet verstokt en niet hoogmoedig is; wanneer men eer brengt aan wie eer betoond moet worden; wanneer men opstaat voor wie men moet opstaan; wanneer men een zitplaats geeft aan wie een zitplaats aangeboden moet worden; wanneer men opzij gaat voor wie men opzij moet gaan; wanneer men degene aanbidt die aanbeden moet worden; wanneer men respect en hoogachting toont jegens degenen die men moet respecteren en hoogachten, ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon van hoge afkomst.

Dit is de weg die leidt naar hoge afkomst, namelijk niet verstokt en niet hoogmoedig zijn.

Een man of vrouw bezoekt een monnik of godheid en vraagt dan niet: “Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden leiden naar geluk en welzijn?” Ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een staat van ellende. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon dom.

Dit is de weg die leidt naar domheid, namelijk het nalaten van vragen stellen.[295]

Maar wie een monnik of godheid bezoekt en dan wel vraagt: ‘Wat is heilzaam en wat is onheilzaam? Wat moet gecultiveerd worden en wat niet? Welke daden hebben nadelige gevolgen? Of welke daden leiden naar geluk en welzijn?’ ten gevolge van zulke wilsacties verschijnt die persoon na de dood in een gelukkige bestemming, in een hemelse wereld. En indien hij of zij na de dood in de menselijke staat geboren wordt, dan is die persoon wijs.

Dit is de weg die leidt naar wijsheid, namelijk het stellen van vragen aan monnik of godheid.

De weg die naar een kort leven leidt, maakt dus dat mensen kort leven. De weg die naar een lang leven leidt, maakt dat mensen lang leven. De weg die naar ziekte leidt, maakt dat mensen ziek zijn. De weg die naar gezondheid leidt, maakt dat mensen gezond zijn. De weg die naar lelijkheid leidt, maakt dat mensen lelijk zijn. De weg die naar schoonheid leidt, maakt dat mensen mooi zijn. De weg die naar onbeduidendheid leidt, maakt dat mensen onbeduidend zijn. De weg die naar invloed leidt, maakt dat mensen invloedrijk zijn. De weg die naar armoede leidt, maakt dat mensen arm zijn. De weg die naar rijkdom leidt, maakt dat mensen rijk zijn. De weg die naar lage afkomst leidt, maakt dat mensen van lage afkomst zijn. De weg die naar hoge afkomst leidt, maakt dat mensen van hoge afkomst zijn. De weg die naar domheid leidt, maakt dat mensen dom zijn. De weg die naar wijsheid leidt, maakt dat mensen wijs zijn.

Wezens zijn eigenaren van hun wilsacties, erfgenamen van hun wilsacties; zij hebben wilsacties als hun verwekker, als familielid en als hun tehuis. Door wilsacties wordt onderscheid gemaakt in hoog en laag.”[296]

        Na deze woorden zei de brahmaanse student Subha dat de Boeddha dit uitstekend had uitgelegd. Hij nam zijn toevlucht tot de Boeddha, de Dhamma en de Sangha, en hij werd een lekenvolgeling.

M.136. (M.XIV.6) Mahākammavibhanga sutta - de grote uiteenzetting over wilsacties

        Te Rajagaha vertoefde de Verhevene eens in het bamboepark. Bij die gelegenheid leefde de eerwaarde Samiddhi in een boshut. De zwervende asceet Potaliputta liep toen daar rond, ging naar de eerwaarde Samiddhi toe, groette hem vriendelijk, ging terzijde neerzitten en zei: “Vriend Samiddhi, ik vernam uit de mond van Meester Gotama zelf: ‘Lichamelijke daad is nietig, daad wat taal betreft is nietig, alleen geestelijke daad is werkelijk.’[297] En: ‘Er is die bereikingstoestand waarbij men helemaal niets voelt, wanneer men er ingetreden is.’”

        “Vriend Potaliputta, zeg zoiets niet. Geef de Verhevene niet verkeerd weer. Dat is niet goed. De Verhevene zou niet zo spreken dat daden in lichaam en taal nietig zijn, maar dat alleen geestelijke daden werkelijk zijn. Maar vriend, er is die bereikingstoestand waarbij men helemaal niets voelt wanneer men er ingetreden is.”

        “Vriend Samiddhi, hoelang ben je al in de Orde?

        “Vriend, niet lang, drie jaren.”

        “Welnu dan, wat zullen wij tegen de oudere bhikkhus zeggen, wanneer een jonge bhikkhu denkt dat de Leraar op een dergelijke manier verdedigd moet worden? Vriend Samiddhi, wanneer men een wilsactie heeft verricht met lichaam, taal of geest, wat voelt men dan?”

        “Vriend Potaliputta, wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft verricht, voelt men lijden.”

        Zonder de woorden van de eerwaarde Samiddhi goed te keuren of af te wijzen stond de zwervende asceet Potaliputta op en nam afscheid.

        Kort daarna ging de eerwaarde Samiddhi naar de eerwaarde Ananda, groette hem eerbiedig en vriendelijk, ging terzijde neerzitten en berichtte het gesprek met de asceet Potaliputta. De eerwaarde Ananda zei toen dat zij beter samen naar de Verhevene konden gaan.

        De eerwaarde Ānanda en de eerwaarde Samiddhi gingen toen samen naar de Verhevene, eerden hem en gingen terzijde neerzitten. De eerwaarde Ananda vertelde toen het gesprek tussen de eerwaarde Samiddhi en de zwervende asceet  Potaliputta.

        De Verhevene zei aan de eerwaarde Ananda dat hij zich niet eraan kon herinneren de zwervende asceet Potaliputta ooit gezien te hebben. Hoe had dan dat gesprek plaats gehad kunnen hebben? Wel moest de vraag van de asceet Potaliputta geanalyseerd worden. En de eerwaarde Samiddhi had de vraag van de asceet eenzijdig beantwoord.    

        Na deze woorden zei de eerwaarde Udāyin aan de Verhevene: “Eerwaarde heer, misschien sprak de eerwaarde Samiddhi zo met betrekking tot het principe: ‘alwat gevoeld wordt, is dukkha.’”[298] 

        De Verhevene richtte zich toen tot de eerwaarde Ananda en zei: “Kijk, Ananda, hoe deze misleide man Udayin zich ermee bemoeit. Ik wist dat hij zich juist op dit tijdstip onwijs ermee zou bemoeien. Vanaf het begin heeft de zwervende asceet Potaliputta naar de drie soorten van gevoel gevraagd. Deze misleide man Samiddhi had de asceet Potaliputta het juiste antwoord gegeven, indien hij het zo had uitgelegd: ‘Vriend Potaliputta, wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft begaan waarvan het resultaat als aangenaam gevoeld moet worden, dan voelt men iets aangenaams. Wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft begaan waarvan het resultaat als pijnlijk gevoeld moet worden, dan voelt men iets pijnlijks. Wanneer men een wilsactie met lichaam, taal of geest heeft begaan waarvan het resultaat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, dan voelt men iets dat noch pijnlijk noch aangenaam is.’ Maar wie zijn die dwaze, gedachteloze zwervende asceten van de andere sekten dat zij de grote uiteenzetting van de Tathagata over de daden zouden kunnen weten? Ananda, je moet goed naar de Tathagata luisteren terwijl hij de grote uiteenzetting over de daden uitlegt.“

        “Verhevene, nu is het tijd om de grote uiteenzetting over de daden uit te leggen.”

        En de Verhevene zei het volgende:

        “Ananda, er zijn vier soorten van personen die men in de wereld kan vinden.

        (1) Een persoon doodt levende wezens, neemt wat niet gegeven werd, gedraagt zich verkeerd bij zinsgenot, spreekt de onwaarheid, spreekt hatelijk, uit grove woorden, kletst; hij is hebzuchtig, heeft een geest vol kwaadwil, en heeft verkeerde meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, ja zelfs in de hel.

        (2) Maar een persoon doodt levende wezens, neemt wat niet gegeven werd, gedraagt zich verkeerd bij zinsgenot, spreekt de onwaarheid, spreekt hatelijk, uit grove woorden, kletst; hij is hebzuchtig, heeft een geest vol kwaadwil, en heeft verkeerde meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel.

        (3) Een persoon onthoudt zich ervan levende wezens te doden, onthoudt zich ervan te nemen wat niet gegeven werd, onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zinsgenot, onthoudt zich van het spreken van de onwaarheid, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; hij is niet hebzuchtig, heeft een geest zonder kwaadwil, en heeft juiste meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemel.

        (4) Maar een persoon onthoudt zich ervan levende wezens te doden, onthoudt zich ervan te nemen wat niet gegeven werd, onthoudt zich van verkeerd gedrag bij zinsgenot, onthoudt zich van het spreken van de onwaarheid, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; hij is niet hebzuchtig, heeft een geest zonder kwaadwil, en heeft juiste meningen. Na de dood wordt die persoon wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, ja zelfs in de hel.

        Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, behoedzaamheid en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, die een verkeerd gedrag heeft bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft, en verkeerde meningen heeft. En hij ziet dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn slechte daden, er is een resultaat van verkeerd gedrag. Want ik zag een persoon die levende wezens doodde, nam wat niet gegeven was, die zich verkeerd gedroeg bij zinsgenot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, een geest vol kwaadwil had, en verkeerde meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft, en verkeerde meningen heeft, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, zorg en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die levende wezens doodt, die neemt wat niet werd gegeven, die zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft en verkeerde meningen heeft. Hij ziet dat die persoon na de dood op een gelukkige bestemming is wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld. Hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn geen slechte daden, er is geen resultaat voor verkeerd gedrag. Want ik zag een persoon die levende wezens doodde, die nam wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedroeg bij zinsgenot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, een geest vol kwaadwil had, en verkeerde meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood op een gelukkige bestemming is wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, een geest vol kwaadwil heeft, en verkeerde meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, zorg en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd taalgebruik, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, die juiste meningen heeft. En hij ziet dat die persoon na de dood is wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. En hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn goede daden, er is een resultaat van goede daden. Want ik zag een persoon die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthield van verkeerd taalgebruik, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood is wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, die zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, en die juiste meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Maar Ananda, daar krijgt de een of andere monnik of brahmaan door middel van ijver, inspanning, toewijding, zorg en juiste oplettendheid zo’n concentratie van het hart dat hij, wanneer zijn geest geconcentreerd is, met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, die persoon hier ziet, die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, die juiste meningen heeft. En hij ziet dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Hij zegt: ‘Inderdaad, er zijn geen goede daden, er is geen resultaat van goede daden. Want ik zag een persoon die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthield van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood is wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, die zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, en die juiste meningen heeft, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich.’ Zo blijft hij stoer bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en blijft erbij dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt dat er slechte daden zijn en dat er een resultaat van verkeerd gedrag is, daarin ben ik het met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die levende wezens doodde, nam wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedroeg bij zinsgenot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, die een geest vol kwaadwil had, en die verkeerde meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, ook dan ben ik het met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft, en die verkeerde meningen heeft, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, dan ben ik het niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het ook dan niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hijzelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het ook dan niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt: ‘Inderdaad, kwade daden zijn er niet, een resultaat van verkeerd gedrag is er niet,’ dan ben ik het daarmee niet met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die levende wezens doodde, die nam wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedroeg bij zinsgenot, die de onwaarheid sprak, hatelijk sprak, grove woorden uitte, kletste; die hebzuchtig was, die een geest vol kwaadwil had, en die verkeerde meningen had. En ik zag dat die persoon na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld,’ dan ben ik het daarin met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die levende wezens doodt, die neemt wat niet gegeven werd, die zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft, en die verkeerde meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld,’ dan ben ik het daarin niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hij zelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt: ‘Inderdaad, er zijn goede daden, er is een resultaat van goed gedrag,’ dan ben ik het daarin met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet gegeven werd, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld.’ Als hij dat zegt, ben ik het daarin met hem eens.  Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthield van verkeerde taal, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft, en die juiste meningen heeft, wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld,’ dan ben ik het daarin niet met hem eens. En wanneer hij zegt:  ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hij zelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wanneer een monnik of brahmaan zegt: ‘Inderdaad, er zijn geen goede daden, een resultaat van goed gedrag is er niet,’ dan ben ik het daarin niet met hem eens. Wanneer hij zegt: ‘Ik zag een persoon die zich onthield van het doden van levende wezens, die zich onthield van het nemen wat niet gegeven werd, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthield van verkeerde spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets; die niet hebzuchtig was, die een geest zonder kwaadwil had, en die juiste meningen had. En ik zie dat die persoon na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, dan ben ik het daarin met hem eens. Maar wanneer hij zegt: ‘Na de dood wordt iedereen die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthield van verkeerd spreken, van hatelijke taal, van grove woorden, van geklets, wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel.’ Als hij dat zegt, dan ben ik het daarin niet met hem eens. En wanneer hij zegt: ‘Degenen die het zo weten, weten het juist; degenen die het anders weten, vergissen zich,’ dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En wanneer hij stoer blijft bij datgene wat hij zelf weet, gezien en ontdekt heeft, en erbij blijft dat alleen dit waar is en dat al het andere verkeerd is, dan ben ik het daarin ook niet met hem eens. En waarom? Ananda, omdat het weten van een Tathagata over de grote uiteenzetting van de daden iets anders zegt.

        Ananda, wat die persoon betreft die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft en die verkeerde meningen heeft, en die na de dood wedergeboren wordt in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel: ofwel heeft die persoon vroeger een kwade daad verricht, die als pijnlijk gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een kwade daad verricht die als pijnlijk gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood verkeerde visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. En omdat die persoon hier levende wezens heeft gedood, heeft genomen wat niet werd gegeven, zich verkeerd heeft gedragen bij zinsgenot, de onwaarheid heeft gesproken, hatelijk heeft gesproken, grove woorden heeft geuit, gekletst heeft; omdat die persoon hebzuchtig is geweest, een geest vol kwaadwil heeft gehad, en verkeerde meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden of in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.[299]

        Ananda, wat die persoon betreft die levende wezens doodt, neemt wat niet gegeven werd, zich verkeerd gedraagt bij zinsgenot, die de onwaarheid spreekt, hatelijk spreekt, grove woorden uit, kletst; die hebzuchtig is, die een geest vol kwaadwil heeft en die verkeerde meningen heeft, en die na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld: ofwel heeft die persoon vroeger een goede daad verricht, die als aangenaam gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een goede daad verricht die als aangenaam gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood juiste visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. Maar omdat die persoon hier levende wezens heeft gedood, heeft genomen wat niet werd gegeven, zich verkeerd heeft gedragen bij zinsgenot, de onwaarheid heeft gesproken, hatelijk heeft gesproken, grove woorden heeft geuit, gekletst heeft; omdat die persoon hebzuchtig is geweest, een geest vol kwaadwil heeft gehad, en verkeerde meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden of in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.

        Ananda, wat die persoon betreft die zich ervan onthield levende wezens te doden, die zich ervan onthield te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthield van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthield van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft en die juiste meningen heeft, en die na de dood wedergeboren is op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld: ofwel heeft die persoon vroeger een goede daad verricht, die als aangenaam gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een goede daad verricht die als aangenaam gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood juiste visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren op een gelukkige bestemming, ja zelfs in de hemelse wereld. En omdat die persoon zich hier ervan onthouden heeft levende wezens te doden, zich ervan onthouden heeft te nemen wat niet werd gegeven, zich onthouden heeft van verkeerd gedrag bij zinsgenot, zich onthouden heeft van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van grove woorden, van geklets; omdat die persoon niet hebzuchtig is geweest, een geest zonder kwaadwil heeft gehad, en juiste meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden ofwel in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.

        Ananda, wat die persoon betreft die zich ervan onthoudt levende wezens te doden, die zich ervan onthoudt te nemen wat niet werd gegeven, die zich onthoudt van verkeerd gedrag bij zinsgenot, die zich onthoudt van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van het uiten van grove woorden, van kletsen; die niet hebzuchtig is, die een geest zonder kwaadwil heeft en die juiste meningen heeft, en die na de dood wedergeboren is in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel: ofwel heeft die persoon vroeger een kwade daad verricht, die als pijnlijk gevoeld moet worden, ofwel heeft die persoon later een kwade daad verricht die als pijnlijk gevoeld moet worden, of die persoon heeft op het tijdstip van de dood verkeerde visie gekregen en aangenomen. Op grond daarvan is die persoon na de dood wedergeboren in omstandigheden die vol ontberingen zijn, op een ongelukkige bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Maar omdat die persoon zich hier ervan onthouden heeft levende wezens te doden, zich ervan onthouden heeft te nemen wat niet werd gegeven, zich onthouden heeft van verkeerd gedrag bij zinsgenot, zich onthouden heeft van verkeerd spreken, van hatelijk spreken, van grove woorden, van geklets; omdat die persoon niet hebzuchtig is geweest, een geest zonder kwaadwil heeft gehad, en juiste meningen heeft gehad, daarom zal die persoon het resultaat ervan ofwel hier en nu ondervinden of in de volgende geboorte of in een van de volgende levens.

        Ananda, zo zijn er daden die niet in staat zijn om tot goede resultaten te leiden, en die niet in staat ertoe schijnen te zijn. Er zijn daden die niet in staat zijn om tot goede resultaten te leiden, en die in staat ertoe schijnen te zijn. Er zijn daden die in staat zijn om tot goede resultaten te leiden, en die in staat ertoe schijnen te zijn. En er zijn daden die in staat zijn om tot goede resultaten te leiden en die niet in staat ertoe schijnen te zijn.”[300] 

        Dit is wat de Verhevene zei. De eerwaarde Ananda was tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.137. (M.XIV.7) Salāyatanavibhanga sutta - uitleg van de zesvoudige basis

        Te Savatthi vertoefde de Verhevene eens in het Jetavana klooster.Daar sprak hij de bhikkhus als volgt toe.

        “Bhikkhus, ik zal jullie een uiteenzetting geven van de zesvoudige basis. Luistert goed en opmerkzaam.” - “Jawel, eerwaarde heer.”

        “Bhikkhus, de zes inwendige grondslagen moeten begrepen worden. De zes uitwendige grondslagen moeten begrepen worden. De zes klassen van bewustzijn moeten begrepen worden. De zes klassen van contact moeten begrepen worden. De achttien soorten van geestelijk naderen moeten begrepen worden. De zesendertig sporen van de levende wezens moeten begrepen worden. Daarin, door deze gesteund, overwint dat. Er zijn drie grondslagen van oplettendheid die door de Edele onderhouden worden. Doordat hij ze onderhoudt is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen. Onder de leraren van de oefening is hij degene die de onvergelijkbare leider van bedwingbare mensen genoemd wordt. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van de zesvoudige basis.

        'De zes inwendige grondslagen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is de ogen-basis, de oren-basis, de neus-basis, de tong-basis, de lichaam-basis en de geest-basis. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes inwendige grondslagen begrepen moeten worden.

        'De zes uitwendige grondslagen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is de vorm-basis, de geluid-basis, de geur-basis, de smaak-basis, de aanrakings-basis en de geestobject-basis. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes uitwendige grondslagen begrepen moeten worden.

        'De zes bewustzijnsklassen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is zien-bewustzijn, hoor-bewustzijn, ruik-bewustzijn, smaak-bewustzijn, aanrakings-bewustzijn en geest-bewustzijn. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes bewustzijnsklassen begrepen moeten worden.

        'De zes klassen van contact moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd? Er is zien-contact, hoor-contact, ruik-contact, smaak-contact, aanrakings-contact en geest-contact. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de zes klassen van contact begrepen moeten worden.

        'De achttien soorten van geestelijk naderen moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Wanneer men met het oog een vorm ziet, nadert men een vorm, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een vorm waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een vorm waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met het oor een geluid hoort, nadert men een geluid, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een geluid waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een geluid waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met de neus een geur ruikt, nadert men een geur, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een geur waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een geur waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met de tong een smaak proeft, nadert men een smaak, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een smaak waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een smaak waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, nadert men een aanrakingsobject, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een aanrakingsobject waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een aanrakingsobject waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Wanneer men met de geest een geestobject ondervindt, nadert men een geestobject, waarbij men vreugde doet ontstaan; of men nadert een geestobject waarbij men droefheid doet ontstaan, of men nadert een geestobject waarbij men gelijkmoedigheid doet ontstaan.

        Zo zijn er zes soorten van naderen met vreugde, zes soorten van naderen met droefheid, en zes soorten van naderen met gelijkmoedigheid. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de achttien soorten van geestelijk naderen begrepen moeten worden.

        'De zesendertig sporen van de levende wezens moeten begrepen worden,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Er zijn zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten, en zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten. Er zijn zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten, en zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten. Er zijn zes soorten van gelijkmoedigheid die op het gezinsleven berusten, en zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten.

        Wat zijn de zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten? - Wanneer men het verwerven van vormen, die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van geluiden, die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van geuren, die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van smaken, die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van aanrakingsobjecten, die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het verwerven van geestobjecten, die met de geest waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op het gezinsleven berust.

        Dit zijn de zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten.

        Wat zij de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten? - Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van vormen kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige vormen allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.[301]

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geluiden kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geluiden allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geuren kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geuren allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van smaken kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige smaken allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van aanrakingsobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige aanrakingsobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geestobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geestobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan komt vreugde op. Een dergelijke vreugde wordt vreugde genoemd die op ontzegging berust.

        Dit zijn de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten.

        

        Wat zij de zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten? - Wanneer men het niet-verwerven van vormen, die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van geluiden, die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van geuren, die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van smaken, die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van aanrakingsobjecten, die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Wanneer men het niet-verwerven van objecten van de geest, die met de geest waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig, lieflijk zijn en die met wereldlijkheid in verbinding gebracht worden, als niet-verrijking beschouwt, - of als men zich herinnert aan datgene wat vroeger niet verworven werd, wat vergaan is, beëindigd en wat veranderd is, - dan komt droefheid op. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op het gezinsleven berust.

        Dit zijn de zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten.

        Wat zij de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten? - Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van vormen kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige vormen allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.[302] 

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geluiden kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geluiden allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geuren kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geuren allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van smaken kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige smaken allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van aanrakingsobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige aanrakingsobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.  

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van objecten van de geest kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige objecten van de geest allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan wekt men op de volgende manier hevig verlangen op naar de hoogste bevrijding: ‘Wanneer zal ik dat gebied betreden en daarin vertoeven dat de edelen nu betreden, waarin zij nu vertoeven?’ In iemand die op deze manier hevig verlangen naar de hoogste bevrijding opwekt, komt droefheid op veroorzaakt door dat hevig verlangen. Een dergelijke droefheid wordt droefheid genoemd die op ontzegging berust.

        Dit zijn de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten.

        Wat zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die op het gezinsleven berusten? - Wanneer men met het oog een vorm ziet, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de vorm niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.[303] 

        Wanneer men met het oor een geluid hoort, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het geluid niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Wanneer men met de neus een geur ruikt, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de geur niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Wanneer men met de tong een smaak proeft, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de smaak niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de vorm niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

Wanneer men met de geest een object van de geest waarneemt, ontstaat gelijkmoedigheid in een dwaze, verwarde wereldling, in een niet onderwezen wereldling die zijn grenzen niet heeft overwonnen, of die de gevolgen (van zijn daad) niet heeft overwonnen en die blind is tegenover het gevaar. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het aanrakingsobject niet; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die berust op het gezinsleven.

        Dit zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die berusten op het gezinsleven.

        Wat zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die berusten op ontzegging? - Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van vormen kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige vormen allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de vorm; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.[304]

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geluiden kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geluiden allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het geluid; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van geuren kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige geuren allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de geur; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van smaken kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige smaken allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert de smaak; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van aanrakingsobjecten kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige aanrakingsobjecten allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het aanrakingsobject; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Wanneer men de vergankelijkheid, veranderlijkheid, het verdwijnen en het beëindigen van objecten van de geest kent, en dan met gepaste wijsheid ziet dat zowel vroegere als ook tegenwoordige objecten van de geest allemaal vergankelijk zijn, vol lijden en onderhevig aan verandering, dan ontstaat gelijkmoedigheid. Een dergelijke gelijkmoedigheid transcendeert het object van de geest; daarom wordt die aangeduid als gelijkmoedigheid die op ontzegging berust.

        Dit zijn de zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten.

        In afhankelijkheid daarvan werd gezegd dat de zesendertig sporen van levende wezens begrepen moeten worden.

        ‘Daarin, door deze gesteund, overwint dat,’ zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, terwijl jullie steunen op de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint (daarbij) de zes soorten van vreugde die op het gezinsleven berusten, en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint (daarbij) de zes soorten van droefheid die op het gezinsleven berusten, en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint (daarbij) de zes soorten van gelijkmoedigheid die op het gezinsleven berusten, en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint de zes soorten van droefheid die op ontzegging berusten en overschrijdt ze. Zo worden ze overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Terwijl jullie steunen op de zes soorten van gelijkmoedigheid die op ontzegging berusten, en erop vertrouwen, overwint de zes soorten van vreugde die op ontzegging berusten, en overschrijdt ze. Zo worden we overwonnen; zo worden ze overschreden.

        Bhikkhus, er is gelijkmoedigheid die verschillend is, die berust op uiteenlopendheid; en er is gelijkmoedigheid die uniform is, die een geheel vormt, die op eenheid berust.

         Bhikkhus, wat is gelijkmoedigheid die verschillend is, die berust op uiteenlopendheid? - Er is gelijkmoedigheid met betrekking tot vormen, geluiden, geuren, smaken en aanrakingsobjecten. Dat is gelijkmoedigheid die verschillend is, die berust op uiteenlopendheid.

        Bhikkhus, wat is gelijkmoedigheid die uniform is, die een geheel vormt, die op eenheid berust? - Er is gelijkmoedigheid die steunt op het gebied van 'ruimte is oneindig', op het gebied van 'bewustzijn is oneindig', op het gebied van ‘er is niets’, en op het gebied van 'noch waarneming noch niet waarneming'. Dat is gelijkmoedigheid die uniform is, die een geheel vormt, die op eenheid berust.

        Bhikkhus, terwijl jullie steunen op gelijkmoedigheid die uniform is, die op eenheid berust, en erop vertrouwen, overwint de gelijkmoedigheid die verschillend is, op verschil berust, en overschrijdt die. Zo wordt die overwonnen, zo wordt die overschreden.

        Bhikkhus, terwijl jullie steunen op niet-identificatie en erop vertrouwen, overwint de gelijkmoedigheid die uniform is, op eenheid berust, en overschrijdt die. Zo wordt die overwonnen; zo wordt die overschreden.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd: ‘Daarin, ondersteund door dit, overwint dat.’

        Er zijn drie grondslagen van oplettendheid die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt, is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen, zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, meevoelend en op het welzijn van zijn leerlingen bedacht, onderwijst de leraar hun het Dhamma uit mededogen: ‘Dit is tot jullie welzijn; dit is tot jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen niet luisteren of goed opletten of hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen af and wenden zich af van de leer van de leraar. Daarmee is de Tathagata niet tevreden en hij voelt geen tevredenheid. En toch blijft hij onbewogen, oplettend en helder bewust. Bhikkhus, dit wordt de eerste grondslag van oplettendheid genoemd die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        Verder, bhikkhus, meevoelend en op het welzijn van zijn leerlingen bedacht, onderwijst de leraar hun het Dhamma uit meegevoel: ‘Dit is tot jullie welzijn; dit is tot jullie geluk.’ Enige van zijn leerlingen willen niet luisteren, of goed opletten of hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen af en wenden zich af van de leer van de leraar. Enige van zijn leerlingen willen luisteren en goed opletten en hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen niet af en wenden zich niet af van de leer van de leraar. Daarmee is de Tathagata niet tevreden en hij voelt geen tevredenheid, en hij is niet ontevreden en voelt geen ontevredenheid. Vrij van zowel tevredenheid als ook ontevredenheid vertoeft hij in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. Bhikkhus, dit wordt de tweede grondslag van oplettendheid genoemd die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt, is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        Verder, bhikkhus, meevoelend en op het welzijn van zijn leerlingen bedacht, onderwijst de leraar hun het Dhamma uit meegevoel: ‘Dit is voor jullie welzijn; dit is voor jullie geluk.’ Zijn leerlingen willen luisteren, goed opletten en hun geest inspannen om te begrijpen. Zij dwalen niet af en wenden zich niet af van de leer van de leraar. Daarmee is de Tathagata tevreden en hij voelt tevredenheid. En toch vertoeft hij onbewogen, oplettend en helder bewust. Bhikkhus, dat wordt de derde grondslag van oplettendheid genoemd die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt, is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd: ‘Er zijn drie grondslagen van oplettendheid die de Edele onderhoudt. Doordat hij ze onderhoudt is de Edele een leraar die geschikt is om een groep te onderwijzen.

        'Onder de leraren van de oefening is hij degene die de onvergelijkbare leider van bedwingbare mensen genoemd wordt,' zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, door de olifantentemmer geleid, gaat de betembare olifant in een richting - oosten, westen, noorden of zuiden. Door de paardentemmer geleid, gaat het betembare paard in een richting - oosten, westen, noorden of zuiden. Door de ossentemmer geleid, gaat de betembare os in een richting - oosten, westen, noorden of zuiden.

        Bhikkhus, door de Tathāgata geleid, de heilige en volmaakt Verlichte, gaat de bedwingbare mens in acht richtingen.[305] 

        Van vorm (gevuld) ziet hij vormen: dit is de eerste richting. Terwijl hij inwendig vormen niet waarneemt, ziet hij uiterlijk vormen: dat is de tweede richting. Hij neemt een besluit alleen tot het mooie: dat is de derde richting. Met het volledige overwinnen van de vormwaarneming, met het verdwijnen van de waarneming van de zintuiglijke invloed, met het niet letten op de veelheidswaarneming, doordat hij zich te binnen brengt: ‘ruimte is oneindig,’ treedt hij binnen in het gebied van de ruimte-oneindigheid en hij vertoeft erin. Dat is de vierde richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van de ruimte-oneindigheid, doordat hij zich te binnen brengt: ‘bewustzijn is oneindig,’ treedt hij binnen in het gebied van de bewustzijnsoneindigheid en hij vertoeft erin. Dat is de vijfde richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van bewustzijnsoneindigheid, doordat hij zich te binnen brengt ‘er is niets,’ treedt hij binnen in het gebied van de nietsheid en hij vertoeft erin: dat is de zesde richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van nietsheid treedt hij binnen in het gebied van noch waarneming noch niet waarneming en hij vertoeft erin. Dat is de zevende richting. Met het volledige overwinnen van het gebied van noch waarneming noch niet waarneming treedt hij binnen in het beëindigen van waarneming en gevoel en hij vertoeft erin. Dat is de achtste richting.  

        Bhikkhus, door de Tathāgata geleid, de heilige en volmaakt Verlichte, gaat de bedwingbare mens in deze acht richtingen. In afhankelijkheid daarvan werd gezegd: ‘Onder de leraren van de oefening is hij degene die de onvergelijkbare leider van bedwingbare mensen genoemd wordt.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.138. (M.XIV.8) Uddesavibhanga sutta

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster, sprak de Boeddha als volgt tot de bhikkhus.

        “Bhikkhus, een bhikkhu moet de dingen op een dergelijke manier onderzoeken, dat zijn bewustzijn tijdens het onderzoeken niet afgeleid wordt en naar buiten toe verstrooid is, en ook niet inwendig klem zit; en doordat hij niet (ergens aan) vasthecht, hij niet opgewonden wordt. Wanneer zijn bewustzijn niet afgeleid en naar buiten toe verstrooid is, en ook innerlijk niet klem zit, en hij, doordat hij niet vasthecht, niet opgewonden wordt, dan is er voor hem geen ontstaan van de oorsprong van dukkha - van toekomstige geboorte, toekomstig ouder worden en dood.”

        Na deze woorden stond de Verhevene op en ging naar zijn verblijf.[306]

        Daarna overwogen de bhikkhus: “Vrienden, de Verhevene heeft nu een korte samenvatting gegeven zonder de betekenis ervan in detail uit te leggen. Wie zal dat nu in detail uitleggen?” Toen overwogen zij: “De eerwaarde Maha Kaccana wordt door de leraar geprezen en door zijn wijze medemonniken in het heilige leven hoog gewaardeerd. Hij is in staat om de betekenis ervan in detail uit te leggen. Laten we hem vragen naar de betekenis ervan.”

        Toen gingen de bhikkhus naar de eerwaarde Mahā Kaccāna, groetten hem hoffelijk en vriendelijk, gingen terzijde neerzitten en vertelden wat er gebeurd was. En zij vroegen of de eerwaarde Maha Kaccana het hun kon uitleggen.

        De eerwaarde Maha Kaccana gaf ten antwoord: “Vrienden, jullie hebben de Verhevene overgeslagen; jullie hadden de Leraar moeten vragen toen hij nog bij jullie aanwezig was. Want de Verhevene weet en ziet; hij is het oog, hij is het weten, hij is de Dhamma, hij is de heilige, hij is degene die verkondigt, de betekenis duidelijk maakt, die het Doodloze geeft, de heer van de Dhamma, de Tathagata. Dat was het tijdpunt waarop jullie de Verhevene naar de betekenis hadden moeten vragen. En zoals hij het jullie had uitgelegd, hadden jullie het moeten onthouden.”

        “Zeker, vriend Kaccana, de Verhevene weet en ziet, hij is het oog, hij is het weten, hij is de Dhamma, hij is de heilige, hij is degene die verkondigt, die de betekenis duidelijk maakt, die het Doodloze geeft, de heer van de Dhamma, de Tathagata. Dat was inderdaad het tijdpunt waarop wij aan de Verhevene naar de betekenis hadden moeten vragen. Zoals hij het had uitgelegd, hadden wij het moeten onthouden. Maar de eerwaarde Maha Kaccana wordt door de Leraar geprezen en door zijn wijze medemonniken in het heilige leven hoog gewaardeerd.  De eerwaarde Maha Kaccana is in staat om de betekenis van deze samenvatting van de Verhevene in detail uit te leggen. Leg het ons a.u.b. uit, als het geen bezwaar is.”

        “Vrienden, dan luistert goed naar wat ik ga zeggen.” - “Ja, vriend,” gaven de bhikkhus ten antwoord. De eerwaarde Maha Kaccana zei het volgende:

        “Vrienden, de Verhevene zei: ‘Een bhikkhu moet de dingen op een dergelijke manier onderzoeken, dat zijn bewustzijn tijdens het onderzoeken niet afgeleid wordt en naar buiten toe verstrooid is, en ook niet inwendig klem zit; en doordat hij niet (ergens aan) vasthecht, hij niet opgewonden wordt. Wanneer zijn bewustzijn niet afgeleid en naar buiten toe verstrooid is, en ook innerlijk niet klem zit, en hij, doordat hij niet vasthecht, niet opgewonden wordt, dan is er voor hem geen ontstaan van de oorsprong van dukkha - van toekomstige geboorte, toekomstig ouder worden en dood.’ De betekenis ervan is volgens mij als volgt:

(bewustzijn afgeleid en verstrooid)

        Hoe wordt bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd? - Wanneer een bhikkhu met het oog een vorm heeft gezien, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van de vorm, door de bevrediging door het kenteken van de vorm gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de vorm geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het oor een geluid heeft gehoord, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van het geluid, door de bevrediging door het kenteken van het geluid gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geluid geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de neus een geur heeft geroken, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van de geur, door de bevrediging door het kenteken van de geur gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de geur geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de tong een smaak heeft geproefd, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van de smaak, door de bevrediging door het kenteken van de smaak gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de smaak geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het lichaam een aanrakingsobject heeft gevoeld, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van het aanrakingsobject, door de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de geest een geestobject heeft waargenomen, indien zijn bewustzijn dan vervuld is van het kenteken van het geestobject, door de bevrediging door het kenteken van het geestobject gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geestobject geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘afgeleid en naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

(bewustzijn niet afgeleid en niet verstrooid)

        Hoe wordt bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd? - Wanneer een bhikkhu met het oog een vorm heeft gezien, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van de vorm, door de bevrediging door het kenteken van de vorm niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de vorm niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het oor een geluid heeft gehoord, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van het geluid, door de bevrediging door het kenteken van het geluid niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geluid niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de neus een geur heeft geroken, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van de geur, door de bevrediging door het kenteken van de geur niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de geur niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de tong een smaak heeft geproefd, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van de smaak, door de bevrediging door het kenteken van de smaak niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van de smaak niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met het lichaam een aanrakingsobject heeft gevoeld, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van het aanrakingsobject, door de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het aanrakingsobject niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

        Wanneer hij met de geest een geestobject heeft waargenomen, indien zijn bewustzijn dan niet vervuld is van het kenteken van het geestobject, door de bevrediging door het kenteken van het geestobject niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het kenteken van het geestobject niet geboeid is, dan wordt zijn bewustzijn ‘niet afgeleid en niet naar buiten toe verstrooid’ genoemd.

(geest innerlijk klem)

 

         En hoe wordt de geest[307] ‘innerlijk klem zittend’ genoemd? - Een bhikkhu treedt, geheel afgescheiden van zinsgenot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste meditatieve verdieping (jhana), die met begin- en aanhoudende toewending van de geest samengaat, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de afzondering. Indien zijn bewustzijn vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest treedt hij binnen in de tweede jhana, die samengaat met innerlijke kalmte en eenheid van het hart, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de concentratie. Indien zijn bewustzijn vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: ‘Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,’ en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn vervuld is van de gelijkmoedigheid, door de bevrediging door de gelijkmoedigheid gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de gelijkmoedigheid geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, met het overwinnen van geluk en pijn en het eerder al verdwijnen van vreugde en droefheid, treedt hij binnen in de vierde jhana, die op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich heeft, en samengaat met zuiverheid van oplettendheid, en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn vervuld is van het niets pijnlijks noch iets aangenaams, door de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams geboeid is, dan wordt zijn geest ‘inwendig klem zittend’ genoemd.  

(geest niet innerlijk klem)

        En hoe wordt de geest ‘niet innerlijk klem zittend’ genoemd? - Een bhikkhu treedt, geheel afgescheiden van zinsgenot, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, binnen in de eerste jhana, die met begin- en aanhoudende toewending van de geest samengaat, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de afzondering. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de afzondering zijn ontstaan, niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest treedt hij binnen in de tweede jhana, die samengaat met innerlijke kalmte en eenheid van het hart, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de concentratie. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, door de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de vervoering en zaligheid die uit de concentratie zijn ontstaan, niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, door het tot bedaren brengen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: ‘Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,’ en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van de gelijkmoedigheid, door de bevrediging door de gelijkmoedigheid niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door de gelijkmoedigheid niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

        Verder, met het overwinnen van geluk en pijn en het eerder al verdwijnen van vreugde en droefheid, treedt hij binnen in de vierde jhana, die op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich heeft, en samengaat met zuiverheid van oplettendheid, en hij vertoeft erin. Indien zijn bewustzijn niet vervuld is van het niets pijnlijks noch iets aangenaams, door de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams niet gebonden en geremd is, door de boei van de bevrediging door het niets pijnlijks noch iets aangenaams niet geboeid is, dan wordt zijn geest ‘niet inwendig klem zittend’ genoemd.  

(opgewondenheid op grond van vasthechten)

        Hoe is er opgewondenheid op grond van vasthechten?[308] - Een niet onderwezen wereldling, die geen acht slaat op de edelen en in hun Dhamma niet bedreven en geschoold is, die geen acht slaat op oprechte mensen en in hun Dhamma niet bedreven en geschoold is, die beschouwt vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in het zelf ingesloten, of zelf als in vorm ingesloten. Elke vorm van hem verandert. Terwijl die vorm verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de vorm. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de vorm, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in het zelf ingesloten, of zelf als in gevoel ingesloten. Elk gevoel van hem verandert. Terwijl dat gevoel verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van het gevoel. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het gevoel, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in het zelf ingesloten, of zelf als in waarneming ingesloten. Elke waarneming van hem verandert. Terwijl die waarneming verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de waarneming. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de waarneming, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in het zelf ingesloten, of zelf als in formaties ingesloten. Alle formaties van hem veranderen. Terwijl die formaties veranderen houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van de formaties. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de formaties, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

        Hij beschouwt bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in het zelf ingesloten, of zelf als in bewustzijn ingesloten. Elk bewustzijn van hem verandert. Terwijl dat bewustzijn verandert houdt zijn bewustzijn zich bezig met de verandering van het bewustzijn. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het bewustzijn, stijgen samen op en nemen zijn geest in bezit. Omdat zijn hart in bezit is genomen, is hij angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van vasthechten is hij opgewonden geworden.

(niet-opgewondenheid op grond van niet-vasthechten)

        En hoe is er niet-opgewondenheid op grond van niet-vasthechten?  - Een goed onderwezen edele leerling die acht slaat op de edelen en in hun Dhamma bedreven en geschoold is, die acht slaat op oprechte mensen en in hun Dhamma bedreven en geschoold is, die beschouwt niet vorm als zelf, of zelf als vorm hebbende, of vorm als in het zelf ingesloten, of zelf als in vorm ingesloten. Elke vorm van hem verandert. Terwijl die vorm verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van de vorm. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de vorm, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet gevoel als zelf, of zelf als gevoel hebbende, of gevoel als in het zelf ingesloten, of zelf als in gevoel ingesloten. Elk gevoel van hem verandert. Terwijl dat gevoel verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van het gevoel. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het gevoel, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet waarneming als zelf, of zelf als waarneming hebbende, of waarneming als in het zelf ingesloten, of zelf als in waarneming ingesloten. Elke waarneming van hem verandert. Terwijl die waarneming verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van de waarneming. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de waarneming, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet formaties als zelf, of zelf als formaties hebbende, of formaties als in het zelf ingesloten, of zelf als in formaties ingesloten. Alle formaties van hem veranderen. Terwijl die formaties veranderen houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van de formaties. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van de formaties, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

        Hij beschouwt niet bewustzijn als zelf, of zelf als bewustzijn hebbende, of bewustzijn als in het zelf ingesloten, of zelf als in bewustzijn ingesloten. Elk bewustzijn van hem verandert. Terwijl dat bewustzijn verandert houdt zijn bewustzijn zich niet bezig met de verandering van het bewustzijn. Opgewonden toestanden van de geest die ontstaan uit het zich bezig houden met de verandering van het bewustzijn, stijgen niet op en nemen zijn geest niet in bezit. Omdat zijn geest niet in bezit is genomen, is hij niet angstig, bedroefd en bezorgd, en op grond van niet-vasthechten wordt hij niet opgewonden.

         Zo is er niet-opgewondenheid op grond van niet-vasthechten.

        Vrienden, zo begrijp ik in detail de betekenis van de korte samenvatting die door de Verhevene is gegeven. Vrienden, als jullie het wensen kunnen jullie naar de Verhevene toegaan en hem naar de betekenis ervan vragen. Zoals hij het jullie uitlegt, moeten jullie het onthouden.”

        De bhikkhus waren blij en verheugd over de woorden van de eerwaarde Maha Kaccana. Zij stonden op, gingen naar de Verhevene en vertelden hem alles wat er gebeurd was nadat hij vertrokken was.

        “Bhikkhus, Maha Kaccana is wijs, hij heeft grote wijsheid. Wanneer jullie mij naar de betekenis van de korte samenvatting gevraagd hadden, had ik het precies zo uitgelegd als door Maha Kaccana is uitgelegd. Zo is de betekenis ervan en zo moeten jullie het onthouden.”  

        Zo sprak de Verhevene. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.139. (M.XIV.9) Aranavibhanga sutta - uiteenzetting van vrijheid van conflicten

        Te Savatthi vertoefde de Verhevene eens in het Jetavana klooster. Hij onderwees er de bhikkhus over vrijheid van conflicten.

        “Men moet niet streven naar het geluk van zintuiglijke genietingen. Die zijn laag, gewoon, grof,[309] onedel en brengen onheil. En men moet niet streven naar zelfkastijding. Die is pijnlijk, onedel en brengt onheil. De middenweg die door de Tathagata ontdekt is, vermijdt beide uitersten. Hij geeft inzicht, geeft weten, hij leidt naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana. Men moet weten wat lofprijzing betekent, en wat geringschatting betekent. Wanneer men beide weet, moet men noch het een noch het andere uitoefenen, maar moet men alleen de Dhamma onderwijzen. Men moet weten hoe men geluk omschrijft, en wanneer men dat weet, moet men streven naar het geluk binnen in zichzelf. Men moet geen heimelijke gesprekken voeren, en men moet geen onverhulde scherpe woorden spreken. Men moet zonder haast spreken, niet haastig. Men moet niet staan op het plaatselijke dialect, en men moet zich niet heenzetten over het normale spraakgebruik. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van vrijheid van conflicten.  

(Geluk van zinnelijke genietingen)

        ‘Men moet niet streven naar het geluk van zintuiglijke genietingen. Die zijn laag, gewoon, grof, onedel en brengen onheil. En men moet niet streven naar zelfkastijding. Die is pijnlijk, onedel en brengt onheil.’ Zo werd gezegd, en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zinsverlangen - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de verkeerde weg. De bevrijding van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zinsverlangen, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de juiste weg.

        Het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de verkeerde weg. De bevrijding van het streven naar zelfkastijding is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts; het is de juiste weg.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men niet naar het geluk van zintuiglijke genietingen moet streven, en dat men niet naar zelfkastijding moet streven.

(de middenweg)

        ‘De middenweg die door de Tathagata is ontdekt, vermijdt beide uitersten. Hij geeft zien, geeft weten, hij leidt naar de vrede, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana.’ Zo werd gezegd. En waarvan afhankelijk werd dat gezegd?  Het is dit edele achtvoudige pad, namelijk: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juiste manier van leven, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie. In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat de middenweg de beide uitersten vermijdt, dat hij weten geeft, naar vrede leidt, naar hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana.

(lofprijzing en geringschatting)

        ‘Men moet weten wat lofprijzing betekent, en wat geringschatting betekent. Wanneer men beide weet, moet men noch het een noch het andere uitoefenen, maar moet men alleen de Dhamma onderwijzen.’ Zo werd gezegd, en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, hoe komt lofprijzing en geringschatting tot stand, en het mislukken om alleen de Dhamma te onderwijzen? Wanneer men zegt: ’Allen die verwikkeld zijn in het streven naar de vreugde van diegene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam - zij zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ dan oefent men geringschatting tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is, - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam - zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ dan oefent men lofprijzing tegenover enkelen uit. Wanneer men zegt: ‘Allen die verwikkeld zijn in het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - zij zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ dan oefent men geringschatting tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van het streven naar zelfkastijding, - pijnlijk, onedel en onheilzaam - zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ dan oefent men lofprijzing tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die de boei van het worden niet hebben overwonnen, zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ dan oefent men geringschatting tegenover enigen uit.

        Wanneer men zegt: ‘Allen die de boei van het worden hebben overwonnen, zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ dan oefent men lofprijzing tegenover enigen uit.

        Zo komt lofprijzing en geringschatting tot stand en het mislukken om uitsluitend de Dhamma te onderwijzen.

(uitsluitend het onderwijzen van de Dhamma)

        En hoe komt noch lofprijzing noch geringschatting tot stand, maar uitsluitend het onderwijzen van de Dhamma? - Wanneer men niet zegt: ‘Allen die verwikkeld zijn in het streven naar de vreugde van degene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is, zij zijn door leed, ergernis, wanhoop en koorts omringd, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Het streven is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en is de verkeerde weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.[310] 

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk met zinnelijk verlangen verbonden is, zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘De bevrijding is een toestand vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die verwikkeld zijn in het streven naar zelfkastijding, zij zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Het streven is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die zich bevrijd hebben van zelfkastijding, zij zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘De bevrijding is een toestand vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die de boei van het worden niet hebben overwonnen, zijn omringd door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de verkeerde weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Zolang de boei van het worden niet is overwonnen, is ook het worden niet overwonnen,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        Wanneer men niet zegt: ‘Allen die de boei van het worden hebben overwonnen, zijn vrij van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en zij hebben de juiste weg ingeslagen,’ maar wanneer men in plaats daarvan zegt: ‘Wanneer de boei van het worden is overwonnen, is ook het worden overwonnen,’ dan onderwijst men alleen de Dhamma.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men moet weten wat lofprijzing betekent en wat geringschatting betekent, en dat, wanneer men beide weet, men geen van beide moet uitoefenen, maar alleen de Dhamma moet onderwijzen.

(geluk)

        ’Men moet weten hoe men geluk omschrijft, en wanneer men dat weet, moet men streven naar het geluk binnen in zich zelf.’ Zo werd gezegd, en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, er zijn deze vijf strengen van zinnelijke genoegens. En welke? Vormen die met het oog waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Geluiden die met het oor waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Geuren die met de neus waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Smaken die met de tong waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken.  Aanrakingsobjecten die met het lichaam waarneembaar zijn, die gewenst, aangenaam, prettig en sympathiek zijn, die verbonden zijn met zinnelijke hebzucht en begeerte opwekken. Dit zijn de vijf strengen van zintuiglijk geluk. Het geluk en de vreugde die ontstaan in afhankelijkheid van deze vijf strengen van zintuiglijke genoegens, worden geluk van de zintuiglijke genoegens genoemd - een onrein geluk, een gewoon, onedel geluk. Ik zeg van deze soort van geluk dat het niet onderhouden moet worden, dat het niet ontplooid moet worden, dat het niet uitgeoefend moet worden, en dat het gevreesd moet worden.

        Bhikkhus, geheel afgescheiden van zintuiglijke genoegens, afgescheiden van onheilzame toestanden van de geest, treedt een bhikkhu binnen in de eerste jhana, die samengaat met begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en geluk die uit de afzondering ontstaan zijn. Door het tot bedaren brengen van begin- en aanhoudende toewending van de geest treedt hij binnen in de tweede jhana, die samengaat met innerlijke kalmte en eenheid van het hart, zonder begin- en aanhoudende toewending van de geest, en hij vertoeft erin, met vervoering en zaligheid die ontstaan zijn uit de concentratie. Door het tot bedaren brengen van vervoering, in gelijkmoedigheid vertoevend, oplettend en helder bewust, vol lichamelijk ondervonden zaligheid, treedt hij binnen in de derde jhana waarvan de edelen zeggen: ‘Zalig vertoeft degene die vol gelijkmoedigheid en oplettendheid is,’ en hij vertoeft erin. Met het overwinnen van geluk en pijn en het eerder al verdwijnen van vreugde en droefheid, treedt hij binnen in de vierde jhana, die op grond van gelijkmoedigheid niets pijnlijks noch iets aangenaams in zich heeft, en samengaat met zuiverheid van oplettendheid, en hij vertoeft erin. Dit wordt zaligheid van ontzegging genoemd, zaligheid van afzondering, zaligheid van de vrede, zaligheid van de Verlichting. Ik zeg van deze soort van geluk dat het onderhouden moet worden, dat het ontplooid moet worden, dat het uitgeoefend moet worden en dat het niet gevreesd hoeft te worden.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd: ’Men moet weten hoe men geluk omschrijft, en wanneer men dat weet, moet men streven naar het geluk binnen in zichzelf.’

(geen heimelijke gesprekken en geen onverhulde scherpe woorden)

        ‘Men moet geen heimelijke gesprekken voeren, en men moet geen onverhulde scherpe woorden spreken.’ Zo werd gezegd en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, wanneer men hier weet heeft van een heimelijk gesprek dat het onjuist en onheilzaam is, dan moet men dat in geen enkel geval voeren. Wanneer men weet heeft van een heimelijke gesprek dat het waar, juist en onheilzaam is, dan moet men proberen dat niet te voeren. Wanneer men weet heeft van een heimelijk gesprek dat het waar, juist en heilzaam is, dan kan men het voeren wanneer men het juiste tijdstip ervoor kent.

        Bhikkhus, wanneer men hier weet heeft van onverhulde, scherpe woorden dat zij onwaar, onjuist en onheilzaam zijn, dan moet men die in geen enkel geval voeren. Wanneer men weet heeft van onverhulde, scherpe woorden dat zij waar, juist en onheilzaam zijn, dan moet men proberen die niet te voeren. Wanneer men weet heeft van onverhulde, scherpe woorden dat zij waar, juist en heilzaam zijn, dan kan men die voeren wanneer men het juiste tijdstip ervoor kent.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men geen heimelijk gesprek moet voeren en dat men geen onverhulde, scherpe woorden moet voeren.

(zonder haast spreken)

        ’Men moet zonder haast spreken, niet haastig.’ Zo werd gezegd en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?  

        Bhikkhus, wanneer iemand haastig spreekt, wordt zijn lichaam moe en zijn geest wordt opgewonden, zijn stem spant zich te veel in en zijn keel wordt schor. En de toespraak van iemand die haastig spreekt, is onduidelijk en moeilijk te verstaan.

        Bhikkhus, wanneer iemand zonder haast spreekt, wordt zijn lichaam niet moe en ook wordt zijn geest niet opgewonden, zijn stem spant zich niet te veel in en ook wordt zijn keel niet schor. En de toespraak van iemand die zonder haast spreekt, is duidelijk en gemakkelijk te verstaan.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men zonder haast moet spreken, niet haastig.

(plaatselijk dialect en normaal spraakgebruik)

        ‘Men moet niet staan op het plaatselijke dialect, en men moet zich niet heenzetten over het normale spraakgebruik.’ Zo werd gezegd en waarvan afhankelijk werd dat gezegd?

        Bhikkhus, hoe komt het tot stand dat iemand staat op het plaatselijke dialect en zich heenzet over het normale spraakgebruik?

        Bhikkhus, in verschillende streken noemen ze hetzelfde ding een ‘bord’, een ‘schotel’, een ‘vaatwerk’, een ‘pan’, een ‘pot’, een ‘kan’, of een ‘bekken’. Hoe men het dus in deze of in een andere streek noemt, zo spreekt men [overeenkomstig de streektaal], men hecht zich aan die uitdrukking vast en men staat erop: ‘Alleen dit is juist; al het andere is verkeerd.’ Zo komt het tot stand dat iemand op het plaatselijke dialect staat en zich heenzet over het normale spraakgebruik.[311] 

        Bhikkhus, hoe komt het tot stand dat iemand niet staat op het plaatselijke dialect en zich niet heenzet over het normale spraakgebruik?

        Bhikkhus, in verschillende streken noemen ze hetzelfde ding een ‘bord’, een ‘schotel’, een ‘vaatwerk’, een ‘pan’, een ‘pot’, een ‘kan’, of een ‘bekken’. Hoe men het dus in deze of in een andere streek noemt, zo spreekt men [overeenkomstig de streektaal] zonder zich vast te hechten aan die uitdrukking, met de gedachte: ‘Deze eerwaarden, zo schijnt het, spreken zo met betrekking tot dat.’ Zo komt het tot stand dat iemand niet op het plaatselijke dialect staat en zich niet heenzet over het normale spraakgebruik.

        In afhankelijkheid hiervan werd gezegd dat men niet op het plaatselijke dialect moet staan en dat men zich niet moet heenzetten over het normale spraakgebruik.

(vrij van conflicten)

        Bhikkhus, het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zintuiglijke genietingen - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam, - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, bevrijding van het streven naar de vreugde van degene wiens geluk verbonden is met zintuiglijke genietingen - laag, gewoon, grof, onedel en onheilzaam, - is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, bevrijding van het streven naar zelfkastijding - pijnlijk, onedel en onheilzaam - is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        De middenweg die door de Tathagata werd ontdekt, vermijdt beide uitersten; hij geeft zien, geeft weten, hij leidt naar de vrede, naar de hogere geestelijke kracht, naar Verlichting, naar Nibbana. Het is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, lofprijzing en geringschatting, en het mislukken om alleen de Dhamma te onderwijzen, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, afwezigheid van lofprijzing en geringschatting, en het alleen onderrichten van de Dhamma, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het geluk van de zintuiglijke genietingen - een onzuiver geluk, een grof geluk, een onedel geluk - is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het geluk van de ontzegging, de zaligheid van de afzondering, de zaligheid van de vrede, van de Verlichting, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het voeren van heimelijke gesprekken die onwaar, onjuist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het voeren van heimelijke gesprekken die waar, juist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het voeren van gesprekken die waar, juist en heilzaam zijn, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het spreken van onverhulde, scherpe woorden die onwaar, onjuist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het spreken van onverhulde, scherpe woorden die waar, juist en onheilzaam zijn, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het spreken van onverhulde, scherpe woorden die waar, juist en heilzaam zijn, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, de toespraak van iemand die haastig spreekt, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, de toespraak van iemand die zonder haast spreekt, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, het staan op plaatselijk dialect en het zich heenzetten over het normale spraakgebruik, is een toestand die omringd is door leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de verkeerde weg. Daarom is dat een toestand die beladen is met conflicten.

        Bhikkhus, het niet staan op plaatselijk dialect en het zich niet heenzetten over het normale spraakgebruik, is een toestand die vrij is van leed, ergernis, wanhoop en koorts, en het is de juiste weg. Daarom is dit een toestand die vrij is van conflicten.

        Bhikkhus, daarom moeten jullie zo oefenen: ‘Wij zullen de toestand kennen die beladen is met conflicten en wij zullen de toestand kennen die vrij is van conflicten; en wanneer wij die toestanden kennen, zullen wij de weg inslaan die vrij is van conflicten.’  

        Bhikkhus, nu is Subhūti[312] een man uit goede familie die de weg die vrij is van conflicten, is ingeslagen.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.140. (M.XIV.10) Dhātuvibhanga sutta - De uiteenzetting van de elementen

        Eens liep de Verhevene door het land Magadha en kwam er aan te Rajagaha. Daar ging hij naar de pottenbakker Bhaggava en vroeg hem of hij een nacht in diens werkplaats kon doorbrengen, als het geen bezwaar was. De pottenbakker Bhaggava zei dat het geen bezwaar voor hem was, maar er was al een huisloze daar. Als die ermee accoord ging, kon de Verhevene er zo lang blijven als hij wilde.

        Nu was daar een man uit goede familie met naam Pukkusāti, die uit vertrouwen tot de Verhevene het leven in huis had verwisseld voor het huisloze leven, en zich toen al ophield in de werkplaats van de pottenbakker.[313] De Verhevene ging naar de eerwaarde Pukkusāti toe en zei: “Bhikkhu als het geen bezwaar voor je is, wil ik een nacht in de werkplaats doorbrengen.”

“Vriend, de werkplaats is groot genoeg. De eerwaarde kan zo lang blijven als hij wil.”

        Toen ging de Verhevene de werkplaats binnen, maakte een laag gras gereed aan een einde, en ging er met gekruiste benen en oprecht bovenlichaam op zitten, vol oplettendheid. De Verhevene bracht toen het grootste deel van de nacht door zittend in meditatie, en ook de eerwaarde Pukkusāti bracht het grootste deel van de nacht door zittend in meditatie. Toen dacht de Verhevene: “Deze man uit goede familie gedraagt zich op een manier die vertrouwen wekt. Laat ik hem eens iets vragen.” De Verhevene vroeg toen aan de eerwaarde Pukkusāti:

        “Bhikkhu, onder wie ben je in de huisloosheid vertrokken? Wie is je leraar? Tot wiens Dhamma beken jij je?”

        “Vriend, er is de monnik Gotama, de zoon van de Sakyers; hij verliet de stam van de Sakyers om in de huisloosheid te gaan. Deze Verhevene heeft een heel goede naam. Van hem wordt gezegd: ‘Die Verhevene is een heilige, een volledig Verlichte, volmaakt in het ware weten en verheven in gedrag, volmaakt, kenner van de werelden, een onvergelijkbare Meester van bedwingbare mensen, een Leraar van hemelse en menselijke wezens, een Verlichte, een Verhevene.’ Onder die Verhevene ben ik in de huisloosheid vertrokken; die Verhevene is mijn leraar; tot de Dhamma van die Verhevene beken ik mij.”

        “Maar bhikkhu, waar vertoeft die Verhevene, heilige en volmaakt Verlichte nu?”

        "Vriend, er is in het noordelijke land een stad met naam Savatthi. De Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte vertoeft nu daar.”

        "Maar bhikkhu, heb je die Verhevene ooit gezien? Zou je hem herkennen wanneer je hem zag?”

        “Neen, vriend, ik heb die Verhevene nooit gezien, en ik zou hem niet herkennen wanneer ik hem zag.”

        Toen dacht de Verhevene: “Deze man uit goede familie is onder mij in de huisloosheid vertrokken. Stel dat ik hem de Dhamma onderwijs.” Dus richtte de Verhevene zich als volgt tot de eerwaarde Pukkusāti: “Bhikkhu, ik zal je de Dhamma onderwijzen. Luister oplettend naar wat ik ga zeggen.” - “Ja vriend,” gaf de eerwaarde Pukkusāti ten antwoord. De Verhevene zei dit:

        “Bhikkhu, deze mens[314] bestaat uit zes elementen, zes grondslagen voor contact, en achttien soorten van geestelijk naderen, en hij heeft vier grondslagen. Iemand die op deze grondslagen staat, wordt niet meer door de stromen van de voorstelling overstroomd, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd. Men moet wijsheid niet verwaarlozen, men moet de waarheid oprecht houden, men moet verzaking onderhouden, en men moet voor de vrede oefenen. Dit is de samenvatting van de uiteenzetting van de zes elementen.

        Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit zes elementen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Er is het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit zes elementen bestaat.

        Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit zes grondslagen voor contact,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Er is de grondslag van het zien-contact, de grondslag van het hoor-contact, de grondslag van het ruik-contact, de grondslag van het smaak-contact, de grondslag van het aanrakings-contact en de grondslag van het geest-contact. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit zes grondslagen voor contact bestaat.

        Bhikkhu, ‘deze mens bestaat uit achttien soorten van geestelijk naderen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? - Wanneer men met het oog een vorm ziet, nadert men een vorm waarbij men vreugde opwekt; men nadert een vorm waarbij men droefenis opwekt; men nadert een vorm waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met het oor een geluid hoort, nadert men een geluid, waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geluid waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geluid waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met de neus een geur ruikt, nadert men een geur waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geur waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geur waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met de tong een smaak proeft, nadert men een smaak waarbij men vreugde opwekt; men nadert een smaak waarbij men droefenis opwekt; men nadert een smaak waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met het lichaam een aanrakingsobject voelt, nadert men een aanrakingsobject waarbij men vreugde opwekt; men nadert een aanrakingsobject waarbij men droefenis opwekt; men nadert een aanrakingsobject waarbij men gelijkmoedigheid opwekt. Wanneer men met de geest een geestobject waarneemt, nadert men een geestobject waarbij men vreugde opwekt; men nadert een geestobject waarbij men droefenis opwekt; men nadert een geestobject waarbij men gelijkmoedigheid opwekt.

         Zo zijn er zes soorten van naderen met vreugde, zes soorten van naderen met droefenis, en zes soorten van naderen met gelijkmoedigheid. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens uit achttien soorten van geestelijk naderen bestaat.

        Bhikkhu, ‘deze mens heeft vier grondslagen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking? Er is de grondslag van de wijsheid, de grondslag van de waarheid, de grondslag van de verzaking en de grondslag van de vrede. Met betrekking hierop werd gezegd dat deze mens vier grondslagen heeft.

        ‘Men moet wijsheid niet verwaarlozen, men moet de waarheid oprecht houden, men moet verzaking onderhouden, en men moet voor de vrede oefenen,’ zo werd gezegd. Waarop heeft dit betrekking?

        Bhikkhu, hoe verwaarloost men wijsheid niet? Er zijn deze zes elementen: het aarde-element, het water-element, het vuur-element, het wind-element, het ruimte-element en het bewustzijn-element.

        Bhikkhu, wat is het aarde-element? Het aarde-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke aarde-element bestaat hierin: wat er bestaat aan vaste innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, en die object van hechten zijn, zoals hoofdhaar, lichaamshaar, nagels, tanden, huid, vlees, spieren, pezen, beenderen, beendermerg, nieren, hart, lever, middenrif, milt, longen, dikke darm, dunne darm, maag, ontlasting of wat er anders nog is aan innerlijke dingen, dat noemt men het innerlijke aarde-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke aarde-element zijn alleen maar aarde-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men zo het aarde-element beschouwt, dan wordt men tegenover dat aarde-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het aarde-element.

        Bhikkhu, wat is het water-element? Het waterelement kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke waterelement bestaat hierin: wat er aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, water, waterig is en object van hechten, zoals gal, slijm, etter, bloed, zweet, vet, tranen, talg, speeksel, snot, gewrichtsvloeistof, urine of wat er anders nog aan innerlijke, tot iemand zelf behorende dingen, water, waterig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke waterelement. Zowel het innerlijke als het uiterlijke waterelement zijn alleen maar water-element. En dat moet met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid aldus beschouwd worden: “Dit is niet van mij, dit ben ik niet, dit is niet mijn zelf.” Wanneer men het waterelement zo beschouwt, wordt men tegenover het waterelement ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het waterelement.

        Bhikkhu, wat is het vuur-element? Het vuur-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke vuur-element bestaat hierin: wat er bestaat aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, die vuur zijn, vurig en object van hechten, dus datgene waardoor men verwarmd wordt, ouder wordt en verteerd wordt, en datgene waardoor verteerd wordt wat gegeten, gedronken en geproefd is, of wat er anders nog aan innerlijke dingen die tot iemand zelf behoren, vuur, vurig en object van hechten is, dat noemt men het innerlijke vuur-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke vuur-element zijn alleen maar vuur-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het vuur-element zo beschouwt, wordt men tegenover het vuur-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het vuur-element.

        Bhikkhu, wat is het wind-element? Het wind-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke wind-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, wind, winderig, en object van hechten, namelijk opstijgende winden, neergaande winden, winden in de buik, winden in de darmen, winden die door de ledematen stromen, in- en uitademing, of wat er anders nog aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, wind, winderig en object van hechten, dat noemt men het innerlijke wind-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke wind-element zijn alleen maar wind-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het wind-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, dan wordt men tegenover het wind-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het wind-element.

        Bhikkhu, wat is het ruimte-element? Het ruimte-element kan zowel innerlijk als uiterlijk zijn. Het innerlijke ruimte-element is aldus: wat er aan innerlijke dingen is, die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten, dus de oorgaten, de neusgaten, de mondopening, en de opening waarmee datgene wat gegeten, gedronken, verteerd en geproefd is, afgeslikt wordt, en de opening waarin het zich ophoopt, en de opening waardoor het beneden uitgescheiden wordt, of wat er anders nog is aan innerlijke dingen is die tot iemand zelf behoren, ruimte, ruimtelijk en object van hechten: dat noemt men het innerlijke ruimte-element. Zowel het innerlijke als het uiterlijke ruimte-element zijn alleen maar ruimte-element. En dat moet met gepaste wijsheid aldus bezien worden: “Dit is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.” Wanneer men het ruimte-element zo met gepaste wijsheid overeenkomstig de werkelijkheid beschouwt, wordt men tegenover het ruimte-element ontnuchterd en maakt men de geest vrij van begeerte wat betreft het ruimte-element.

        Dan blijft alleen nog het bewustzijn over, gezuiverd en stralend.[315] Wat neemt men waar met dat bewustzijn? Men neemt waar: ‘dit is aangenaam,’ men neemt waar: ‘dit is pijnlijk,’ men neemt waar: ‘dit is noch pijnlijk noch aangenaam.’ In afhankelijkheid van een contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat aangenaam gevoel. Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’

        In afhankelijkheid van een contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, ontstaat pijnlijk gevoel. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een pijnlijk gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Dat pijnlijke gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’

        In afhankelijkheid van een contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat noch pijnlijk noch aangenaam gevoel. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het noch pijnlijke noch aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, dat ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en is beëindigd.’

        Bhikkhu, zoals door het contact en de wrijving van twee wrijfhouten hitte geproduceerd wordt en vuur gemaakt wordt, en bij het scheiden en uit elkaar nemen van die twee wrijfhouten de ermee overeenkomende hitte minder wordt en eindigt, juist zo ontstaat ook in afhankelijkheid van een contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, een aangenaam gevoel. Wanneer men een aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een aangenaam gevoel. Bij het beëindigen van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als aangenaam gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.’ In afhankelijkheid van een contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden,ontstaat pijnlijk gevoel. Wanneer men een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een pijnlijk gevoel.’ Bij het beëindigen van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het pijnlijke gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als pijnlijk gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd. In afhankelijkheid van een contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, ontstaat noch pijnlijk noch aangenaam gevoel. Wanneer men een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt men: ‘Ik voel een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel.’ Bij het beëindigen nu van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, begrijpt men: ‘Het noch pijnlijke noch aangename gevoel dat ontstaan was in afhankelijkheid van dat contact dat als noch pijnlijk noch aangenaam gevoeld moet worden, het ermee overeenkomende gevoel - het is minder geworden en het is beëindigd.

        Dan blijft alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend, soepel, smeedbaar en helder stralend.[316]  Bhikkhu, stel dat een handige goudsmid of zijn hulp een smeltoven voorbereidt, de smeltkroes verhit, iets goud met tangen pakt, en het in de smeltkroes doet. Van tijd tot tijd blaast hij erop, van tijd tot tijd sprenkelt hij water erover, en van tijd tot tijd kijkt hij alleen maar toe. Dat goud zal zuiver worden, goed gezuiverd, helemaal gezuiverd, zonder fouten, vrij van sintels, soepel, smeedbaar en helder stralend. Wat voor sieraad de goudsmid er ook mee zal maken, een gouden ketting of oorringen, of een halsketting of een gouden guirlande, het goud zal zijn doel vervullen. Evenzo, bhikkhu, blijft dan alleen nog gelijkmoedigheid over, gezuiverd en stralend, soepel, smeedbaar en helder stralend.

        Hij begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘ruimte is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren.[317] Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘bewustzijn is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘niets is er,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou mijn gelijkmoedigheid, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘noch waarneming noch niet waarneming,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan zou deze gelijkmoedigheid van mij, door dat meditatieve gebied gedragen, eraan vasthechtend, zeer lang voortduren.’

        Hij begrijpt: ‘Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘ruimte is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘bewustzijn is oneindig,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘niets is er,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd. Wanneer ik deze gelijkmoedigheid, die zo gezuiverd en stralend is, ga richten op het gebied van ‘noch waarneming noch niet waarneming,’ en mijn geest dienovereenkomstig ga ontplooien, dan is dat gevormd.’ Hij vormt geen enkele voorwaarde en produceert geen enkele wilsopwelling in de richting van bestaan of bestaansmogelijkheid. Omdat hij geen enkele voorwaarde vormt en geen enkele wilsopwelling in richting bestaan of bestaansmogelijkheid produceert, hecht hij nergens meer vast aan de wereld. Wanneer hij niet vasthecht, is hij niet opgewonden. Wanneer hij niet opgewonden is, bereikt hij persoonlijk Nibbana. Hij begrijpt: ‘Geboorte is ten einde gebracht, het heilige leven is geleefd, gedaan is wat gedaan moest worden, er is verder niets meer te doen.’

        Wanneer hij een aangenaam gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’ Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’ Wanneer hij een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, begrijpt hij: ‘Het is vergankelijk, er is geen vasthouden aan; er is niets vermakelijks in te vinden.’

        Wanneer hij een aangenaam gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een pijnlijk gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een noch pijnlijk noch aangenaam gevoel voelt, voelt hij het als bevrijde. Wanneer hij een gevoel voelt, dat samen met het lichaam eindigt, begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het lichaam eindigt.’ Wanneer hij een gevoel voelt, dat samen met het leven eindigt, dan begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het leven eindigt.’ Hij begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’ 

        Bhikkhu, zoals een olielamp in afhankelijkheid van olie en een lampenpit brandt en uitgedoofd is als zij geen verdere brandstof krijgt, zodra de olie en de lampenpit verbruikt zijn; evenzo begrijpt hij, wanneer hij een gevoel voelt dat samen met het lichaam eindigt: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het lichaam eindigt.’ Wanneer hij een gevoel voelt dat samen met het leven eindigt, begrijpt hij: ‘Ik ervaar een gevoel dat samen met het leven eindigt.’ Hij begrijpt: ‘Met het einde van het leven zal alles wat gevoeld wordt, waaraan men zich niet vermaakt, terstond koel worden.’

        Daarom bezit een bhikkhu die deze wijsheid bezit, de hoogste grondslag van de wijsheid. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele wijsheid, namelijk het weten van de vernietiging van alle dukkha.

        Zijn bevrijding die op de waarheid is gebaseerd, is onwrikbaar. Want bhikkhu, dat is onecht wat een bedrieglijke aard heeft, en dat is echt wat een onbedrieglijke aard heeft - Nibbāna. Daarom bezit een bhikkhu die deze waarheid bezit, de hoogste grondslag van de waarheid. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele waarheid, namelijk Nibbana dat een onbedrieglijke aard heeft.

        Vroeger, toen hij onwetend was, verwierf en ontwikkelde hij geestelijke aanwinsten. Nu zijn die door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd zodat zij niet meer onderworpen zijn aan toekomstig ontstaan. Daarom bezit een bhikkhu die deze verzaking bezit, de hoogste grondslag van verzaking. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele verzaking, namelijk het loslaten van alle geestelijke aanwinsten.

        Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij hebzucht, begeerte en hevig verlangen; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat ze aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij toorn, kwaadwil en haat; die zijn nu door hem overwonnen, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat zij aan een toekomstig ontstaan ervan niet meer onderworpen zijn. Vroeger, toen hij onwetend was, ervoer hij onwetendheid en verblinding; dat is nu door hem opgegeven, aan de wortel afgesneden, verwijderd, zodat het niet meer aan een toekomstig ontstaan ervan is onderworpen. Daarom bezit een bhikkhu die deze vrede bezit, de hoogste grondslag van de vrede. Want bhikkhu, dit is de hoogste edele vrede, namelijk de bevrijding van begeerte, haat en verblinding.

        Met betrekking hierop werd gezegd dat men wijsheid niet moet verwaarlozen, dat men de waarheid oprecht moet houden, dat men verzaking moet onderhouden, en dat men voor de vrede moet oefenen.

        De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondvesten staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd, zo werd gezegd. En met betrekking waarop werd dit gezegd?

        Bhikkhu, ‘ik ben’ is een voorstelling; ‘ik ben dit’ is een voorstelling; ‘ik zal zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vorm bezitten’ is een voorstelling; ‘ik zal vormloos zijn’ is een voorstelling’; ‘ik zal waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal niet waarnemend zijn’ is een voorstelling; ‘ik zal noch waarnemend noch niet waarnemend zijn’ is een voorstelling. Voorstelling is een ziekte, een gezwel, een stekel. Bhikkhu, doordat men elke voorstelling overschrijdt, wordt men een wijze in de vrede genoemd.[318] En de wijze in de vrede is niet geboren, hij wordt niet ouder, sterft niet; hij wordt niet bewogen en heeft geen verlangen. Want in hem is niets meer aanwezig waardoor hij geboren zou kunnen worden. Niet geboren, hoe kan hij dan ouder worden? Niet ouder wordend, hoe kan hij dan sterven? Niet stervend, hoe kan hij dan bewogen worden? Niet bewogen, hoe kan hij dan verlangen hebben?

        Met betrekking hierop werd gezegd: ‘De stromen van de voorstelling overstromen iemand niet meer die op deze grondslagen staat, en wanneer de stromen van de voorstelling hem niet meer overstromen, dan wordt hij een ‘wijze in de vrede’ genoemd.’

        Bhikkhu, onthoudt deze korte uiteenzetting van de zes elementen.”

        Daarop dacht de eerwaarde Pukkusāti: “De Leraar is werkelijk naar mij toe gekomen. De Volmaakte is naar mij toe gekomen. De volledig Verlichte is naar mij toe gekomen.” Hij stond van zijn zitplaats op, bracht zijn oppergewaad over een schouder in orde, wierp zich met het hoofd aan de voeten van de Verhevene en zei: Eerwaarde heer, ik heb een fout begaan; als een nar, verward en onhandig, heb ik me aangematigd om de Verhevene met ‘vriend’ aan te spreken. Eerwaarde heer, de Verhevene moge mij mijn fout vergeven, die omwille van toekomstige terughoudendheid als zodanig ingezien werd.”

        “Zeker, bhikkhu, je hebt een fout begaan door mij als ‘vriend’ aan te spreken. Maar je hebt je fout ingezien en om vergiffenis gevraagd. Daarom vergeven wij je. Want het is groei in de discipline van de edelen wanneer men zijn fout inziet, om vergiffenis vraagt en toekomstige terughoudendheid op zich neemt.”

        “Eerwaarde heer, ik zou graag de inwijding onder de Verhevene krijgen.”

        “Maar zijn je nap en gewaden volledig, bhikkhu?”

        "Eerwaarde heer, mijn nap en gewaden zijn niet volledig.”

        “Bhikkhu, Tathāgatas geven niemand de wijding wiens nap en gewaden niet volledig zijn.”

        Toen stond de eerwaarde Pukkusāti van zijn zitplaats op, gelukkig en verheugd over de woorden van de Verhevene. Hij eerde de Verhevene, nam afscheid met de rechter zijde naar hem toegewend, en ging op zoek naar een nap en gewaden. Door een loslopende koe werd hij toen gedood.

        Meerdere bhikkhus gingen naar de Verhevene, eerden hem en gingen terzijde neerzitten. Zij vroegen naar de bestemming van de eerwaarde Pukkusāti.

        [De Boeddha:] “Bhikkhus, de man uit goede familie Pukkusāti was wijs. Hij oefende in overeenstemming met de Dhamma en hij heeft mij in de vragen van de Dhamma geen moeilijkheden bezorgd. Hij is met de vernietiging van de vijf lagere boeien spontaan [in de Zuivere Verblijven] wedergeboren; daar zal hij Nibbana verkrijgen zonder ooit naar deze wereld terug te keren.”

        Dat is wat de Verhevene zei. De bhikkhus waren tevreden en verheugd over de woorden van de Verhevene.

M.141. (M.XIV.11) Saccavibhanga sutta - De analyse van de leer

Eens vertoefde de Gezegende te Isipatana nabij Varanasi. Daar sprak hij de monniken toe met de volgende woorden:

"Het smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volkomene, in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahma of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

En wat zijn die vier Edele Waarheden? Het is de verkondiging van de Edele Waarheid van lijden, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Het is de verkondiging van de edele waarheid van het ontstaan van lijden, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Het is de verkondiging van de edele waarheid van het beëindigen van lijden, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Het is de verkondiging van de edele waarheid van het pad dat leidt naar het beëindigen van lijden, door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Dit smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volmaakte, in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahma of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Monniken, volgt Sariputta en Moggallana; gaat met Sariputta en Moggallana om. Wijze monniken helpen [materieel en geestelijk] degenen die het heilige leven leiden. Monniken, Sariputta is als een moeder, Moggallana is als een pleegmoeder voor een kind. Monniken, Sariputta leidt wezens tot het pad van stroom-intrede, Moggallana leidt ze tot het hoogste doel, Arahantschap.[319] Monniken, Sariputta is in staat de vier edele waarheden te verkondigen, te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten."

Na deze woorden rees de Gezegende op van zijn zitplaats en ging zijn residentie binnen. Niet lang na het vertrek van de Gezegende sprak de eerwaarde Sariputta tot de monniken: "Eerwaarde vrienden." Hierop zeiden de monniken: "Eerwaarde vriend." De eerwaarde Sariputta richtte zich verder tot hen met de woorden:

"Eerwaarde vrienden, het smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volmaakte, de volmaakt Verlichte in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahma of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Wat zijn die vier edele waarheden? Het was de verkondiging van de edele waarheid van lijden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten. Het was de verkondiging van de edele waarheid van het ontstaan van lijden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten. Het was de verkondiging van de edele waarheid van het beëindigen van lijden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten. Het was de verkondiging van de edele waarheid van het pad dat leidt naar de beëindiging van lijden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.

Vrienden, de edele waarheid van lijden is als volgt: geboorte is lijden; ouder worden is lijden; ziekte is lijden; sterven is lijden; verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop zijn lijden; het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft, is lijden; het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft, is lijden; niet te krijgen wat men graag wil, is lijden; kortom de vijf groeperingen van hechten zijn lijden.

En wat, vrienden, is geboorte? - Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan, het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte.

En wat, vrienden, is ouder worden? - Wat hier of elders veroudering is, verval van de tanden, vergrijzing, het rimpelen van de huid, het afnemen van de levenskracht, het afsterven van de zinsorganen: dat heet ouder worden.

En wat, monniken, is sterven? - Wat hier of elders het afscheiden is, het uiteenvallen, het verdwijnen, de dood, het beëindigen van de levenstijd, het uiteenvallen van de groeperingen van bestaan, het afwerpen van het lichaam: dat heet sterven.

En wat, vrienden, is verdriet? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, bedroefdheid is, wanhoop, verslagenheid, innerlijke zorg: dat heet verdriet.

En wat, vrienden, is geweeklaag? - Wat bij iemand die door het een of andere verdriet of lijden getroffen is, gejammer en treuren is: dat heet geweeklaag.

En wat, vrienden, is pijn? - Wat lichamelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door lichamelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet pijn.

En wat, vrienden, is leed? - Wat geestelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door geestelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet leed.

En wat, vrienden, is wanhoop? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, troosteloosheid en vertwijfeling is, de wanhopige en troosteloze geestestoestand: dat heet wanhoop.

En wat, vrienden, is het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft? - Wat er bestaat aan ongewenste, onbehaaglijke, onaangename objecten zoals vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten, het ontmoeten daarvan, het samenkomen, de verbinding ermee: dat is het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met datgene waarvan men een afkeer heeft. Of wat er bestaat aan wezens die iemand schade, onheil, onaangenaamheden en onzekerheid wensen, het ontmoeten van hen, het samenkomen, de verbinding met hen: dat is het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met degenen van wie men een afkeer heeft.

En wat, vrienden, is het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft? - Wat er bestaat aan gewenste, behaaglijke, aangename objecten, zoals vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten, het missen ervan, ze niet ontmoeten, niet ermee samenkomen: dat is het lijden dat bestaat in het gescheiden zijn van wat men liefheeft. En ook wat er bestaat aan wezens die iemand heil, geluk, welzijn en zekerheid wensen, hen niet ontmoeten, hen missen, niet met hen samenkomen: dat is het lijden dat bestaat in het gescheiden zijn van wie men liefheeft.

En wat, vrienden, is het lijden dat bestaat in het niet verkrijgen wat men wenst? - In wezens die aan wedergeboorte onderhevig zijn, ontspringt de wens: ‘Ach, mochten wij toch niet meer aan wedergeboorte onderhevig zijn.’ Maar zoiets kan door wensen niet bereikt worden. En in wezens die aan veroudering, dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop onderhevig zijn, ontspringt de wens dat zij daaraan toch niet meer onderhevig mochten zijn. Maar zoiets kan door wensen niet bereikt worden. Dat is het lijden dat bestaat in het niet verkrijgen wat men wenst.

En wat, vrienden, zijn de als lijden geldende vijf groeperingen van bestaan? - Het is de groepering van lichamelijkheid, de groepering van gevoelens, de groepering van waarnemingen, de groepering van geestelijke formaties en de groepering van bewustzijn.

Vrienden, de edele waarheid van het ontstaan van lijden is als volgt: het is de begeerte die wedergeboorte doet ontstaan, die vergezeld gaat van genoegen en lust en die nu eens hier en dan weer daar steeds nieuw behagen schept. Met andere woorden, het is het verlangen naar zinnelijke begeerten, het verlangen naar bestaan en het verlangen naar niet-bestaan.[320]

Vrienden, de edele waarheid van het beëindigen van lijden is als volgt: het is het volledig wegebben en het volledig uitdoven van die begeerte, het verwerpen, het opgeven en het achterlaten ervan; het is de bevrijding ervan en het zich losmaken ervan.[321]

De edele waarheid van het pad dat leidt naar het beëindigen van lijden, is als volgt: het is niets anders dan het edele achtvoudige pad, namelijk: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid, juiste concentratie.

Wat is juist inzicht? Het is dit weten van lijden, weten van het ontstaan van lijden, weten van het verdwijnen van lijden, weten van het pad dat leidt naar het beëindigen van lijden. Dit heet juist inzicht.

Wat is juist denken? Het is denken aan verzaking, denken aan welwillendheid, denken aan niet kwaad doen. Dit heet juist denken.

Wat is juist spreken? Het is afzien van onjuiste taal, afzien van geroddel, afzien van harde, ruwe taal, afzien van ijdel geklets. Dit heet juist spreken.

Wat is juist handelen? Het is afzien van doden, afzien van stelen, afzien van ongeoorloofd seksueel gedrag. Dit heet juist handelen.

Wat is juist levensonderhoud? Ze bestaat hierin dat een edele volgeling(e) verkeerd levensonderhoud vermijdt en in zijn of haar levensbehoeften voorziet op de juiste manier. Dit heet juist levensonderhoud.

Wat is juiste inspanning? Een monnik neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om het ontstaan van kwaad tegen te gaan en ook het ontstaan van onheilzame gedachten die nog niet zijn ontstaan. Hij neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om de slechte, onheilzame gedachten te verdrijven die reeds zijn ontstaan. Hij neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om heilzame gedachten die nog niet zijn ontstaan, te ontwikkelen. En hij neemt een vast voornemen, spant zich in, wekt energie op, versterkt zijn geest, spoort zichzelf aan om de heilzame gedachten die zijn ontstaan, te bewaren, te vermeerderen, tot rijpheid te brengen, te ontwikkelen en te vervolmaken. Dit heet juiste inspanning.

Wat is juiste oplettendheid? Een monnik beoefent contemplatie over het lichaam bij het lichaam, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van het lichaam) overwonnen te hebben. Hij beoefent contemplatie over gevoelens bij gevoelens, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van gevoelens) overwonnen te hebben. Hij beoefent contemplatie over de geest bij de geest, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van de geest) overwonnen te hebben. Hij beoefent contemplatie over geestelijke objecten bij geestelijke objecten, ijverig, met helder begrip en oplettend, na begeerte en afkeer betreffende de wereld (van geestelijke objecten) overwonnen te hebben. Dit heet juiste oplettendheid.

En wat is juiste concentratie? Een monnik, afgezonderd van zintuiglijk verlangen, afgezonderd van onheilzame gedachten, treedt binnen en vertoeft in de eerste meditatieve verdieping. Deze gaat gepaard met overdenken en redeneren, is ontstaan uit afzondering en is vol vreugde en vervoering. Door het tot bedaren brengen van overdenken en redeneren en door het verkrijgen van innerlijke kalmte treedt hij binnen en verblijft hij in de tweede meditatieve verdieping. Deze is vrij van overdenken en redeneren, is ontstaan uit concentratie en is vol vreugde en vervoering.

Na het afnemen van vervoering vertoeft hij in gelijkmoedigheid, oplettend en helder bewust. En hij ervaart in eigen persoon dat gevoel waarvan de heiligen zeggen: ‘Vol vreugde leeft degene die gelijkmoedigheid heeft en die oplettend is.’ Zo treedt hij binnen en verblijft hij in de derde meditatieve verdieping.

Na plezier en pijn te hebben opgegeven, en door het verdwijnen van eerdere vervoering en verdriet, treedt hij binnen en verblijft hij in de vierde meditatieve verdieping. Deze heeft geen angst noch vreugde en is geheel gezuiverd door gelijkmoedigheid en oplettendheid. Dit heet juiste concentratie.

Dit heet het edele pad dat leidt naar de bevrijding van lijden.

Vrienden, het smetteloze Wiel der Leer dat door de Tathāgata, de Volmaakte, de Volmaakt Verlichte, in beweging is gebracht in het hertenpark te Isipatana nabij Varanasi, kan niet tot stilstand gebracht worden door boeteling of brahmaan, noch door god, Mara, Brahma of iemand anders in de wereld. Dit wil zeggen, het was een verkondiging van de vier edele waarheden door ze te onderrichten, te vestigen, toegankelijk te maken, te analyseren en toe te lichten.”

Aldus luidden de woorden van de Eerwaarde Sariputta. En die monniken namen de woorden van de Eerwaarde Sariputta met vreugde aan.

M.142 (M.XIV.12) Dakkhināvibhanga sutta – Soorten van donaties

        

        De Boeddha sprak tot zijn pleegmoeder Mahāpajāpati toen zij een paar gewaden die door haar zelf gemaakt waren, aan de Boeddha wilde aanbieden. Hij vroeg zijn pleegmoeder om de gewaden aan de Sangha aan te bieden. Hij somde 14 soorten op van donaties aan personen en 7 soorten van donaties aan de Sangha. Hij legde uit dat gaven aan de Sangha hogere verdiensten brengen.

        "Er zijn 14 soorten van persoonlijke gave.

1. Men geeft de Tathāgata, de Heilige en volmaakt Ontwaakte een geschenk.

2. Men geeft een Paccekaboeddha een geschenk.

3. Men geeft een Arahant, leerling van de Tathagata, een geschenk.

4. Men geeft een geschenk aan degene die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van Arahantschap.

5. Men geeft een niet meer wederkerende een geschenk.

6. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van niet meer wederkeer.

7. Men geeft een eenmaal wederkerende een geschenk.

8. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van eenmaal wederkeer.

9. Men geeft een in de stroom getredene een geschenk.

10. Men geeft een geschenk aan iemand die op weg is naar de vrucht van stroomintrede.

11. Men geeft een geschenk aan iemand die buiten de leer van de Boeddha staat en die vrij is van begeerte naar zinsgenot.

12. Men geeft een geschenk aan een deugdzame wereldling.

13. Men geeft een zedeloze wereldling een geschenk.

14. Men geeft een dier een geschenk."

        "Wanneer men een dier een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100 keer van voordeel is. Wanneer men een zedeloze wereldling een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 1000 keer van voordeel is. Wanneer men een deugdzame wereldling een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100.000 keer van voordeel is. Wanneer men iemand die buiten de leer van de Boeddha staat en die vrij is van begeerte naar zinsgenot, een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave 100.000 maal 10 miljoen keer van voordeel is. Wanneer men iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van stroomintrede een geschenk geeft, kan men verwachten dat de gave onmetelijk, onmeetbaar van voordeel is. Wat moet dan nog gezegd worden over het geven van geschenken aan een stroomingetredene? Wat moet dan nog gezegd worden over het geven van geschenken aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van eenmaal wederkeer? Wat moet men dan nog zeggen over het geven van geschenken aan een eenmaal wederkerende, aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van niet meer wederkeer, aan een niet meer wederkerende, aan iemand die op weg is naar de verwerkelijking van de vrucht van Arahantschap, aan een Arahant, aan een Paccekaboeddha? Wat moet men dan nog zeggen over het geven van geschenken aan een Tathāgata, een Heilige en volmaakt Verlichte?"

        "Ananda, er zijn zeven soorten gaven aan de Sangha.[322]

1. Men geeft een geschenk aan een Sangha van zowel bhikkhus als ook bhikkhunis, onder de leiding van de Boeddha.

2. Men geeft een geschenk aan een Sangha van zowel bhikkhus als ook bhikkhunis, nadat de Boeddha het definitieve Nibbana heeft bereikt.

3. Men geeft een geschenk aan een Sangha van bhikkhus.

4. Men geeft een geschenk aan een Sangha van bhikkhunis.

5. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhus en bhikkhunis uit de Sangha voor mij."

6. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhus uit de Sangha voor mij."

7. Men geeft een geschenk met de woorden: "Benoem zo en zoveel bhikkhunis uit de Sangha voor mij."

        Ananda, in de toekomst zullen er personen in de Orde zijn die zedeloos zijn, met een slecht karakter. De mensen zullen aan die zedeloze personen geschenken geven omwille van de Sangha. Zelfs dan is een gave die tegenover de Sangha gebracht wordt, onmetelijk, onmeetbaar. En ik zeg dat onder geen omstandigheden een geschenk dat aan iemand persoonlijk is gebracht, ooit grotere vrucht brengt dan een gave aan de Sangha."

        "Er zijn vier soorten van zuivering van een gave, en wel:

1. Er is de gave die door de gever gezuiverd werd, maar niet door de ontvanger.

2. Er is de gave die door de ontvanger gezuiverd werd, maar niet door de gever.

3. Er is de gave die niet door de gever noch door de ontvanger gezuiverd werd.

4. Er is de gave die zowel door de gever als door de ontvanger gezuiverd werd.

        (ad 1) Wat is de gave die door de gever gezuiverd werd maar niet door de ontvanger? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.

        (ad 2) Wat is de gave die door de ontvanger gezuiverd werd maar niet door de gever? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter.

        (ad 3) Wat is de gave die niet door de gever noch door de ontvanger gezuiverd werd? - De gever is zedeloos, met een slecht karakter; en de ontvanger is zedeloos, met een slecht karakter.

        (ad 4) Wat is de gave die zowel door de gever als door de ontvanger gezuiverd werd? - De gever is deugdzaam, met een goed karakter; en de ontvanger is deugdzaam, met een goed karakter."

        Dit is wat de Verhevene zei. En daarna voegde hij nog de verzen toe:

        "Wanneer een deugdzame aan een zedeloze vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan zuivert de deugdzaamheid van de gever deze offergave.

        Wanneer een zedeloze zonder vertrouwen aan een deugdzame geeft wat oneerlijk is verworven, zonder erop te vertrouwen dat de vrucht van de handeling groot is, dan zuivert de deugdzaamheid van de ontvanger deze offergave.

        Wanneer een zedeloze zonder vertrouwen aan een zedeloze geeft wat oneerlijk is verworven, zonder erop te vertrouwen dat de vrucht van die handeling groot is, dan zuivert geen deugdzaamheid deze offergave.

        Wanneer een deugdzame aan een deugdzame vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan komt die gave tot volle rijpheid.

        Wanneer iemand die vrij is van begeerte aan iemand die vrij is van begeerte vol vertrouwen geeft wat eerlijk werd verworven, erop vertrouwend dat de vrucht van de handeling groot is, dan is deze gave de beste van de werelden."

XV. Salāyatana-vagga (M.143-152) (M.XV. 1-10)

        Men moet niet hechten aan de zes zintuigen noch aan de gevoelens die erdoor ontstaan, noch aan de zes elementen (inclusief ruimte en bewustzijn), noch aan de meditatieve verdiepingen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, noch bewustzijn noch niet bewustzijn. Zonder hechten eraan zal bevrijding komen. Over het verdragen van aangename en onaangename dingen. Over de praktijk van het heilige leven in eenzaamheid. Over niet-blijvendheid, vergankelijkheid. Over de twaalf categorieën van inwendige en uitwendige zinsbases, de zes soorten van bewustzijn, de vergankelijke natuur ervan en hoe de zeven factoren van Verlichting beoefend moeten worden. Over de zes zintuigen, zes soorten van bewustzijn, zes soorten contact, zes soorten van gevoel, zes soorten van begeerte en over de onderlinge verbondenheid ervan. Over de soorten van asceten en brahmanen die geëerd moeten worden. Over de opleiding van de discipel; hij moet de geest steeds zuiver houden door voortdurende oefening. Over het bedwingen van de zintuigen.[323]

M.143. (M.XV.1) Anāthapindikovāda sutta

        Leerrede van de eerwaarde Sāriputta tot Anāthapindika op diens sterfbed. Sāriputta vroeg hem niet te hechten aan de zes zintuigen noch aan de gevoelens die erdoor ontstaan, noch aan de zes elementen (inclusief ruimte en bewustzijn), noch aan de meditatieve verdiepingen van oneindige ruimte, oneindig bewustzijn, noch bewustzijn noch niet bewustzijn. Zonder hechten eraan zou bevrijding komen.

        Na de dood van Anāthapindika werd hij wedergeboren in de Tusita-hemel; vandaar verscheen hij voor de Boeddha.

M.144. (M.XV.2) Channovāda sutta

        De Thera Channa was doodziek. Nadat de eerwaarde Sariputta tot hem over de leer gesproken had, beging Thera Channa zelfdoding hoewel de eerwaarden Mahacunda en Sāriputta hem ervan probeerden af te houden. De zelfdoding van Channa werd door de Boeddha niet berispt omdat Channa al de volmaakte heiligheid bereikt had en daarom niet meer wedergeboren werd.

M.145. (M.XV.3) Punnovāda sutta - Raad aan Punna

        De eerwaarde Punna wil naar het land van de westelijke Suners, een onbeschaafd volk, gaan en vraagt de Boeddha om raad

        Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi, in het Jeta-park van Anathapindika. ‘s Avonds ging de eerwaarde Punna naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei:

        “Moge de Verhevene mij genadig in het kort een handleiding geven zodat ik na de raad van de Verhevene eenzaam, afgezonderd, onvermoeibaar, in vurige ernst kan vertoeven.”

        “Wel, Punna, luister dan goed naar mijn woorden.”

        “Zeker, heer,” gaf de eerwaarde Punna oplettend aan de Verhevene ten antwoord. En de Verhevene sprak als volgt:  

        “Punna, er zijn door het oog in het bewustzijn tredende vormen die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze vormen in liefde en vreugde en toeneiging toegewend is, ontstaat bij hem daarbij wellust; daarna ontstaat leed.

        Punna, er zijn door het oor in het bewustzijn tredende geluiden, door de reuk in het bewustzijn tredende geuren, door de smaak in het bewustzijn tredende smaken, door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen, door het denken in het bewustzijn tredende gedachten, die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten in liefde en vreugde en toeneiging toegewend is, ontstaat bij hem daarbij wellust; daarna ontstaat leed.

        Punna, er zijn door het oog in het bewustzijn tredende vormen, die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze vormen in geen liefde, geen vreugde, geen toeneiging toegewend is, gaat bij hem daarbij wellust ten onder; daarna gaat leed ten onder.

        Punna, er zijn door het oor in het bewustzijn tredende geluiden, door de reuk in het bewustzijn tredende geuren, door de smaak in het bewustzijn tredende smaken, door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen, door het denken in het bewustzijn tredende gedachten, die gewenst, geliefd, verrukkelijk, aangenaam zijn, met het verlangen overeenkomend, bekoorlijk. Wanneer de monnik deze geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten in geen liefde, geen vreugde, geen toeneiging toegewend is, gaat bij hem daarbij wellust ten onder; daarna gaat leed ten onder.

        Punna, zo heb ik in het kort een handleiding gegeven. In welk land wil je gaan wonen?”

        “Heer, nu ik van de Verhevene een dergelijke handleiding gekregen heb, zal ik naar het land van de westelijke Suners, zoals zij genoemd worden, gaan en daar gaan wonen.”

        “Punna, de westelijke Suners zijn een wild volk, een onbeschaafd volk. Wanneer zij op je schelden en je beschimpen, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, wanneer de westelijke Suners op mij schelden en mij beschimpen, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met vuisten slaan.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners jou met vuisten gaan slaan, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij geen stenen naar mij gooien.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners stenen naar je gooien, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met stokken slaan.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners met stokken gaan slaan, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met sabels treffen.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners met sabels zullen treffen, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Wat zijn zij toch genadig dat zij mij niet met sabelhouwen ombrengen.’”

        “Maar Punna, wanneer de westelijke Suners je met sabelhouwen zullen ombrengen, hoe zal het je dan te moede zijn?”

        “Heer, dan zal het mij als volgt te moede zijn: ‘Er zijn discipelen van de Verhevene die lichaam en leven verafschuwen en verachten en op zoek gaan naar dodelijke wapens. Die dodelijke wapens heb ik nu gevonden zonder ze te zoeken.’”

        “Punna, goed zo, prima. Jij zult in staat zijn, met een dergelijk goedaardig geduld begaafd, in het land van de westelijke Suners te verblijven. Doe wat je graag wil doen.”

        De eerwaarde Punna was verheugd met de woorden van de Boeddha, stond van zijn zitplaats op, groette de Verhevene eerbiedig en ging met nap en oppergewaad in etappes naar het land van de westelijke Suners. Daar vestigde hij zich en had al tijdens de regentijd circa 500 mannelijke volgelingen en omstreeks 500 vrouwelijke volgelingen voor zich kunnen winnen. Bij hemzelf had zich tijdens de regentijd het drievoudige weten geopenbaard. Na enige tijd was de eerwaarde Punna van de onwetendheid bevrijd. [Hij was een Arahant geworden].

        

        Veel monniken gingen toen naar de Verhevene, groetten hem eerbiedig, gingen terzijde neerzitten en vroegen: “Heer, de eerwaarde Punna is gestorven. Waar is hij nu, wat is uit hem geworden?”

        “Monniken, de eerwaarde Punna was wijs, hij is de leer leergierig nagevolgd, en heeft aan mijn onderricht geen aanstoot genomen. Monniken, de eerwaarde Punna is van de waan bevrijd.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de woorden van de Verhevene.

M.146. (M.XV.4) Nandakovāda sutta - Raad van Nandaka aan 500 bhikkhunis

        Eens vertoefde de Verhevene te Savatthi, in het Jeta-park van Anathapindika. Mahapajapati Gotami ging toen met een gevolg van 500 nonnen naar de Verhevene, groette hem eerbiedig, ging terzijde staan en vroeg of de Verhevene de nonnen met een leerrijk gesprek wilde onderrichten.  

        Het was toen de taak van de oudsten in de Orde om beurtelings een toespraak tot de nonnen te houden. Maar toen de beurt aan de eerwaarde Nandaka was gekomen, wilde die geen toespraak tot de nonnen houden.

        De Verhevene richtte zich tot de eerwaarde Ananda met de vraag wie vandaag aan de beurt was om een toespraak tot de nonnen te houden. De eerwaarde Ananda zei dat allen al aan de beurt waren geweest en dat het nu beurt was van de eerwaarde Nandaka; maar die wilde de nonnen niet toespreken.

        De Verhevene wendde zich toen tot de eerwaarde Nandaka met de woorden: “Nandaka, onderwijs de nonnen, geef haar een leerrijke toespraak.”

        “Jawel, heer,” zei de eerwaarde Nandaka gehoorzaam. Hij maakte zich gereed, nam oppergewaad en nap en ging naar Savatthi voor aalmoezen. Daar ging hij van huis tot huis, kreeg aalmoezen, keerde terug, gebruikte de maaltijd en ging toen op weg naar het koninklijke park.

        Toen die nonnen de eerwaarde Nandaka in de verte zagen aankomen, stelden zij een stoel voor hem gereed en water voor de voeten. De eerwaarde Nandaka ging op de aangeboden zitplaats zitten en waste zijn voeten. Die nonnen groetten de eerwaarde Nandaka eerbiedig en gingen terzijde van hem zitten. De eerwaarde Nandaka zei toen dat hij een gesprek met vraag en antwoord wilde houden. Als zij het begrepen, moesten zij zeggen dat zij het begrepen; als zij het niet begrepen, moesten zij zeggen dat zij het niet begrepen. En als zij over iets twijfelden dan konden zij nadere uitleg ervan vragen.

        “Wij zijn de eerwaarde Nandaka erg dankbaar dat hij ons dit toestaat.”

        [De eerwaarde Nandaka sprak toen:]

        “Zusters, wat menen jullie, is het oog onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, het is vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “Zusters, wat menen jullie: is het oor, de neus, de tong, het lichaam, de geest onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, het is vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, wij hebben het immers al eerder overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid duidelijk gezien: ‘Zo en zo zijn bij mij de zes innerlijke gebieden (ayatana) vergankelijk.’”

        “Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Wat menen jullie, zusters, zijn de vormen onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        "Zusters, wat menen jullie, zijn de geluiden, de geuren, de smaken, de aanrakingen, de gedachten onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, wij hebben het immers al eerder overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid duidelijk gezien: ‘Zo en zo zijn bij mij de zes innerlijke gebieden vergankelijk.’”

        “Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Wat menen jullie, zusters, is het zienbewustzijn onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, het is vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “Zusters, wat menen jullie, is het hoorbewustzijn, het ruikbewustzijn, het smaakbewustzijn, het tastbewustzijn, het denkbewustzijn onvergankelijk of vergankelijk?”

        “Heer, vergankelijk.”

        “Wat vergankelijk is, is dat frustrerend of aangenaam?”

        “Heer, dat is frustrerend.”

        “Wat vergankelijk, frustrerend, veranderlijk is, kan men daarvan beweren: ‘dat behoort mij toe, dat ben ik, dat is mijn zelf?’”

        “Heer, zeker niet.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, wij hebben het immers al eerder overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid duidelijk gezien: ‘Zo en zo zijn bij mij de zes innerlijke gebieden vergankelijk.’”

        “Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Zusters, juist zoals bij een brandende olielamp de olie vergankelijk, veranderlijk is, de lampenpit vergankelijk, veranderlijk is, de vlam vergankelijk, veranderlijk is, het lichtschijnsel vergankelijk, veranderlijk is; zusters, wie nu zou zeggen dat bij die brandende olielamp weliswaar olie en lampenpit vergankelijk, veranderlijk zijn, maar dat het lichtschijnsel onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk is, - zou die dat terecht zeggen?”  

        “Heer, zeker niet.”

        "En waarom niet?”

         “Heer bij die brandende olielamp is immers olie en lampenpit en vlam vergankelijk, veranderlijk; dan toch zeker ook het lichtschijnsel ervan.”

        "Zusters, juist zo is het wanneer iemand zou zeggen: ‘De zes innerlijke gebieden zijn bij mij vergankelijk, veranderlijk; maar wat mij op grond van het innerlijke gebied aangenaam of frustrerend of noch frustrerend noch aangenaam laat ondervinden, dat is onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk.’ Zusters, zou die dat terecht zeggen?”

        “Zeker niet, heer.”

        "En waarom niet?”

        “Heer, door een zus of zo geconditioneerde oorzaak komt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording tot stand. Door het beëindigen van een zus of zo geconditioneerde oorzaak wordt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording beëindigd.”

        "Zusters, goed zo, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Juist zoals bij een grote sterke boom de wortels vergankelijk, veranderlijk zijn, de stam, de takken en bladeren vergankelijk, veranderlijk zijn, de schaduw vergankelijk, veranderlijk is; zusters, wie nu zou zeggen dat bij die grote sterke boom wel wortels en stam, takken en bladeren vergankelijk, veranderlijk zijn, maar dat zijn schaduw onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk is, - zou die dat terecht zeggen?”

        “Zeker niet, heer.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, bij die grote sterke boom zijn immers wortels en stam, takken en bladeren vergankelijk, veranderlijk; dan toch zeker ook de schaduw ervan.”

        “Zusters, juist zo is het wanneer iemand zou zeggen: ‘De zes uiterlijke gebieden zijn bij mij vergankelijk, veranderlijk; maar wat mij op grond van de uiterlijke gebieden aangenaam en frustrerend of noch aangenaam noch frustrerend laat ondervinden, dat is onvergankelijk, blijvend, eeuwig, onveranderlijk.’ Zusters, zou die dat terecht zeggen?”

        “Zeker niet, heer.”

        “En waarom niet?”

        “Heer, door een zus of zo geconditioneerde oorzaak komt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording tot stand. Door het beëindigen van een zus of zo geconditioneerde oorzaak wordt een zus of zo geconditioneerde gewaarwording beëindigd.”

        “Goed zo, zusters, prima. Natuurlijk, zusters, zo beschouwt het de heilige discipel overeenkomstig de waarheid met volmaakte wijsheid. Zusters, juist zoals wanneer een handige slager of slagersknecht een koe slachtte en met een scherp geslepen mes de koe in stukken sneed zonder de inwendige vleesdelen te doorklieven, zonder de huid te doorklieven; en alleen wat binnen aan spieren en pezen aanwezig was met het scherp geslepen mes afsneed; en daarna de huid losmaakte en daarmee de koe weer bedekte en dan zei: ‘Deze koe hier is weer helemaal verbonden met haar huid,’ - zusters, zou die dat terecht zeggen?

        "Zeker niet, heer.”

        “En waarom niet?”

        "Heer, een handige slager of slagersknecht kan dat alles doen, maar daarmee is de koe toch niet meer verbonden met haar huid.”

        "Zusters, een gelijkenis heb ik jullie gegeven om de betekenis uit te leggen. Dat nu is de betekenis ervan: De inwendige vleesdelen is een aanduiding van de zes innerlijke gebieden. De huid is een aanduiding van de zes uiterlijke gebieden. De spieren binnen en de pezen, dat is een aanduiding van de begeerte. Het scherp geslepen mes, dat is een aanduiding van de heilige wijsheid, die heilige wijsheid die afsnijdt wat er binnen is aan vasthechten, aan boeien, aan verlangens.

        Zusters, zeven factoren van Verlichting zijn er. Door de beoefening en ontplooiing ervan kan een monnik de waan beëindigen en en de waanloze bevrijding van het gemoed, bevrijding door wijsheid nog tijdens dit leven verwerkelijken en verkrijgen. Die zeven factoren zijn: 1) Oplettendheid, 2) het onderzoeken van de verschijnselen, 3) energie, 4) enthousiasme, geestvervoering, extase, 5) kalmte, 6) concentratie, en 7) gelijkmoedigheid.

        Een monnik oefent de opwekking van die factoren welke bevorderd worden door afgescheidenheid, ontzegging en beëindigen, en leiden tot loslaten.

        Zusters, dat zijn de zeven factoren van Verlichting; door de beoefening en ontplooiing ervan kan een monnik de waan beëindigen en en de waanloze bevrijding van het gemoed, bevrijding door wijsheid nog tijdens dit leven verwerkelijken en verkrijgen.”

        Nadat de eerwaarde Nandaka die nonnen zo had ingelicht, vermaande hij haar met de woorden: “Zusters, gaat nu, het is tijd.”

        Die nonnen waren door de woorden van de eerwaarde Nandaka verheugd en tevreden. Zij stonden van haar zitplaatsen op, groetten de eerwaarde Nandaka eerbiedig, en gingen naar de plek waar de Verhevene vertoefde. Daar groetten zij de Verhevene eerbiedig en gingen terzijde staan. De Verhevene zei toen aan die nonnen dat zij konden gaan.

        Die nonnen groetten de Verhevene eerbiedig en vertrokken.

        De Verhevene richtte zich na het vertrek van de nonnen tot de monniken met de woorden: “Monniken, juist zoals in de nacht voor volle maan sommige mensen eraan twijfelen of de maan nog toeneemt of al vol is, maar de maan neemt nog toe: juist zo zijn die nonnen door de uitleg van Nandaka weliswaar verheugd, maar nog niet volledig tevreden gesteld.”

        De Verhevene zei toen aan de eerwaarde Nandaka dat hij ook de volgende dag dezelfde uitleg aan die nonnen moest geven.  

        “Jawel, heer,” zei de eerwaarde Nandaka gehoorzaam. De volgende dag ging Nandaka weer naar die nonnen en legde alles woord voor woord uit zoals op de dag ervoor. Daarna zei hij dat zij konden gaan.

        Door de woorden van de eerwaarde Nandaka waren toen die nonnen verheugd en tevreden gesteld; zij stonden op, groetten de eerwaarde Nadaka eerbiedig, en gingen naar de Verhevene. Zij groetten hem eerbiedig en gingen terzijde staan. De Verhevene zei toen dat zij konden vertrekken. De nonnen groetten de Verhevene eerbiedig en vertrokken.

        Na het vertrek van de nonnen zei de Verhevene aan de monniken: “Juist zoals in de nacht van volle maan sommige mensen niet meer eraan twijfelen of de maan nog toeneemt of al vol is, maar de maan al vol is geworden; evenzo zijn die nonnen door de uitleg van Nandaka verheugd en volledig tevreden gesteld. Wie van die 500 nonnen de geringste non is, heeft het niveau van stroomintrede bereikt, is aan verderfenis ontkomen, gaat doelbewust naar de volledige ontwaking.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over het woord van de Verhevene.

M.147. (M.XV.5) Cūlarāhulovāda sutta

        Toen zijn zoon Rāhula 20 jaar werd, spoorde de Boeddha hem aan in de vorm van vragen en antwoorden. De goden kwamen naar de leerrede luisteren. De vragen gingen over niet-blijvendheid, de vergankelijke aard van de 12 zintuiglijke bases. Rāhula bereikte toen Arahantschap.

        In het kort volgt deze toespraak hier.

        "Rahula, wat denk je; is het oog iets blijvends of niet?" - "Het is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend."[324] - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?"[325] - "Natuurlijk niet."

        "Wat denk je; is oog-bewustzijn en is visueel contact blijvend of niet?" - "Het is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend." - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?" - "Natuurlijk niet."

        "Wat denk je; datgene wat ontstaat veroorzaakt door visueel contact, - namelijk alles wat behoort tot gevoelens, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn, - is dat blijvend of niet?" - "Het is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend." - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?" - "Natuurlijk niet."

        "Wat denk je; oor en geluiden, neus en geuren, tong en smaken, lichaam en alles wat aangeraakt kan worden, geest en ideeën, de ermee corresponderende soorten bewustzijn en contact, is dat alles blijvend of niet? En wat denk je van de gevoelens, waarnemingen, geestelijke formaties en het bewustzijn? Is dat alles blijvend of niet?" - "Dat alles is niet blijvend." - "Welnu, wat niet blijvend is, is dat smartelijk, onvoldaan, frustrerend, of is het prettig?" - "Het is smartelijk, onvoldaan, frustrerend." - "Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, is het juist om daarvan te denken: 'Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'?" - "Natuurlijk niet."

        "Wanneer de edele volgeling de waarheid heeft ingezien, wendt hij zich af[326] van het oog en van vormen, van visueel bewustzijn, visueel contact en van alles wat ontstaat veroorzaakt door visueel contact, namelijk alles wat behoort tot gevoelens, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn.

        Hij wendt zich af van oor en geluiden, van neus en geuren, tong en smaken, lichaam en alles wat aangeraakt kan worden, en van geest en ideeën. Hij wendt zich af van de corresponderende soorten bewustzijn en contact en van alles wat ontstaat veroorzaakt door dat contact, namelijk alles wat behoort tot gevoelens, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn.

        Wanneer hij zich afwendt, ebt de hartstocht weg. Met het wegebben van de hartstocht is hij bevrijd. En dan ontstaat bij hem het zekere weten: ‘Ik ben bevrijd, geboorte is uitgedoofd, vervuld is het heilige leven, gedaan is wat gedaan moest worden; niets gaat meer hierboven uit.' Aldus weet hij."

        Zo sprak de Verhevene. Tijdens het luisteren naar deze leerrede was de geest van de eerwaarde Rāhula bevrijd van de smetten; hij hechtte zich nergens meer aan. Volmaakte heiligheid was door hem bereikt.

        En bij de vele duizenden godheden die naar deze leerrede geluisterd hadden, ontstond het smetteloze, reine oog der Waarheid: "Alwat onderhevig is aan ontstaan, is ook onderhevig aan vergaan." Zij bereikten toen allen het eerste niveau van heiligheid.

M.148. (XV.6) Chachakka sutta - de zesvoudige zesheid

        Te Savatthi, in het Jetavana klooster sprak de Verhevene tot de monniken over de leer die goed is aan het begin, goed in het midden en goed aan het einde. “Het volmaakt gezuiverde ascetendom zal ik uitleggen, en wel de zesvoudige zesheid.”

“Zes inwendige gebieden moeten ingeprent worden, en zes uitwendige gebieden. Zes bewustbare rijken moeten ingeprent worden en zes aanraakbare rijken. Zes voelbare rijken moeten ingeprent worden en zes dorstbare rijken.

[Zes inwendige gebieden]

        ‘Zes inwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Om het gebied van het oog, het gebied van het gehoor, het gebied van de reuk, het gebied van de smaak, het gebied van de aanraking, het gebied van het denken.

        ‘Zes inwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de eerste zesheid.

[Zes uitwendige gebieden]

        ‘Zes uitwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd het gezegd?

        Om het gebied van de vormen, om het gebied van de geluiden, om het gebied van de geuren, om het gebied van de smaken, om het gebied van de aanrakingen, om het gebied van de gedachten.

        ‘Zes uitwendige gebieden moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de tweede zesheid.

[Zes bewustbare rijken]

        'Zes bewustbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd het gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn. Door het gehoor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn. Door de reuk en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn. Door de smaak en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn. Door de tastzin en de aanrakingsobjecten ontstaat het aanrakingsbewustzijn. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn.

        ‘Zes bewustbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de derde zesheid.

[Zes aanraakbare rijken]

        ‘Zes aanraakbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door het oor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door de reuk (de neus) en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door de smaak (de tong) en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door de tastzin (het lichaam) en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact.

        ‘Zes aanraakbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de vierde zesheid.

[Zes voelbare rijken]

        ‘Zes voelbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door het oor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door de reuk (de neus) en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door de smaak (de tong) en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door de tastzin (het lichaam) en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt.

        ‘Zes voelbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de vijfde zesheid.

[Zes dorstbare rijken]

        ‘Zes dorstbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd. En waarom werd dat gezegd?

        Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door het oor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door de reuk (de neus) en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door de smaak (de tong) en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door de tastzin (het lichaam) en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt. Door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact is het gevoel veroorzaakt; door het gevoel is de dorst veroorzaakt.

        ‘Zes dorstbare rijken moeten ingeprent worden,’ zo werd gezegd, en het werd daarom gezegd. Dat is de zesde zesheid.”

[Niet-zelf]

        ‘Het oog is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het oog wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het oog is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf.

        ‘De vormen zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de vormen wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de vormen zijn het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf.

        ‘Het zienbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het zienbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het zienbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het ziencontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het ziencontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het ziencontact is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf, is het ziencontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf, is het ziencontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is het oog niet het zelf, zijn de vormen niet het zelf, is het zienbewustzijn niet het zelf, is het ziencontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘Het oor is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het oor wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het oor is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf.

        ‘Het geluid is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het geluid wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het geluid is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf.

        ‘Het hoorbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het hoorbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het hoorbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het hoorcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het hoorcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het hoorcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf, is het hoorcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf, is het hoorcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is het oor niet het zelf, is het geluid niet het zelf, is het hoorbewustzijn niet het zelf, is het hoorcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘De neus is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de neus wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de neus is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf.

        ‘De geuren zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de geuren wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de geuren zijn het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf.

        ‘Het ruikbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het ruikbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het ruikbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het ruikcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het ruikcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het ruikcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf, is het ruikcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf, is het ruikcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is de neus niet het zelf, zijn de geuren niet het zelf, is het ruikbewustzijn niet het zelf, is het ruikcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘De tong is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de tong wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de tong is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf.

        ‘De smaken zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de smaken wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de smaken zijn het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf.

        ‘Het smaakbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het smaakbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het smaakbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het smaakcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het smaakcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het smaakcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf, is het smaakcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf, is het smaakcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is de tong niet het zelf, zijn de smaken niet het zelf, is het smaakbewustzijn niet het zelf, is het smaakcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘Het lichaam is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het lichaam wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het lichaam is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf.

        ‘De aanrakingen zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de aanrakingen wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de aanrakingen zijn het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf.

        ‘Het aanrakingsbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het aanrakingsbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het aanrakingsbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het aanrakingscontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het aanrakingscontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het aanrakingscontact is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf, is het aanrakingscontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf, is het aanrakingscontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is het lichaam niet het zelf, zijn de aanrakingen niet het zelf, is het aanrakingsbewustzijn niet het zelf, is het aanrakingscontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

        ‘De geest is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de geest wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de geest is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf.

        ‘De gedachten zijn het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de gedachten wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de gedachten zijn het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf.

        ‘Het denkbewustzijn is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het denkbewustzijn wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het denkbewustzijn is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf.

        ‘Het denkcontact is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het denkcontact wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het denkcontact is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf, is het denkcontact niet het zelf.

        ‘Het gevoel is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij het gevoel wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘het gevoel is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf, is het denkcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf.

        ‘De dorst is het zelf,’ een dergelijke bewering kan niet toetreffen; bij de dorst wordt een ontstaan en vergaan waargenomen; waarbij evenwel een ontstaan en vergaan waargenomen wordt, moet iemand ‘mijn zelf ontstaat en vergaat’ als resultaat laten gelden. Daarom treft de bewering ‘de dorst is het zelf’ niet toe. Zomede is de geest niet het zelf, zijn de gedachten niet het zelf, is het denkbewustzijn niet het zelf, is het denkcontact niet het zelf, is het gevoel niet het zelf, is de dorst niet het zelf.

[Persoonlijkheid]

        Monniken, dit evenwel is het pad dat leidt naar het ontstaan van persoonlijkheid:  

        ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het aanrakingscontact, het gevoel, de dorst - dat is van mij, dan ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is van mij, dat ben ik, dat is mijn zelf,’ zo zegt men.

        Monniken, dit evenwel is het pad dat naar de opheffing van de persoonlijkheid leidt:

        Men denkt: ‘Het oog, de vormen, het zienbewustzijn, het ziencontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘Het oor, de geluiden, het hoorbewustzijn, het hoorcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘De neus, de geuren, het ruikbewustzijn, het ruikcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘De tong, de smaken, het smaakbewustzijn, het smaakcontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘Het lichaam, de aanrakingen, het aanrakingsbewustzijn, het aanrakingscontact, het gevoel, de dorst - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        Men denkt: ‘De geest, de gedachten, het denkbewustzijn, het denkcontact, het gevoel, de dorst, - dat is niet van mij, dat ben ik niet, dat is niet mijn zelf.’

        ‘Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men vreugde, bevrediging, vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men verdrietig, beklemd, men jammert, slaat zich steunend op de borst, raakt in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van deze ervaring niet overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls niet heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin niet heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls niet heeft uitgewist, onwetendheid niet heeft verloren, weten niet heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde kan maken aan het lijden: dat is onmogelijk.

        Door het gehoor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; door het reukzintuig en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; door het smaakzintuig en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; door de tastzin en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; - de inslag van die drie geeft contact, door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men vreugde, bevrediging, vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men verdrietig, beklemd, men jammert, slaat zich steunend op de borst, raakt in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van dat gevoel niet overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls niet heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin niet heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls niet heeft uitgewist, onwetendheid niet heeft verloren, weten niet heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde zal maken aan het lijden: dat is onmogelijk.

        ‘Door het oog en de vormen ontstaat het zienbewustzijn; de inslag van die drie geeft contact; door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men geen vreugde, geen bevrediging, geen vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt niet bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men niet verdrietig, niet beklemd, men jammert niet, slaat zich niet steunend op de borst, raakt niet in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt niet bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van dat gevoel overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt niet bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls heeft uitgewist, onwetendheid heeft verloren, weten heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde zal maken aan het lijden: dat is mogelijk.

        Door het gehoor en de geluiden ontstaat het hoorbewustzijn; door het reukzintuig en de geuren ontstaat het ruikbewustzijn; door het smaakzintuig en de smaken ontstaat het smaakbewustzijn; door de tastzin en de aanrakingen ontstaat het aanrakingsbewustzijn; door het denken en de gedachten ontstaat het denkbewustzijn; - de inslag van die drie geeft contact, door het contact ontstaat een gevoel van welzijn of van wee of noch van wee noch van welzijn. Door een aangenaam gevoel getroffen ervaart men geen vreugde, geen bevrediging, geen vermaak eraan; en een begeerlijke impuls komt niet bij iemand op. Door een onaangenaam gevoel getroffen wordt men niet verdrietig, niet beklemd, men jammert niet, slaat zich niet steunend op de borst, raakt niet in wanhoop, en een impuls van tegenzin komt niet bij iemand op. Door een noch onaangenaam noch aangenaam gevoel getroffen kan men het begin en vergaan, lafenis en ellende en overwinning van dat gevoel overeenkomstig de waarheid begrijpen; en een onwetende impuls komt niet bij iemand op. Maar dat iemand, die bij aangename gevoelens een begeerlijke impuls heeft verloochend, die bij onaangename gevoelens een impuls van tegenzin heeft afgewezen, die bij noch onaangename noch aangename gevoelens een onwetende impuls heeft uitgewist, onwetendheid heeft verloren, weten heeft verworven, - dat die persoon nog tijdens zijn leven een einde zal maken aan het lijden: dat is mogelijk.

        Bij een dergelijke overweging krijgt de ervaren heilige discipel een tegenzin van het oog, van de vormen, van het zienbewustzijn, van ziencontact, van gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van het oor, van de geluiden, van het hoorbewustzijn, van hoorcontact, van gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van de neus, van de geuren, van het ruikbewustzijn, van het ruikcontact, van het gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van de tong, van de smaken, van het smaakbewustzijn, van het smaakcontact, van het gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van het lichaam, van de aanrakingen, van het aanrakingsbewustzijn, van het aanrakingscontact, van het gevoel, van de dorst. Hij krijgt een tegenzin van de geest, van de gedachten, van het denkbewustzijn, van het denkcontact, van het gevoel, van de dorst.

        Door de tegenzin wendt hij zich ervan af. Afgewend maakt hij zich ervan vrij. ‘In de bevrijde is de bevrijding,’ dit inzicht ontstaat. ‘Opgedroogd is de geboorte, het heilige leven is volbracht, de taak is gedaan, deze wereld is niet meer,’ zo begrijpt hij dan.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de woorden van de Verhevene.

        Tijdens deze uiteenzetting was bij ongeveer zestig monniken het hart zonder hechten bevrijd van onwetendheid. [Zij waren Arahants geworden].

M.149. (M.XV.7) Mahāsalāyatanika sutta – De grote zesvoudige basis

        Te Savatthi, in het Jetavana sprak de Verhevene eens als volgt tot de monniken:

        “Monniken, ik zal jullie machtige onderscheidingstekenen van het zesvoudige gebied aanwijzen. Luistert goed naar wat ik ga zeggen.”

        “Zeker, heer,” zeiden die monniken opmerkzaam. De Verhevene zei toen:

        “Monniken, wie het oog niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de vormen niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het zienbewustzijn niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ziencontact niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich aan het oog, verheugt zich aan de vormen, verheugt zich aan het zienbewustzijn, verheugt zich aan het ziencontact, verheugt zich aan datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Omdat hij zich eraan verheugt, zich erbij aansluit, zich laat verleiden, de lafenis ervan met volharding bespiedt, stapelen zich bij hem de vijf groepen van bestaan verder op. En zijn dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst neemt verder bij hem toe. Bij hem nemen lichamelijke verdeeldheden toe, nemen geestelijke verdeeldheden toe, nemen lichamelijke kwalen toe, nemen geestelijke kwalen toe, nemen lichamelijke hartstochten toe, nemen geestelijke hartstochten toe; en hij ondervindt bij zich lichamelijke pijn en geestelijke pijn.

        Monniken, wie het oor, de neus, de tong, het lichaam, de geest niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, - wie de geluiden, de geuren, de smaken, de aanrakingen, de gedachten niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, - wie het hoorbewustzijn, het ruikbewustzijn, het smaakbewustzijn, het aanrakingsbewustzijn, het denkbewustzijn niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, - wie het hoorcontact, het ruikcontact, het smaakcontact, het aanrakingscontact, het denkcontact niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt; - wie datgene wat door het hoorcontact, het ruikcontact, het smaakcontact, het aanrakingscontact, het denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat niet overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich aan het oor, de neus, de tong, het lichaam, de geest; hij verheugt zich aan de geluiden, de geuren, de smaken, de aanrakingen, de gedachten; hij verheugt zich aan het hoorbewustzijn, het ruikbewustzijn, het smaakbewustzijn, het aanrakingsbewustzijn, het denkbewustzijn; hij verheugt zich aan het hoorcontact, het ruikcontact, het smaakcontact, het aanrakingscontact, het denkcontact; hij verheugt zich aan datgene wat door hoorcontact, ruikcontact, smaakcontact, aanrakingscontact, denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Omdat hij zich eraan verheugt, zich erbij aansluit, zich laat verleiden, de lafenis ervan met volharding bespiedt, stapelen zich bij hem de vijf groepen van bestaan verder op. En de dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst neemt verder bij hem toe. Bij hem nemen lichamelijke verdeeldheden toe, nemen geestelijke verdeeldheden toe, nemen lichamelijke kwalen toe, nemen geestelijke kwalen toe, nemen lichamelijke hartstochten toe, nemen geestelijke hartstochten toe; en hij ondervindt bij zich lichamelijke pijn en geestelijke pijn.

        Monniken, wie het oog overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de vormen overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het zienbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ziencontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan het oog, verheugt zich niet aan de vormen, verheugt zich niet aan het zienbewustzijn, verheugt zich niet aan het ziencontact, verheugt zich niet aan datgene wat door ziencontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee. Omdat hij zich niet eraan verheugt, zich niet erbij aansluit, zich niet laat verleiden, de ellende ervan met volharding bespiedt, nemen bij hem de vijf groepen van bestaan verder af. En de dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst verdwijnt bij hem. Bij hem verdwijnen lichamelijke verdeeldheden, verdwijnen geestelijke verdeeldheden, verdwijnen lichamelijke kwalen, verdwijnen geestelijke kwalen, verdwijnen lichamelijke hartstochten, verdwijnen geestelijke hartstochten; en hij ondervindt bij zich lichamelijk welzijn en geestelijk welzijn.

        Monniken, wie het oor overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de geluiden overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het hoorbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het hoorcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het hoorcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan het oor, hij verheugt zich niet aan de geluiden, hij verheugt zich niet aan het hoorbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het hoorcontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door hoorcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

 

        Wie de neus overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de geuren overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ruikbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het ruikcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het ruikcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan de neus, hij verheugt zich niet aan de geuren, hij verheugt zich niet aan het ruikbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het ruikcontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door ruikcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Wie de tong overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de smaken overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het smaakbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het smaakcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het  smaakcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan de tong, hij verheugt zich niet aan de smaken, hij verheugt zich niet aan het smaakbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het smaakcontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door smaakcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Wie het lichaam overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de aanrakingen overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het aanrakingsbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het aanrakingscontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het aanrakingscontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan het lichaam, hij verheugt zich niet aan de aanrakingen, hij verheugt zich niet aan het aanrakingsbewustzijn, hij verheugt zich niet aan het aanrakingscontact, hij verheugt zich niet aan datgene wat door  aanrakingscontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Wie de geest overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie de gedachten overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het denkbewustzijn overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie het denkcontact overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, wie datgene wat door het denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee - wie dat overeenkomstig de waarheid onderkent en begrijpt, hij verheugt zich niet aan de geest; hij verheugt zich niet aan de gedachten; hij verheugt zich niet aan het denkbewustzijn; hij verheugt zich niet aan het denkcontact; hij verheugt zich niet aan datgene wat door denkcontact veroorzaakt aan gevoel ontstaat als wel of wee of noch wel noch wee.

        Omdat hij zich niet eraan verheugt, zich niet erbij aansluit, zich niet laat verleiden, de ellende ervan met volharding bespiedt, nemen bij hem de vijf groepen van bestaan verder af. En de dorst, die wedergeboorte zaait, die verbonden is met begeerte naar genoegens, die zich nu eens hier dan weer daar vermaakt, die dorst verdwijnt bij hem. Bij hem verdwijnen lichamelijke verdeeldheden, verdwijnen geestelijke verdeeldheden, verdwijnen lichamelijke kwalen, verdwijnen geestelijke kwalen, verdwijnen lichamelijke hartstochten, verdwijnen geestelijke hartstochten; en hij ondervindt bij zich lichamelijk welzijn en geestelijk welzijn.

        Wat een heilige inziet, dat geldt voor hem als juist inzicht; wat een heilige bedenkt, dat geldt voor hem als juiste overtuiging; welke inspanning een heilige doet, dat geldt voor hem als juiste inspanning; wat een heilige ziet, dat geldt voor hem als juiste oplettendheid, wat een heilige meditatief verdiept, dat geldt voor hem als juiste meditatieve verdieping; maar al eerder was hij in daden, woorden en gedrag heel zuiver geworden: en zo wordt deze heilige achtvoudige weg door hem tot volmaaktheid gebracht.

        Terwijl hij zo die heilige achtvoudige weg tot volmaaktheid brengt, worden de vier grondslagen van oplettendheid[327] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden de vier geweldige inspanningen[328] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden de vier machtsgebieden[329] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden vijf van de vaardigheden[330] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden vijf van de vermogens[331] door hem tot volmaaktheid gebracht, worden de zeven factoren van Verlichting[332] door hem tot volmaaktheid gebracht.

        Twee dingen dienen hem dan als dubbel pantser: kalmte en inzicht. Wat voor dingen wijs zijn te doorzien, die dingen doorziet hij wijs. Wat voor dingen dan wijs door hem verloochend moeten worden, die dingen verloochent hij wijs. Wat voor dingen dan wijs te voltooien zijn, die dingen voltooit hij wijs. Wat voor dingen dan wijs door hem verwerkelijkt moeten worden, die dingen verwerkelijkt hij wijs.

        Welke dingen moeten wijs doorzien worden? Het zijn de vijf groepen van bestaan, en wel: vasthechten aan de vorm, vasthechten aan het gevoel, vasthechten aan de waarneming, vasthechten aan de objecten van de geest, vasthechten aan het bewustzijn. Deze dingen moeten wijs doorzien worden. 

        Welke dingen moeten wijs verloochend worden? Het zijn onwetendheid en dorst naar bestaan.

        Welke dingen moeten wijs voltooid worden? Het zijn kalmte en inzicht.

        Welke dingen moeten wijs verwerkelijkt worden? Het zijn weten en bevrijding."

 

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugden zich die monniken over de toespraak van de Verhevene.

M.150. (M.XV.8) Nagaravindeyya sutta - Leerrede tot de mensen van Nagaravinda

        Eens liep de Verhevene in het land van Kosala rond en kwam samen met veel monniken aan bij het brahmanendorp Nagaravindam. De brahmaanse gezinshoofden hoorden dat de asceet heer Gotama, de zoon van de Sakyers, die de erfenis van de Sakyers had opgegeven, in hun dorp was aangekomen, en dat hij als volgt begroet wordt:

        “Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.

        Hij toont deze wereld met haar goden, met haar slechte en met haar heilige geesten, met haar menigte van brahmanen en boetelingen, met haar goden en mensen, nadat hij ze zelf heeft begrepen en doordrongen. Hij verkondigt de leer waarvan het begin goed is, het midden goed en het einde goed; hij verkondigt de leer naar zin en woordgetrouw, hij legt het volmaakt gezuiverde asccetendom uit. Gelukkig is degene die nu een dergelijke heilige kan zien.”

        De brahmaanse gezinshoofden gingen toen naar de plek waar de Verhevene vertoefde. Sommigen van hen groetten de Verhevene eerbiedig en gingen terzijde neerzitten; anderen groetten hoffelijk, spraken vriendelijke woorden met de Verhevene en gingen terzijde neerzitten; sommigen groetten met de samengevoegde handen naar de Verhevene gericht en gingen terzijde neerzitten; anderen noemden hun naam en stand en gingen terzijde neerzitten; en weer andere gingen in stilte ter zijde neerzitten. De Verhevene sprak toen als volgt tot hen:

        “Gezinshoofden, wanneer pelgrims met een andere geloofsovertuiging jullie de vraag stellen: ‘Wat zijn dat voor asceten en priesters die men niet kan waarderen en hoogachten, die men niet kan achten en eren?’, dan kunnen die pelgrims het volgende antwoord geven:

        ‘Degene van asceten en priesters die bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart niet heeft gekalmeerd, die juist en onjuist handelt in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men niet waarderen en hoogachten, kan men niet achten en eren. En waarom niet?

        Wijzelf bleken immers bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan te zijn, wijzelf hebben het eigen hart niet gekalmeerd, handelen juist en onjuist in daden, woorden en gedachten. Wie niets beters kent dan de rechte levenswandel die wij zelf leiden, een dergelijke lieve asceet of brahmaan kan men daarom niet waarderen en hoogachten, kan men niet achten en eren.

        Hetzelfde geldt voor door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden, voor door de reukzin in het bewustzijn tredende geuren, voor door de smaakzin in het bewustzijn tredende smaken, voor door het aanrakingszintuig in het bewustzijn tredende aanrakingen, voor door het denken in het bewustzijn tredende gedachten. Degene van asceten en brahmanen die daarbij niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart niet heeft gekalmeerd, die juist en onjuist handelt in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men niet waarderen en hoogachten, kan men niet achten en eren. En wel om bovengenoemde reden.’

        Gezinshoofden, zo kunnen jullie de pelgrims met een andere geloofsovertuiging antwoord geven.

        Maar wanneer zij jullie de vraag stellen: ‘Wat zijn dat voor asceten en brahmanen die men kan waarderen en hoogachten, die men kan achten en eren?’, dan kunnen die pelgrims het volgende antwoord geven:  

        ‘Degene van asceten en brahmanen die bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen zonder begeerte, zonder haat, zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart heeft gekalmeerd, die juist gedrag heeft in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men waarderen en hoogachten, kan men achten en eren. En waarom?

        Wijzelf bleken immers bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen niet zonder begeerte, niet zonder haat, niet zonder waan te zijn, wijzelf hebben het eigen hart niet gekalmeerd, handelen juist en onjuist in daden, woorden en gedachten. Wie iets beters kent dan de rechte levenswandel die wij zelf leiden, een dergelijke lieve asceet of brahmaan kan men daarom waarderen en hoogachten, kan men achten en eren.

         Hetzelfde geldt voor door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden, voor door de reukzin in het bewustzijn tredende geuren, voor door de smaakzin in het bewustzijn tredende smaken, voor door het aanrakingszintuig in het bewustzijn tredende aanrakingen, voor door het denken in het bewustzijn tredende gedachten. Degene van asceten en brahmanen die daarbij zonder begeerte, zonder haat, zonder waan blijkt te zijn, die het eigen hart heeft gekalmeerd, die zich juist gedraagt in daden, woorden en gedachten, - een dergelijke asceet of brahmaan kan men waarderen en hoogachten, kan men achten en eren. En wel om bovengenoemde reden.’

        Gezinshoofden, zo kunnen jullie de pelgrims met een andere geloofsovertuiging dan antwoord geven.

        En wanneer zij jullie de vraag stellen: ‘Welke kentekenen hebben die eerwaarden dat jullie van hen zeggen dat zij de begeerte, de haat, de waan hebben verloren of op weg zijn de begeerte, de haat, de waan te loochenen?’, dan kunnen jullie hun het volgende antwoord geven:

        ‘Juist daarom zoeken die eerwaarden diep in het bos afgelegen plekken op. Daar zijn geen door het oog in het bewustzijn tredende vormen die men kan zien en kan begeren. Daar zijn geen door het gehoor in het bewustzijn tredende geluiden die men kan horen en kan begeren. Daar zijn geen door de reukzin in het bewustzijn tredende geuren die men kan ruiken en kan begeren. Daar zijn geen door de smaakzin in het bewustzijn tredende smaken die men kan proeven en kan begeren. Daar zij geen door de tastzin in het bewustzijn tredende aanrakingen die men kan aanraken en kan begeren. - Dat zijn kentekenen omwille waarvan wij van die eerwaarden zeggen dat zij de begeerte, de haat, de waan hebben verloren of op weg zijn de begeerte, de haat, de waan te loochenen.’

        Zo kunnen jullie hun dan antwoord geven.”

        Na deze toespraak zeiden de brahmaanse gezinshoofden van Nagaravindam tot de Verhevene dat hij alles heel duidelijk had uitgelegd. Daarom namen zij hun toevlucht tot de Boeddha Gotama, tot diens leer en tot de gemeenschap van de discipelen. Zij werden lekenvolgelingen.

M.151. (M.XV.9) Pindapātapārisuddhi sutta – De zuivering van aalmoezen

 

        Eens vertoefde de Verhevene te Rajagaha, in het bamboepark. ‘s Avonds ging de eerwaarde Sariputta naar de Verhevene, groette hem eerbiedig en ging terzijde neerzitten. De Boeddha vroeg toen aan de eerwaarde Sariputta: “Sariputta, helder is je gelaat, licht en zuiver is de kleur van je huid; wat heb je in deze tijd wel het meeste mogen ondervinden?”

        “Heer, in deze tijd heb ik armoede het meeste gemocht.”

        “Goed zo, Sariputta. De ervaring van grote mannen heb je waarlijk in deze tijd het meeste gemocht. Want de armoede heet de ervaring van grote mannen.

        Daarom, Sariputta, wanneer een monnik wenst armoede het meest te ervaren, dan moet die monnik zichzelf aldus onderzoeken: ‘Toen ik op weg ging naar het dorp voor aalmoezen, op de plek waar ik bleef staan voor aalmoezen, op de terugweg vanuit het dorp, zijn toen bij mij bij de door het oog in het bewustzijn tredende vormen wil of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest ontstaan?’

        Sariputta, wanneer de monnik bij zijn beschouwing onderkent dat bij hem toen bij de vormen wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest zijn ontstaan, dan moet die monnik zich inspannen om vrij te worden van die kwade, slechte dingen.

        Maar wanneer, Sariputta, die monnik bij zijn beschouwing onderkent dat bij hem toen bij de vormen wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest niet zijn ontstaan, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Hetzelfde bij geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten. Wanneer hij onderkent dat bij hem op weg naar het dorp voor aalmoezen, op de plek waar hij bleef staan voor aalmoezen, op de terugweg vanuit het dorp, - dat toen wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest zijn ontstaan, dan moet die monnik zich inspannen om vrij te worden van die kwade, slechte dingen.

        Maar wanneer, Sariputta, die monnik bij zijn beschouwing onderkent dat bij hem toen bij de geluiden, geuren, smaken, aanrakingen, gedachten wil, of begeerte of haat of waan of conflicten in de geest niet zijn ontstaan, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf lagere boeien (samyojana)[333] verwijderd?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf boeien niet heeft verwijderd, dan moet hij zich inspannen om ze te verwijderen. Maar wanneer hij onderkent dat hij die boeien heeft verwijderd, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf hindernissen (nivarana)[334] verwijderd?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf hindernissen niet heeft verwijderd, dan moet hij zich inspannen om ze te verwijderen. Maar wanneer hij onderkent dat hij die hindernissen heeft verwijderd, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf groepen van bestaan (khandha)[335] doorschouwd?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf groepen van bestaan niet heeft doorschouwd, dan moet hij zich inspannen om ze te doorschouwen. Maar wanneer hij onderkent dat hij die groepen van bestaan heeft doorschouwd, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vier grondslagen van oplettendheid[336] (satipatthana) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vier grondslagen van oplettendheid niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vier grondslagen van oplettendheid heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vier juiste inspanningen[337] (padhana) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vier juiste inspanningen niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien.

Maar wanneer hij onderkent dat hij die vier juiste inspanningen heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vier bovennatuurlijke krachten[338] (iddhi-pada) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vier bovennatuurlijke krachten niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vier bovennatuurlijke krachten heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf geestelijke krachten[339] (bala) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke krachten niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke krachten heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de vijf geestelijke vermogens[340] (indriya) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke vermogens niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij die vijf geestelijke vermogens heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik de zeven factoren van Verlichting[341] (bojjhanga) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij die zeven factoren van Verlichting niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien.

Maar wanneer hij onderkent dat hij die zeven factoren van Verlichting heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik het heilige achtvoudige pad (magga) voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij dat heilige achtvoudige pad niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om het te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij dat heilige achtvoudige pad heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik kalmte en inzicht voltooid?’ Wanneer hij onderkent dat hij kalmte en inzicht niet heeft voltooid, dan moet hij zich inspannen om ze te voltooien. Maar wanneer hij onderkent dat hij kalmte en inzicht heeft voltooid, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Sariputta, dan moet een monnik zich verder onderzoeken: ‘Heb ik weten en bevrijding verwerkelijkt?’ Wanneer hij onderkent dat hij weten en bevrijding niet heeft verwerkelijkt, dan moet hij zich inspannen om ze te verwerkelijken. Maar wanneer hij onderkent dat hij weten en bevrijding heeft verwerkelijkt, dan moet die monnik deze zalig heldere oefening goedschiks dag en nacht bewaren.

        Want Sariputta, wie van de asceten of van de brahmanen in vroegere tijden aalmoezen heeft gezuiverd, iedereen van hen heeft zo en zo beschouwend en overwegend aalmoezen gezuiverd. En wie van de asceten of van de brahmanen in toekomstige tijden aalmoezen zal zuiveren, iedereen van hen zal zo en zo beschouwend en overwegend aalmoezen zuiveren. En wie van de asceten of van de brahmanen in het heden aalmoezen zuivert, iedereen van hen zal zo en zo beschouwend en overwegend aalmoezen zuiveren.

        Daarom Sariputta: ‘Beschouwend en overwegend zullen wij aalmoezen zuiveren,’ zo moeten jullie goed oefenen.”

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugde zich de eerwaarde Sariputta over de woorden van de Verhevene.

M.152. (M.XV.10) Indriyabhāvanā sutta.

        Te Kajangala[342] in het park van de klokken-bomen. Uttara, een jonge brahmaan, leerling van Parasariya, ging er naar de Verhevene, groette hem hoffelijk en vriendelijk en ging terzijde neerzitten. De Verhevene richtte zich toen tot Uttara met de volgende woorden:

        "Uttara, onderwijst Parasariya aan zijn volgelingen om de zintuigen in bedwang te hebben?"

        "Ja, Gotama, de brahmaan Parasariya onderwijst dat."

        "Uttara, op welke manier onderwijst Parasariya dat dan?"

        "Gotama, men ziet met het oog geen vorm en hoort met het oor geen geluid. Op die manier onderwijst de brahmaan Parasariya de zintuigen in bedwang te hebben."

        "Uttara, als het zo is, dan kan een blinde macht over de zintuigen hebben, en dan kan een dove macht over de zintuigen hebben. Want een blinde ziet met het oog geen vorm en een dove hoort met het oor geen geluid."

        Na deze woorden was de jonge brahmaan Uttara in de war. Sprakeloos bleef hij zitten. De Verhevene zag het en richtte zich tot de eerwaarde Ananda.

        "Ananda, in de Orde van de heiligen heeft men de zintuigen op een andere manier in hoogste mate in bedwang dan hoe dat door de brahmaan Parasariya aan zijn volgelingen onderwezen wordt."

        "Verhevene, dan is het tijd dat de Verhevene toont hoe men in de Orde van de heiligen de zintuigen in hoogste mate in bedwang heeft. De monniken zullen de woorden van de Verhevene onthouden."

        "Wel, Ananda, luister en let goed op."

        "Hoe heeft men in de Orde van de heiligen in hoogste mate in bedwang? - Iemand heeft met het oog een vorm gezien, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de vormen die door het oog in het bewustzijn treden.

        Verder, Ananda, heeft iemand met het oor een geluid gehoord, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de geluiden die door het gehoor in het bewustzijn treden.

        Verder, Ananda, heeft iemand met de neus een geur geroken, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de geuren die door de neus in het bewustzijn treden.         

        Verder, Ananda, heeft iemand met de tong een smaak geproefd, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de smaak die door de tong in het bewustzijn treedt.

        Verder, Ananda, heeft iemand met het lichaam een aanraking gevoeld, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de aanrakingen die door het lichaam in het bewustzijn treden.

        Verder, Ananda, heeft iemand met de geest een gedachte gedacht, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En hij ziet in: 'Bewogen ben ik aangenaam en onaangenaam. Maar dat is samengesteld, is grof van aard, is oorzakelijk ontstaan. Er bestaat een rust, er bestaat een doel en wel de gelijkmoedigheid.' En het aangenaam en onaangenaam bewogen zijn houdt bij hem op, de gelijkmoedigheid duurt voort. Dat noemt men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang te hebben bij de gedachten die door het denken in het bewustzijn treden."

        "Ananda, hoe heeft men als strijder vorderingen gemaakt? - Iemand heeft met het oog een vorm gezien en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En voor dit aangenaam en onaangenaam bewogen zijn komt bij hem afgrijzen, een ontzetting, afschuw. Hij heeft met het oor een geluid gehoord, met de neus een geur geroken, met de tong een smaak geproefd, met het lichaam een aanraking gevoeld, met de geest een gedachte gedacht. En hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen. En voor dit aangenaam en onaangenaam bewogen zijn komt bij hem afgrijzen, een ontzetting, afschuw. Ananda, zo heeft men als strijder vorderingen gemaakt."

        "Ananda, hoe heeft men als heilige macht over de zintuigen? - Iemand heeft met het oog een vorm gezien en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen.

        Wanneer hij nu wenst: 'Bij het walgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het walgelijke en onwalgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke en walgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Walgelijks en onwalgelijks, beide wil ik afwijzen en gelijkmoedig blijven, bezonnen, helder bewust,' dan blijft hij daarbij gelijkmoedig, bezonnen, helder bewust."

        "Verder, Ananda, heeft iemand met het oor een geluid gehoord, met de neus een geur geroken, met de tong een smaak geproefd, met het lichaam een aanraking gevoeld, met de geest een gedachte gedacht, en hij wordt aangenaam en onaangenaam bewogen.

        Wanneer hij nu wenst: 'Bij het walgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het walgelijke en onwalgelijke wil ik onwalgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij onwalgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Bij het onwalgelijke en walgelijke wil ik walgelijk opmerken,' dan merkt hij daarbij walgelijk op.

        Wanneer hij wenst: 'Walgelijks en onwalgelijks, beide wil ik afwijzen en gelijkmoedig blijven, bezonnen, helder bewust,' dan blijft hij daarbij gelijkmoedig, bezonnen, helder bewust.

        Ananda, zo heeft men als heilige macht over de zintuigen."

        

        "Ananda, zo heb ik getoond hoe men in de Orde van de heiligen de zintuigen in de hoogste mate in bedwang heeft, zo heb ik getoond hoe men als strijder vorderingen gemaakt heeft, getoond hoe men als heilige macht heeft over de zintuigen. Wat een leraar zijn discipelen uit liefde en meegevoel schuldig is, dat hebben jullie van mij ontvangen. Ananda, bomen en lege hutten nodigen uit. Mediteert opdat jullie niet nonchalant worden en later spijt hebt."

        Zo sprak de Verhevene. Tevreden verheugde zich de eerwaarde Ananda over de woorden van de Verhevene.


Geraadpleegde bronnen

Bapat, P.V.: The Majjhima Nikâya (1, Mûla Pannâsakam) Editor: Dr. P.V. Bapat; General Editor: Bhikkhu J. Kashyap. [s.l] : Pâli Publication Board (Bihar Government), 1958.

Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Translated from the Pāli by I.B. Horner. Oxford: PTS, 2000.

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Majjhima Nikāya (1. Mūla pannāsakam). Edited by P.V. Bapat. [s.l.]: Pāli Publication Board (Bīhar Government), 1958. (Nālandā-Devanāgarī-Pāli-Series).

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Majjhima Nikāya (2. Majjhima pannāsakam). Edited by Mahapandita Rahula Sankrityayana. [s.l.]: Pāli Publication Board (Bīhar Government), 1958. (Nālandā-Devanāgarī-Pāli-Series).

Kashyap, Bhikkhu J. (Gen. Ed.): The Majjhima Nikāya (3. Upari pannāsakam). Edited by Mahapandita Rahula Sankrityayana. [s.l.]: Pāli Publication Board (Bīhar Government), 1958. (Nālandā-Devanāgarī-Pāli-Series).

Neumann, Karl Eugen (Übers.): Die Reden Gotamo Buddhos aus der mittleren Sammlung Majjhimanikāyo des Pāli-Kanons. Übers. von Karl Eugen Neumann. Erster Bd. München: Piper & Co., 1922.

U Ko Lay (comp.): Guide to Tipitaka. Burma: Buddha Dharma Education Association Inc., 1985. (E-book).

Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy: BPS, 1975. The Wheel No. 217/220, With a Bibliography.

www.palikanon.com (met vertalingen en noten van Kay Zumwinkel)

www.accesstoinsight.com

https://puredhamma.net/dhammapada/anicca-vata-sankhara/



[1] Webb, Russell (ed.): An Analysis of the Pali Canon, being the Buddhist Scriptures of the Theravada School. Edited by Russell Webb. Kandy 1975. The Wheel No. 217/220, p. 8.

[2] Horner, I.B. (tr.): The Collection of the Middle Length Sayings (Majjhima-Nikāya). Vol. 1. The first fifty discourses (Mūlapannāsa). Oxford 2000, p. ix en p. ix , noot 1.

[3] http://www.palikanon.com/majjhima/m_index_new.html

[4] Webb 1975, p. 8-9; U Ko Lay (comp.): Guide to Tipitaka. Burma: Buddha Dharma Education Association Inc., 1985. (E-book). p. 42-44; Bapat, P.V. (Ed.): The Majjhima Nikâya (1, Mûla Pannâsakam). [s.l] 1958. , p. ix-xi.

[5] Een wereldling is iemand die nog geen niveau van heiligheid bereikt heeft. Hij bevindt zich nog volledig in de sfeer van verkeerde opvattingen.

[6] Volgens het commentaar is deze leerrede gericht tot een grote groep van voormalige Brahmanen, die erg gehecht waren aan hun uitsluitend theoretisch begrip van de leer.

[7] Het werkwoord sañjanati heeft niet betrekking op het "directe inzien overeenkomstig de werkelijkheid", maar op de waarneming van de wereldling die door onwetendheid gevormd is, het “als waar aannemen” dat de basis is voor de vorming van een concept, waardoor de scheiding tussen subject en object gevestigd wordt, en zo de ik-illusie.

[8] Volgens het commentaar zijn daarmee de wezens tot en met de sfeer van de mensen bedoeld. De hogere sferen worden aansluitend behandeld.

[9] Devas van de zinnelijke sferen.

[10] Naam van een Vedische god.

[11] Dit heeft betrekking op de hemelse wezens wier sfeer van bestaan overeenkomt met de geestestoestand van de eerste jhana.

[12] De wezens op het niveau overeenkomend met de tweede jhana.

[13] De wezens overeenkomend met de derde jhana.

[14] De wezens overeenkomend met de vierde jhana.

[15] Het ondervondene omvat datgene wat geproefd, gesmaakt, geroken en aangeraakt is.

[16] Enige commentatoren zijn van mening dat de Boeddha hier spreekt over verkeerde voorstellingen van Nibbana. Maar Bhikkhu Ñanananda wijst erop dat deze begrenzing van de betekenis niet overeenkomt met de geest van de leerrede. Het zou een poging zijn om de “heiligheid” van Nibbana te redden. Maar aan het concept van Nibbana moet geen bijzondere plaats gegeven worden. Een Verlichte hecht aan geen enkel concept, ook niet aan Nibbana.

[17] Een in de stroom getredene, een eenmaal wederkerende, een niet meer wederkerende: op deze niveaus van heiligheid is verkeerde opvatting al overwonnen, maar nog niet de basis-onwetendheid.

[18] Het werkwoord abhijanati beschrijft een onderkennen, letterlijk een erboven staan, dat vrij is van verkeerde opvatting.

[19] De oefenende, die al een bovenwereldlijk niveau bereikt heeft, maar nog niet volledig bevrijd is, is nog niet vrij van de waan "ik ben". Hij weet echter op grond van zijn juiste zienswijze dat dit ik-idee niet overeenkomt met de waarheid. Hij werkt daarom aan de volledige bevrijding.

[20] De Arahant heeft niet alleen de mening van een persoonlijkheid overwonnen, maar ook begeerte en ik-waan. De oorzaak voor conceptuele voorstellingen is bij hem niet meer aanwezig.

[21] Hij heeft de vier edele waarheden in deze objecten doorschouwd. Tevens heeft hij die vier edele waarheden in zich verwerkelijkt en heeft hij het einde van dukkha bereikt.

[22] In de volgenden drie paragrafen wordt duidelijk gemaakt dat het volledige doorschouwen van de Arahant samengaat met de vernietiging van de drie onheilzame wortels: begeerte, afkeer, onwetendheid. De merkwaardige formulering "vrij van begeerte door de vernietiging van de begeerte" betekent dat hij niet alleen tijdelijk vrij is van begeerte, maar dat ze aan de wortel afgesneden is.

[23] Een aanduiding voor de Boeddha die deze term vaak gebruikte als hij over zichzelf sprak.

[24] "Tot aan het einde" heeft betrekking op de eigenschap die Boeddhas van Arahants onderscheidt. Beiden zijn op gelijk niveau wat betreft de vernietiging van de neigingen. Maar het volledige doorschouwen van alle verschijnselen is alleen aan Boeddhas voorbehouden.

[25] Een korte samenvatting van de keten van oorzakelijk bestaan. Die keten had de Boeddha in de nacht van zijn Verlichting ingezien. Hier sluit de Boeddha de kring door erop te wijzen dat het behagen scheppen uiteindelijk oorzakelijk met dukkha verbonden is.

[26] Volgens een commentaar waren de bhikkhus niet verheugd over de woorden van de Boeddha omdat zij de moeilijke leerrede niet hadden begrepen. Maar vermoedelijk hadden zij de woorden juist heel goed begrepen en voelden zij zich in hun hoogmoed betrapt. De PTS-uitgave heeft een ander einde. Daar zijn de bhikkhus zoals gewoonlijk blij met de leerrede.

[27] Bapat 1958, p. ix.

[28] Webb 1975, p. 8.

[29] Bapat 1958, p. ix-x.

[30] Webb 1975, p. 8.

[31] Bapat 1958, p. X; zie ook U Ko Lay 1985, p. 43; Webb 1975, p. 9.

[32] Bapat 1958, p x; Webb 1975, p. 9.

[33] Webb 1975, p. 9.

[34] In het Pāli zijn twee begrippen die zo iets als "persoon" betekenen, namelijk puggala en sakkāya. Door enkele geleerden worden die begrippen ten onrechte als synoniemen beschouwd. Puggala is een neutrale aanduiding voor de individualiteit die ook de Verlichte heeft, in tegenstelling tot de illusie van een persoonlijkheid of ik-identiteit - sakkāya. Men kan beide begrippen niet gelijk stellen. Puggala wordt hier met "persoon" vertaald en sakkaya met "persoonlijkheid".

[35] Ascetische oefeningen die door de bhikkhus – ook tegenwoordig nog – tijdelijk uitgeoefend worden. Deze ascetische oefeningen zijn door de Boeddha toegestaan. Afgekeurd zijn ascetische oefeningen van zelfkwelling.

[36] Uit deze woorden kan men afleiden dat ten tijde van de Boeddha al mensen in de Orde waren ingetreden die niet vanwege de leer in de Orde waren.

[37] Bapat 1958, p. x; Webb 1975, p. 9.

[38] Volgens het commentaar gaf de Boeddha deze gelijkenis om te tonen dat inspanning grote resultaten brengt. Als een doek besmet is door vuil dat van buiten komt en dan gewassen wordt, kan de doek weer rein worden vanwege de natuurlijke zuiverheid ervan. Maar bij iets wat van nature zwart is, kan dat zwarte niet verwijderd worden; daar is alle moeite voor niets. Evenzo is de geest bevlekt met van buiten komende smetten. Maar oorspronkelijk is de geest helemaal zuiver. Door de Volmaakt Verlichte is het als volgt gezegd: “Deze geest is stralend, maar wordt bevuild door van buiten komende smetten.” Door de geest te reinigen kan men ze stralender maken. En de inspanning daarvoor is niet tevergeefs.

[39] De Verhevene noemde ‘begeerte’ als eerste smet, omdat ze als eerste ontstaat. Want bij alle wezens, in welke sfeer van bestaan zij ook herboren worden, ontstaat het eerst begeerte door verlangen naar bestaan. Daarna verschijnen de andere smetten, al naar gelang de omstandigheden. - Hier zijn alle smetten inbegrepen, niet alleen de genoemde zestien smetten.

[40] In sociaal gedrag leidt deze smet ertoe dat men geen rekening houdt met anderen.

[41] Wetende (letterlijk: geweten hebbende). - Het subcommentaar zegt hierover: “Wetende hetzij door de begin-wijsheid van de wereldling (d.w.z. vóór het bereiken van het eerste pad van heiligheid), hetzij door de wijsheid van de twee lagere paden van heiligheid (in-de-stroom-treden en eenmaal-wederkeer).” Men kent dan zowel aard, oorsprong en verdwijnen van de smetten alsook de middelen die het verdwijnen ervan veroorzaken.

        Geeft ze op - Volgens het commentaar geeft hij de respectievelijke smet op door het bereiken van het edele pad waar er ‘opgeven door uitroeien’ is. Het sub-commentaar zegt dat dit ‘het uiteindelijke opgeven’ is. Want voordat de edele paden bereikt worden, is elk ‘opgeven’ van de smetten van tijdelijke aard. Volgens het commentaar worden de zestien smetten voorgoed opgegeven door de edele paden (of niveaus van heiligheid) in deze volgorde: door het pad van in-de-stroom-treden (sotapatti-magga) zijn de smetten nrs. 5 t/m 10 opgegeven; door het pad van niet-wederkeer (anagami-magga) zijn de smetten nrs. 2, 3, 4 en 16 opgegeven; door het pad van heiligheid (arahatta-magga) zijn de smetten nrs. 1 en 11 t/m 15 opgegeven.

        Indien begeerte in de beperkte betekenis genomen wordt, als enkel betrekking hebbende op de begeerte naar de vijf zinsobjecten, wordt ze voorgoed opgegeven door het pad van niet-wederkeer. Volgens het commentaar is dit hier de bedoeling.         

Maar alle soorten van begeerte, met inbegrip van het verlangen naar bestaan in de fijnvormige en de vormloze sferen, zijn alleen vernietigd op het pad van volmaakte heiligheid. Daarom is het in bovenstaande opsomming daar ondergebracht.

        Het commentaar benadrukt herhaaldelijk dat steeds waar in de tekst ‘opgeven’ wordt vermeld, verwezen wordt naar iemand die een niet-wederkerende is (anagami). Want ook als de smetten opgegeven zijn bij het in-de-stroom-treden, worden de staten van de geest welke die smetten veroorzaken, enkel vernietigd door het pad van niet-wederkeer.

[42] De directe ervaring van de volgeling dat hij vrij is van deze of gene smet, wordt voor hem een levend bewijs van het voorheen nog onvolmaakt vertrouwen. Nu is zijn vertrouwen een vaste overtuiging geworden en een onwankelbaar vertrouwen dat gebaseerd is op eigen ervaring.

        Onwankelbaar en onveranderlijk vertrouwen wordt niet eerder bereikt dan bij het in-de-stroom-treden. Want slechts op dit niveau is de band van twijfel volkomen vernietigd. Onwankelbaar vertrouwen in de Boeddha, diens leer en de gemeenschap van heiligen en ongebroken deugdzaamheid zijn de vier eigenschappen van iemand die de stroom naar het hoge doel betreden heeft.

[43] gedeeltelijk: dat is in die mate waarin de betreffende smetten zijn vernietigd door de paden van heiligheid.

[44] Het commentaar zegt: “Als hij terugblikt op het opgeven van de smetten en op zijn onwankelbaar vertrouwen, ontstaat er sterke vreugde in degene-die-niet-wederkeert met de gedachte: ‘Dergelijke smetten zijn nu door mij opgegeven.’ Het is als de vreugde van een koning die verneemt dat een opstand in het grensgebied is onderdrukt.”

[45] De functie van rust is hier het kalmeren van elke geringe lichamelijke en geestelijke rusteloosheid die afkomstig is van hartstochtelijke vreugde. De rust verandert dat laatste zo in een kalm geluk gevolgd door meditatieve verzinking. - Deze vaak voorkomende passage maakt in de leer van de Boeddha het belang duidelijk van geluk als een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van concentratie en van geestelijke vooruitgang in het algemeen.

[46] deugdzaamheid, concentratie, wijsheid: het commentaar zegt: “Dit heeft betrekking op de drie categorieën van het achtvoudige pad, namelijk deugd (sīla), concentratie (samadhi) en wijsheid (paññna-kkhandha), hier verbonden met het pad van niet-wederkeer.”

[47] Het commentaar zegt: “Het is geen hindernis voor het bereiken van het pad en vervulling van heiligheid.” Voor iemand-die-niet-wederkeert, die de band van verlangen naar zinsgenot heeft vernietigd, is er geen gehechtheid aan lekker eten.

[48] met een geest van liefdevolle vriendelijkheid: dit en het volgende heeft betrekking op de vier goddelijke verblijven (Brahma-vihara).

[49] Het commentaar luidt: "Na de meditatie van degene-die-niet-wederkeert getoond te hebben (namelijk de meditatie over de goddelijke verblijven), toont de Gezegende nu de oefening van inzicht (vipassana) met als doel heiligheid (arahatta). En hij wijst op het bereiken ervan met de woorden: ‘Hij begrijpt wat bestaat’ (enz.). Deze persoon die niet wederkeert geeft, na te zijn opgekomen uit de meditatie over elk van de vier goddelijke verblijven, als definitie van ‘geest’ (nama) juist die staten van goddelijke verblijven en de geestelijke factoren die ermee verbonden zijn. Hij definieert dan als ‘vorm’ (rupa) de hartbasis (hadaya-vatthu) als zijnde de lichamelijke steun voor de geest; en ook de lichamelijke verschijnselen die ervan afstammen, definieert hij als vorm. Als hij op die manier ‘geest’ en ‘vorm’ omschrijft, “begrijpt hij wat bestaat.” Hierdoor is een definitie van de waarheid van lijden gegeven.

        Als hij dan het ontstaan van het lijden begrijpt, verstaat hij ‘wat laag is’. Hierdoor is de waarheid van het ontstaan van lijden omschreven. Door verder de middelen om het lijden op te geven te onderzoeken, verstaat hij ‘wat verheven is’. Hierdoor is de waarheid van het pad omschreven.”

[50] ...en wat voor ontsnapping ...: Het commentaar luidt: “Hij weet dat er Nibbāna is als een ontsnapping boven die waarneming van de goddelijke verblijven uit. Daardoor is de waarheid van het ophouden omschreven.”

[51] Het verkondigen van de bevrijding van de kankers (asava) wijst op het bereiken van heiligheid. Die wordt ook ‘uitdoving van de kankers’ genoemd.

[52] ‘gewassen met het innerlijke bad’. Volgens het commentaar gebruikte de Boeddha deze zegswijze om de aandacht van de brahmaan Sundarika-Bharadvaja erop te vestigen. Want deze brahmaan geloofde in zuivering door rituele wassing. De Boeddha zag vooruit dat, indien hij lovend sprak over ‘zuivering door wassing’, de brahmaan zich aangetrokken zou voelen om de wijding onder hem te ontvangen en uiteindelijk Nibbāna zou bereiken.

[53] Bharadvaja was de naam van de stam van de brahmaan; Sundarika was de naam van de rivier die volgens die brahmaan zuiverende kracht bezat. Zie ook Sn. III.4, verzen 455-486. 

[54] Deze verzen zijn hier verkort weergegeven.         

[55] Een brahmaans reinigingsfeest in de maand Phagguna (februari-maart).

[56] Uposatha.

[57] namelijk in de leer van de Boeddha, in de wateren van het edele achtvoudige pad.

[58] The Discourse on Effacement (Sallekha Sutta), Maj.Nik. 8, in: Nyânaponika Thera (ed.): The Simile of the Cloth and The Discourse on Effacement. Two Discourses of the Buddha from the Majjhima-Nikâya. Kandy 1964, Wheel Publication 61/62, p. 30-42.

[59] dit is het inzien van de vier edele waarheden.

[60] dit is het hebben van een onthoudende, vredige, geweldloze gezindheid.

[61] dit is het gebruiken van ware, verzoenende, milde en wijze taal (ook in geschrift).

[62] dit is afzien van doden, van stelen, en van ongeoorloofd seksueel gedrag.         

[63] dit is zodanig in levensonderhoud voorzien dat men anderen geen schade of nadeel of letsel toebrengt.         

[64] ze bestaat erin dat men het onheilzame niet laat opkomen, dat het reeds opgekomen onheilzame overwonnen wordt, dat het reeds ontstane heilzame behouden wordt en dat het heilzame dan tot ontwikkeling gebracht wordt.

[65] die bestaat in het voortdurend beschouwen van het lichaam, van de gevoelens, van de geest en van de geestelijke objecten.

[66] Dit is het vertoeven in de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).

[67] Webb 1975, p. 9-10; U Ko Lay 1985, p. 45-47; Bapat 1958, p. xi-xiii.

[68] "alleen hier" betekent: bij de volgelingen van de Boeddha.

[69] De vier ware monniken (samana) zijn de vier soorten van edelen, de vier soorten van heiligen.         

[70] De volgelingen van die andere leraren zagen verschillende sferen van bestaan, die met de meditatieve verdiepingen corresponderen, als hoogste doel.

[71] De leer van niet-zelf is uniek; is alleen te vinden in de Dhamma van de Boeddha.

[72] Blijkbaar hield deze verblinde prins het einde van dukkha voor een gering doel en dacht hij dat het hebben van bovennatuurlijke krachten hoger was.

[73] Het in beweging zetten van het wiel der leer betekent: de waarheid te doordringen en ze te onderwijzen.

[74] Meer hierover, zie in: M.115.

[75] Verschillende namen voor hogere geestelijke toestanden van de concentratie. Zie o.a. M.77 en M.137.

[76] De zekerheid over het verkrijgen van de bevrijding.

[77] Bapat 1958, p. xii; Webb 1975, p. 9.

[78] U Ko Lay 1985, p. 45.

[79] Volgens het commentaar verwonderde Mahānāma zich erover dat begeerte en haat nog zo sterk bij hem aanwezig waren, hoewel hij toch al een eenmaal wederkerende was. Volgens de Australische monnik Ajahn Brahmavamso had Mahanama toen nog niet eens het eerste niveau van heiligheid bereikt. ("A Critique of Venerable Bhikkhu Bodhi's 'Jhāna and the Lay Disciple, according to the Pāli Suttas"). Volgens de eerwaarde Ajahn Brahmavamso had Mahānāma geen kennis van de meditatieve verdiepingen en kon daarom nog niet eens een in de stroom getredene zijn geweest. Zijn stelling is dat men kennis moet hebben van een of meer meditatieve verdiepingen om een in de stroom getredene, een niet wederkerende en een volmaakte heilige te worden.         

[80] De eerste jhana – of iets dat nog meer vol vrede is. Mahanama, een broer van de eerwaarde Ananda en van de eerwaarde Anuruddha, leidde nog een leven met een gezin. Blijkbaar kon hij de jhanas niet uitoefenen, hoewel hij een edele volgeling was.         

[81] Dit is een belangrijke aanwijzing. Men moet niet op bovennatuurlijke realisatie wachten om het gevaar in de zintuiglijke genietingen in te zien.         

[82] Niganthā, knopenlozen; een tak van de Jainas. Zij waren aanhangers van Nataputta, ook Mahavira genoemd, een tijdgenoot van de Boeddha.

[83] Zie Bapat 1958, p. xiii; Webb 1975, p. 10; U Ko Lay 1985, p.46.

[84] U Ko Lay 1985, p.47-50; Bapat 1958, p. xiii-xiv; Webb 1975, p. 10.

[85] U Ko Lay 1985, p.47-48.

[86] Bapat 1958, p. xiii; Webb 1975, p. 10.

[87] Bapat 1958, p. xiii; Webb 1975, p. 10; U Ko Lay 1985, p.48.

[88] Bapat 1958, p. xiv; Webb 1975, p. 10.

[89] Zie Bapat 1958, p. xiv; Webb 1975, p. 10.

[90] Deze tekst staat ook in een deel van M.26.

[91] Bapat 1958, p. xiv; Webb 1975, p. 10.

[92] Bapat 1958, p. xiv; Webb 1975, p. 10; U Ko Lay 1985, p.49.

[93] Een motivatie om over de ik-loze natuur van het lichaam na te denken.

[94] samannāhāra; hier wordt duidelijk uitgelegd dat bewustzijn van oorzakelijke factoren afhankelijk is. Er bestaat geen bewustzijn zonder inhoud.

[95] "Op een dergelijke manier in het bestaan getreden": de inhoud van ons bewustzijn is onze wereld. Daaruit volgt dat de bestaansgroep van vorm waaraan gehecht wordt, niet alleen het eigen lichaam omvat, maar elke waargenomen vorm waaraan de illusie van "ik" zich kan hechten: dat behoort mij toe, of dat behoort mij niet toe, dat heb ik graag, of dat bevalt me niet.

[96] Bapat 1958, p. xiv; Webb 1975, p. 11.

[97] U Ko Lay 1985, p. 50.

[98] U Ko Lay 1985, p. 50.

[99] Bapat 1958, p. xiv; Webb 1975, p. 11.

[100] U Ko Lay 1985, p. 50-53; Bapat 1958, p. xiv-xvi; Webb 1975, p. 11-12.

[101] U Ko Lay 1985, p.50; Webb 1975, p. 11.

[102] Bapat 1958, p. xiv-xv; Webb 1975, p. 11.

[103] U Ko Lay 1985, p.51-52. Bapat 1958, p. xv; Webb 1975, p. 11.

[104] Bewustzijn is het object waarvan de vergankelijkheid niet direct kan worden gezien. Er bestaat geen bewustzijn dat op zich bestaat.

[105] Een wereldling kan niet direct inzien dat bewustzijn vergankelijk is. In het volgende legt de Boeddha het tegenmiddel uit: inzien dat bewustzijn van zijn essentie uit negatief is – het is altijd bewustzijn van iets – en dus oorzakelijk ontstaan, afhankelijk van vergankelijke factoren, en daarmee zelf vergankelijk en niet-zelf.

[106] Bapat 1958, p. xvii-xvii; Webb 1975, p. 12.

[107]  De eerwaarde Maha Kotthita werd geprezen als eerste onder degenen met analytisch verstand.

[108] Het verschil tussen onmiddellijk inzicht met hogere geestelijke kracht en volledig inzicht bestaat hierin: Onmiddellijk inzicht hebben alle edelen vanaf stroomintrede gemeenschappelijk. Volledig inzicht is het geheel en al doordringen van de vier edele waarheden hetwelk naar de vernietiging van de neigingen, naar Arahantschap leidt.

[109] De bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid zijn twee aspecten van Arahantschap.

[110] De afwezigheid van bewustzijn alleen is niet voldoende om de toestand van dood te beschrijven. Levenskracht en hitte moeten eveneens verdwijnen.

[111] Bedoeld is dat ademhalen, denken, waarneming en gevoel ophouden. (Vgl. M.44)

[112] De bevrijding van het gemoed is een toestand zonder lijden. Deze toestand kan tijdelijk door ontwikkeling van de geest/concentratie bereikt worden. Hij kan permanent bereikt worden door de vernietiging van de neigingen. De noch pijnlijke noch aangename bevrijding van het hart is de vierde jhana; de onmetelijke bevrijding van het hart is de praktijk van de Brahmaviharas, de goddelijke verblijven; de bevrijding van het hart door nietsheid is de derde vormloze meditatieve verdieping. De bevrijdingen van het hart worden 'onwrikbaar' genoemd wanneer ze verbonden zijn met de vernietiging van de neigingen.

[113] En wel juist die kenmerken of kentekenen (nimitta), waarvan men zich bij de oefening van de beheersing van de zintuigen probeert te bevrijden.         

[114] 'Persoonlijkheid' (sakkāya) is de illusie die door hechten aan de groepen van bestaan tot stand komt; niet te verwisselen met 'persoon' (puggala), de individualiteit die ook Verlichten hebben.

[115] Hechten is deel van de vijf groepen van bestaan, dus zelf onderwerp van hechten. De eerwaarde Dhammadinnā maakt hier de kringloop duidelijk die bestaat uit onwetendheid, hechten en dukkha.         

[116] Datgene wat het lichaam, de taal en de geest vormt, niet datgene wat door lichaam, taal en geest gevormd wordt. Ademen is weliswaar een lichamelijke activiteit, maar is niet heilzaam noch onheilzaam. Maar adem is datgene wat het lichaam determineert (o.a. in leven houdt). Denken is geen handeling van taal, maar dat wat de uiting van taal vormt. Waarneming en gevoel zijn geen geestelijk kamma; zij vormen de geest.

        De formatie ademen eindigt op z'n laatst bij de vormloze (lichaamloze) meditatieve verdiepingen. Waarneming en gevoel eindigen in de meditatieve toestand van 'beëindigen van waarneming en gevoel'. Daarom deze volgorde.

[117] 'Denken' eindigt bij de eerste jhana. Vitakkavicāra heeft echter ook de betekenis van 'begin- en aanhoudende toewending tot het meditatie-object' in de eerste jhana. Die toewending eindigt in de tweede jhana.         

[118] Mogelijk met dezelfde betekenis als het onderkennen van de drie eigenschappen van het bestaan: niet-zelf (anattā) resp. leegheid contact, vergankelijkheid (anicca) resp. kentekenloos contact, het onvoldane, niet tevreden stellende (dukkha) resp. wensloos contact.

[119] Er hoeven geen prostituees mee bedoeld te zijn. Met het woord paribbājikā is bedoeld een rondtrekkende spiritueel zoekende. Rondtrekkende vrouwelijke asceet of rondtrekkende non is niet de juiste omschrijving, omdat bedoelde vrouwen met mannen omgang hebben naar het schijnt.

[120] Een interessante toevoeging aan de veelbesproken vraag of planten levende wezens zijn en pijn kunnen voelen. Blijkbaar kan het „zenuwsysteem“ van planten tot woonplaats dienen van fijnstoffelijke wezens. Dit is een mogelijke uitleg waarom volgens Boeddhistische leer planten geen kamma verrichten maar toch op mentale golven reageren.

[121] Voor een gedetailleerde analyse van deze dingen, zie M.114. 

[122] In het eerste geval geeft iemand toe aan zijn neigingen om onheilzame behoeftes (verlangens) te bevredigen, tegen het verzet van zijn verstandelijk inzicht in de noodzaak van ethisch gedrag. In het tweede geval is dat inzicht niet aanwezig. In het derde geval volgt iemand zijn verstandelijk inzicht in de noodzaak van ethisch gedrag, tegen het verzet van zijn neigingen om onheilzame behoeften te bevredigen. In het vierde geval zijn die onheilzame behoeften niet aanwezig.         

[123] U Ko Lay 1985, p. 55-57; Webb 1975, p. 13.

[124] U Ko Lay 1985, p. 55; Webb 1975, p. 13.

[125] Dit is een beschrijving hoe de mediterenden die neigen naar kalmte van geest, eerst concentratie en dan inzicht kunnen uitoefenen. Belangrijk is de combinatie van de in de jhanas bereikte scherpte van geest met aansluitend wijs overwegen. Daarbij moet niet allen het feit beschouwd worden dat de jhana nu voorbij is, maar ook dat zij oorzakelijk ontstaan is door vergankelijke factoren.

        'Geproduceerd' (abhisankhata) of 'op hogere manier gevormd': de ik-vormende dingen zijn in de jhanas subtieler en daarom moeilijker als zodanig te herkennen dan in het zintuiglijk beleven. In veel geestelijke tradities het mystieke beleven in de meditatieve verdiepingen geïdentificeerd met het 'zelf', de 'ziel' of 'tegenwoordigheid van God', of tenminste met een stap in die richting.         

        De oefenende hier heeft echter een wijsheid van dergelijke hoogte dat hij het geluk van de meditatie als dukkha ziet – waarlijk geen gemakkelijke oefening. Hij ziet dat de meditatieve verdiepingen niet eeuwig zijn, dat ze ooit zullen eindigen. En hij ziet ook dat met het beëindigen ervan dukkha in de zin van de vier edele waarheden moet eindigen (nirodhadhamma). Dit beëindigen van dukkha wordt aansluitend verwerkelijkt door de vernietiging van de neigingen.         

[126] Meer over gelijkmoedigheid, zie M.137.

[127]  Jīvaka was als kind door een courtisane te vondeling gelegd. Volgens de overlevering was hij de zoon van de courtisane Ambapali en koning Bimbisara. Het kind werd opgevoed door prins Abhaya. Later werd Jīvaka arts aan het hof van koning Bimbisara en lijfarts van de Boeddha en een in de stroom getredene.

[128] Alternatieve vertaling: “zij geven geen juiste voorstelling van mijn woorden. Ze beschuldigen mij met valsheden en vertellen leugens."

[129]  Tegenwoordig zijn er meerdere boeddhistische sekten, ook binnen de Theravāda-traditie, die beweren dat de Boeddha vegetarisme heeft gepredikt. Vlees eten gelijk te stellen aan een subtiele vorm van doden berust op een verkeerd begrijpen van kamma.

[130] over onrein, ongeoorloofd voedsel, zie Amagandha sutta, Sn.II.2 (vv. 239-252).

[131]  Bij Brahmā is de toestand van liefdevolle vriendelijkheid vergankelijk, zij het zeer lang durend. In tegenstelling daarmee kan bij de Boeddha nooit meer kwaadwil, het tegenovergestelde van liefdevolle vriendelijkheid, ontstaan. De tegenhangers van de andere drie goddelijke verblijven (brahmavihāra) medeleven, medevreugde en gelijkmoedigheid zijn: wreedheid, afgunst en tegenstand.

[132] Webb 1975, p. 13.

[133] Zie U Ko Lay 1985, p.56-57; Webb 1975, p. 13

[134] De drie lagere sferen van bestaan: hel, dierenwereld en wereld van de hongerende geesten (peta).         

[135] Een enkele wilsactie kan niet tegelijk heilzaam en onheilzaam zijn. Bedoeld is hier een mengeling uit heilzame en onheilzame handelingen waarbij noch het ene noch het andere erg op de voorgrond treedt.

[136] "Vernietiging van handeling“ heeft betrekking op de toestand van de Arahant. Hij verricht wel handelingen met lichaam, taal en geest, maar hij verricht geen karmische handeling die onder invloed staat van begeerte, haat en onwetendheid. Zijn activiteiten hebben geen karmisch resultaat.

[137] Hiermee is niet filosofisch positivisme bedoeld, maar de bevestiging van de mogelijkheid van een wedergeboorte in een volgend bestaan.

[138] De leer dat er geen resultaat is van daden is een leer van de sekte van de Ajivakas, en wordt toegeschreven aan Pūrana Kassapa. Het gaat hier echter niet om een nihilistisch materialisme, maar om een fatalistische instelling die het toekomstige verloop van de wezens als onveranderlijk beschrijft, ongeacht welke daden zij verrichten.

[139] Een verdere leerstelling van de Ajivakas, de leer van niet-oorzakelijkheid. Deze leerstelling wordt toegeschreven aan Makkhali Gosāla. Ze is eveneens fatalistisch.         

[140] Kusa-gras is gras met kleine weerhaken.

[141] U Ko Lay 1985, p.58-60; Webb 1975, p. 13-14.

[142] De vijf lagere boeien leiden naar geboorte in de zinnelijke sferen. De vernietiging ervan komt tot stand bij het bereiken van het derde niveau van heiligheid, de niet-wederkeer, en leidt naar geboorte in de Zuivere Verblijven.

[143] Inzicht gebaseerd op kalmte van geest; zelfs in deze verheven toestanden van de geest worden de kenmerken van het bestaan onderkend.         

[144] Wanneer de vormloze verdiepingen als basis voor inzicht dienen, is vorm als object van beschouwing niet meer aanwezig.

[145] De bevrijding is in beide gevallen dezelfde. De manier waarop ze verkregen wordt, verschilt onderling, al naar gelang concentratie of wijsheid de overheersende vaardigheid is. In beide gevallen zijn zowel concentratie als wijsheid hoog ontwikkeld aanwezig.         

wijsheid de sleutelpositie inneemt. De boeien worden niet verwijderd door oplettendheid maar door het doordringen van de vier edele waarheden.

[146] Volgens de Pātimokkha-regels mogen de bhikkhus alleen in de tijd tussen zonsopgang en middageten. [Zij eten meestal een klein ontbijt en dan rond 11 uur een middagmaal]. De praktijk om slechts één keer per dag te eten, is een toegevoegde oefening.

[147] In sommige Vipassana-tradities wordt heel veel waarde gehecht aan oplettendheid, zodat men de indruk kan krijgen dat oplettendheid het centrale thema van de leer van de Boeddha is. Maar de Boeddha toont hier duidelijk dat niet oplettendheid maar wijsheid de sleutelpositie inneemt. De boeien worden niet verwijderd door oplettendheid maar door het doordringen van de vier edele waarheden.

[148] De vierde verdieping en ook de vormloze verdiepingen worden op de voorgrond geplaatst omdat deze meditatieve toestanden al een hoge mate aan verzaking veronderstellen. In het volgende zal men evenwel zien dat de Boeddha ervoor waarschuwt om zich op de lauweren van elk concentratieniveau uit te rusten.

[149] Het beëindigen van waarneming en gevoel is geen verdere meditatieve verdieping, maar komt tot stand door de combinatie van kalmte van geest en bovennatuurlijk inzicht. Voorwaarde is minimaal de vernietiging van de vijf lagere boeien, dus niet meer wederkeer.         

[150] Het feit of een gevoel aangenaam, pijnlijk of neutraal is, zegt niets over karmische gevolgen van de daad die met dat gevoel verbonden is. In M.137 wordt uitvoerig uitgelegd dat gevoelens die een toename van het heilzame met zich meebrengen, berusten op inzicht. Gevoelens die een toename van het onheilzame met zich meebrengen, berusten op het vasthechten aan zinnelijke objecten.

[151] Bij de volgende zevenvoudige indelen van edelen (heiligen) staat hun geestelijke vaardigheid op de voorgrond, minder de classificatie naar aantal van afgelegde boeien, zoals het geval is bij de viervoudige resp. de achtvoudige indeling.         

[152] Iemand die op beide manieren bevrijd is, is een Arahant die bevrijding verkregen heeft op de basis van een vormloze verdieping, resp. een Arahant die de vormloze verdiepingen kan uitoefenen. Iemand die door wijsheid bevrijd is, is een Arahant in het algemeen.         

[153] De drie laatstgenoemde individuen zijn niet meer wederkerenden; bij hen is de neiging van de zinnen vernietigd, de neiging tot worden heeft alleen nog betrekking op worden van fijnstoffelijke vorm of vormloos worden; de neiging van onwetendheid is nog aanwezig. Bij de lichaamsgetuige staat de vaardigheid van concentratie voorop, bij iemand die rijp is in visie staat de vaardigheid van wijsheid voorop, bij de door vertrouwen bevrijde staat het vertrouwen in de Boeddha, Dhamma en Sangha voorop. Andere interpretaties brengen deze begrippen in betrekking op alle edelen vanaf stroomintrede: de bij hen vernietigde neiging is de neiging van visie die in enkele leerreden genoemd wordt.

[154] Degene die de Dhamma volgt en degene die vertrouwen volgt zijn ertoe bestemd om in de stroom in te treden. Bij hen staat wijsheid, resp. vertrouwen op de voorgrond.         

[155] Het commentaar heeft een eenvoudige uitleg: 'met het geestelijke lichaam.' Misschien is ook de omschrijving 'in dit leven' toelaatbaar.

[156] U Ko Lay 1985, p.60-63; Webb 1975, p. 14-15.

[157] In M.90 zegt de Boeddha dat het mogelijk is alles te weten en te zien, maar niet alles ineens. In A.IV.24 zegt hij dat hij alles kent wat zichtbaar, hoorbaar, voelbaar en waarneembaar is. [Hij kent ervan dat alles zonder zelf is, dat het vergankelijk is, oorzakelijk ontstaan].

[158] Deze vragen gaan uit van een zelf, een ik.

[159] De Tathāgata identificeert zich niet met de vijf khandhas en kan ook niet ermee geïdentificeerd worden, hij is „niet vindbaar“

[160] Webb 1975, p. 15; U Ko Lay 1985, p. 62.

[161] Het kasina is een meditatie-object dat vooral geschikt is voor de meditatie voor kalmte. De oefenende gaat uit van een uiterlijk object, bijvoorbeeld een gekleurde schijf, en ontwikkelt een geestelijk beeld ervan. Bij het naderen tot die verdiepingen verandert dat innerlijk beeld tot een zogenaamd teken (nimitta), dat onafhankelijk van de verbeelding als een uiterlijk object schijnt te bestaan, maar aan helderheid en zuiverheid het 'echte' gekleurde object overtreft. De kleuren-kasinas zijn wellicht de eenvoudigste vorm van deze manier van mediteren. De iets moeilijker kasinas nemen de elementen als object. Bij het aarde-kasina bijvoorbeeld wordt gemediteerd over een omgrensd gebied van vastheid (niet over de kleur van aarde). De moeilijkste kasinas zijn ruimte en bewustzijn. De kasina-meditatie geldt als voorwaarde voor de ontplooiing van bovennatuurlijke vaardigheden. Het kasina kan ook gebruikt worden om inzicht te verkrijgen.

[162] U Ko Lay 1985, p. 63.

[163] Die is een Arahant.

[164] 'Zonder rest' wijst erop dat het bovennatuurlijke niveau van stroomintrede is bedoeld, en niet alleen tijdelijk deugdzaam gedrag op grond van terughoudendheid.

[165] De Arahant heeft deugdzaam gedrag, maar hij identificeert zich niet ermee, het is niet 'zijn' deugdzaamheid. Omdat dit gedrag geen karmische vrucht meer veroorzaakt, kan het ook niet als 'heilzaam' aangeduid worden.

[166] Commentaar: de eerste jhana in verbinding met het bereiken van niet meer wederkeer. Bij het bereiken van niet meer wederkeer wordt zinsbegeerte en kwaadwil vernietigd zodat genoemde onheilzame bedoelingen niet meer kunnen ontstaan.

[167] Commentaar: de tweede jhana in verbinding met het bereiken van Arahantschap.

[168] U Ko Lay 1985, p. 63.

[169] Commentaar: In het verleden kregen de volgelingen van deze sekte door middel van kasina-meditatie de derde jhana en werden wedergeboren in de hemel van schitterende glorie. Na verloop van tijd ging deze praktijk verloren en de asceten leerden deze hemelse wereld alleen van horen zeggen kennen, en beschouwden onjuist het navolgen van de genoemde vijf regels van deugdzaamheid als de weg erheen. Zij kenden niets hogers dan de derde jhana.

[170] Arahantschap is ook mogelijk zonder wereldlijke bovennatuurlijke vaardigheden. 'Het kennen van verleden en het zien van de toekomst' heeft dus niet betrekking op deze vaardigheden maar op de zekerheid dat de neigingen vernietigd zijn en dat daarom geen karmisch handelen meer plaats vindt dat oorzaak voor toekomstige geboorte zou kunnen zijn.

[171] Volgens het commentaar had hij ten tijde van de Boeddha Kassapa een andere monnik ervan overtuigd om de Orde te verlaten; en dit was nu het karmische resultaat ervan. Maar de beide lange leerreden van de Boeddha zouden later hun uitwerking tonen: ten tijde van keizer Asoka kreeg hij als bhikkhu Assagutta de volmaakte heiligheid.

[172] Webb 1975, p. 15-16; U Ko Lay 1985, p. 63-67.

[173] Ratthapāla had voor de wijding tot monnik zijn leven geriskeerd. De Boeddha noemde hem als eerste onder degenen die uit vertrouwen in de huisloosheid vertrokken waren.

[174] de Eerwaarde Angulimāla had drie van de ascetische oefeningen (dhutanga) op zich genomen.

[175] d.w.z. sedert Angulimāla het eerste niveau van heiligheid bereikt had.

[176] Deze paritta wordt in Boeddhistische landen door vrouwen in verwachting als bescherming gereciteerd.

[177] Dit bleef hem door zijn Arahantschap bespaard.

[178] Deze verzen bevinden zich ook in het Theragāthā, en gedeeltelijk in het Dhammapada.

[179] Vergelijk Dhp.173.

[180] ‘Ongevaarlijk’ is de betekenis van 'Ahimsaka', zijn vroegere naam. Uit dit vers kan men opmaken dat hij als Arahant - en misschien al eerder - de naam Angulimala gewijzigd had in Ahimsaka.

[181] Men zegt dat bhikkhus, die nog geen Arahants zijn, hun aalmoezen als erfgenamen van de Boeddha eten. De Arahants eten 'schuldenvrij' omdat zij zelf tot hoogste veld van verdienste zijn geworden.

[182] Webb 1975, p. 16-17; U Ko Lay 1985, p. 67-70.

[183] U Ko Lay 1985, p.67; Webb 1975, p. 16.

[184] U Ko Lay 1985, p.68; Webb 1975, p. 16.

[185] U Ko Lay 1985, p. 68.

[186] U Ko Lay 1985, p. 68-69.

[187] U Ko Lay 1985, p. 69.

[188] U Ko Lay 1985, p. 69; Webb 1975, p. 17.

[189] U Ko Lay 1985, p. 70.

[190] U Ko Lay 1985, p. 70; Webb 1975, p. 17.

[191] U Ko Lay 1985, p. 70-73; Webb 1975, p. 17-18.

[192] U Ko Lay 1985, p. 70; Webb 1975, p. 17.

[193] Zie Webb 1975, p. 17; U Ko Lay 1985, p. 71.

[194] U Ko Lay 1985, p. 71.

[195] Zie U Ko Lay 1985, p. 71.

[196] De wereldlijke materiële dingen zijn de vijf soorten van zinnelijke genoegens. Het "onwrikbare" is in het algemeen een verzamelbegrip voor de meditatieve toestanden, waarin gelijkmoedigheid de voornaamste geestelijke factor is, dus de vierde jhana en de vormloze meditatieve verdiepingen. Hier worden echter de sfeer van "er is niets" en de sfeer van "noch waarneming noch niet waarneming" afzonderlijk vermeld.         

[197] Een vergrijp van de beide zwaarste soorten fouten. Er zijn voorbeelden van mensen bij wie een dwaling wat betreft de eigen spirituele toestand tot achteruitgang leidde. Thans hebben wij geen daadwerkelijke hulp van de Boeddha meer. Ieder die de leer van de Boeddha navolgt, is op zijn eigen wijsheid aangewezen. Men kan zich gelukkig prijzen als men een geestelijke vriend (kalyanamitta) heeft die iemand bij het afwijken van de weg de juiste richting kan wijzen.         

[198] De Boeddha geeft de maatstaf voor de zelfbeoordeling. Wie nog een ik-maken wat betreft de zintuiglijke objecten kan vaststellen, kan er zeker van zijn dat het "uiteindelijke inzicht" slechts een vermeend inzicht is, ook al ondervindt de geest spektakulaire en verheven toestanden. Wie nog een ik-mening heeft, heeft zijn inzicht overschat.         

[199] U Ko Lay 1985, p. 72.

[200] Men moet zich bij het lezen van de leerreden steeds voor ogen houden tot wie de leerrede steeds gericht is. Hier worden blijkbaar edele discipelen toegesproken die de Dhamma zelf gezien hebben. Hun al aanwezige wijsheid moet tot een definitieve doorbraak verholpen worden. Wanneer een wereldling zich moeite doet om een dergelijke zienswijze in te nemen kan het zijn dat hij alleen frustratie oogst omdat de voorwaarden ervoor nog niet aanwezig zijn.

[201] Bhikkhu Bodhi vermoedt dat deze merkwaardige formulering stamt van mediterenden buiten de leer van de Boeddha en dat ze door de Boeddha van een andere betekenis voorzien werd. Het schijnt te gaan om het loslaten van zinnelijke genietingen en zintuiglijke waarnemingen. (vergelijk Sam.Nik. 22, 55).         

[202] De essentie van de praktijk: inzien hoe persoonlijkheid zich vasthecht aan de zintuiglijke sfeer, de sfeer van fijnstoffelijke vorm en de vormloze sfeer; bevrijding is het einde van het vasthechten aan persoonlijkheid.

[203] M.107; M.125.

[204] M.107; M.125.

[205] M.107; M.125

[206] M.107; M.125

[207] M.107; M.125.

[208] M.107; M.125.

[209] M.107; M.125; M.51

[210] M.107; M.125.

[211] M.107; M.125.

[212] M.107; M.125; M.51.

[213] M.107; M.125; M.51.

[214] Rajagaha was gelegen in de buurt waar de Boeddha en de brahmaan vertoefden.

[215] M.107; M.125 ; M.51.

[216] U Ko Lay 1985, p. 72.

[217] Omgekeerd is bewustzijn de voorwaarde voor naam en vorm. Bewustzijn is zonder essentie, het is altijd bewustzijn van iets, is van iets afhankelijk. Dat iets (naam en vorm, gevoel, waarneming, wil, opmerken, contact en vorm, het zintuiglijk object) is ervan afhankelijk door bewustzijn "ontdekt" te worden. (vgl. M.9).

[218] Webb 1975, p. 18-19; U Ko Lay 1985, p. 73-75.

[219] U Ko Lay 1985, p. 73.

[220] In tegenstelling tot M.111 betekenen deze uitdrukkingen hier de volmaakte en definitieve vernietiging van de smetten.

[221] In de volgende alinea's worden negen van dertien overgeleverde praktijken van milde ascese (dhutanga) behandeld welke door de Boeddha toegestaan waren als tijdelijke maatregel om bepaalde smetten te overwinnen. Een drager van gewaden uit vodden verzamelt weggeworpen lompen en maakt daaruit zijn gewaden. Een verzamelaar van aalmoezen voedt zich enkel en alleen met datgene wat hij op zijn ronde voor aalmoezen ontvangt; hij neemt geen eten dat in het klooster gebracht wordt en neemt geen uitnodiging aan. Bewoners van bomen en begraafplaatsen worden genoemd naar de plek waar zij zich ophouden (de boombewoner leeft onder een boom, niet in de takken ervan). De oefening van steeds zitten, waarbij de liggende positie niet wordt ingenomen, en waarbij ook in de zithouding geslapen wordt, geldt als de moeilijkste praktijk.

[222] Voor een onrechtschapen mens is deze toestand niet mogelijk; het beëindigen van waarneming en gevoel is voorbehouden aan niet meer wederkerenden en Arahants.         

[223] De leerling in hogere oefening maakt zich nog voorstellingen, maar hij verwisselt ze niet meer met de werkelijkheid. Pas bij de Arahant is het 'einde van de voorstelling' bereikt.         

[224] De derde soort van geestelijk gedrag, namelijk juiste of verkeerde visie, wordt hier later en afzonderlijk besproken.

[225] Commentaar: het gevormde element zijn de vijf groepen van bestaan waaraan vastgehecht wordt; het niet gevormde element is Nibbana.

[226] Een edele is niet meer in staat om de vijf soorten van negatieve handeling te verrichten die onvermijdelijk tot wedergeboorte in het volgende leven in een hel leiden. De zekerheid over de Dhamma die bij stroomintrede verkregen wordt, sluit bovendien uit dat iemand anders dan de Boeddha als hoogste geestelijke leraar kend wordt.         

[227] Zwijgende Boeddhas; zij hebben de Verlichting bereikt op eigen kracht, zonder hulp van anderen; maar zij hebben niet het vermogen om anderen te onderwijzen.

[228] Bij sommige Paccekaboeddhas zijn eigenschappen genoemd maar niet bij allen; dit is waarschijnlijk om metrische redenen.

[229] De kleine Jāli en de grote Jāli.

[230] Vier Ānandas, vier Nandas en vier Upanandas.

[231] Zo luidt de standaardomschrijving, zie o.a. in M.141.

[232] Waarom vorming van de taal in samenhang met denken genoemd wordt, is in M.44 nader uitgelegd.

[233] Dit is een verkeerde levenswijze voor bhikkhus. Voor leken heeft de Boeddha elders beroepen als handel in wapens en drugs genoemd als verkeerd levensonderhoud. Voor beiden geldt: verkeerd is een levenswijze die bijdraagt tot eigen leed en tot leed van anderen.

[234] De verdere twee factoren op het pad van de Arahant worden in het algemeen zo uitgelegd: juist weten is het weten van de vernietiging van de neigingen, juiste bevrijding is het ondervinden van de bevrijding van alle neigingen.

[235] Discipelen die al meer dan 10 jaren in de Orde zijn, worden Theras genoemd.

[236] De Pavarana ceremonie is op het einde van de regenperiode. De monniken vermanen elkaar dan onderling.

[237] vier juiste inspanningen, namelijk zich inspannen om nog niet ontstane onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan; de inspanning om reeds ontstane onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen; zich inspannen om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan; en zich inspannen om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten voortduren, te versterken, te laten toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

[238] Deze vaardigheden of krachten zijn: de kracht van vertrouwen, de kracht van energie, de kracht van oplettendheid, de kracht van concentratie en de kracht van inzicht.         

[239] Deze geestelijke krachten zijn: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie, wijsheid.

[240] De factoren die naar de Verlichting leiden, zijn: 1. oplettendheid; 2. onderzoeken van de waarheid; 3. energie; 4. vreugde; 5. sereniteit; 6. concentratie; 7. gelijkmoedigheid.

[241] Men kan ook op een stoel gaan zitten.

[242] Volgens de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).

[243] Zowel door samatha (kalmte) als ook door vipassana (inzicht).

[244] Namelijk op de ademhaling.

[245] van lichaam, gevoel, waarneming, wilsformaties en bewustzijn.

[246] Het is een ondervinden van het lichaam dat als manifesterend aarde-element (aanraking bijvoorbeeld aan de top van de neus) en als manifesterend wind-element (beweging van de adem) kan worden begrepen.

[247] Het beschouwen van vervoering en zaligheid is speciaal beschouwing van gevoel. De beschouwing van datgene wat de geest vormt, (dit is volgens de omschrijving ervan in M.44 waarneming en gevoel) is het beschouwen van gevoel in het algemeen. Een tot rust komen van de formatie van de geest vindt plaats in de vierde jhana. Daar is alleen nog neutraal gevoel aanwezig. Dit is een aanwijzing erop hoe het meditatieve ondervinden gebruikt kan worden voor het verkrijgen van inzicht, respectievelijk daarop dat kalmte en inzichtmeditatie niet strikt van elkaar zijn te scheiden.

[248] 'concentreren' en 'bevrijden' zijn criteria van de beschouwing van de geest zoals in M.10 uitgelegd wordt.         

[249] Vergankelijkheid, verzaking, beëindiging, loslaten zijn objecten van de geest; het zijn zonder uitzondering de wetmatigheden die lichamelijke en geestelijke processen bepalen. Het commentaar vermeldt bovendien dat hebzucht en droefenis overeenkomen met de hindernissen van zinnelijke begeerte en kwaadwil. Deze twee hindernissen kunnen eveneens onderwerp van de beschouwing van objecten van de geest zijn.

[250] Het gaat hier niet onvoorwaardelijk om vervoering in de zin van onderdeel van meditatieve verdiepingen. Vervoering kan ook ontstaan door sterke overgave of belevenissen van inzicht en dergelijke.

[251] Commentaar: Bij de grondslagen van oplettendheid (M.10) ligt het hoofddoel op inzicht, maar hier op concentratie.         

[252] Edelen = heiligen.

[253] Volgens het commentaar zijn dit de verschillende bovennatuurlijke vaardigheden die in M.77 opgesomd worden. 

[254] Letterlijk staat er 'het weer verschijnen.' Ik vertaal dit als 'de wedergeboorte'.

[255] Sankhāra betekent 'vorming, formatie, determinerende factor' e.d. Elk wederverschijnen vindt plaats op grond van formaties, is oorzakelijk ontstaan.

[256] Behalve zulke voorwaarden als wijsheid, vertrouwen, deugdzaamheid etc., moet blijkbaar ook de nadruk op de bedoeling ervan gegeven zijn om tot een bepaald doel te leiden. En blijkbaar mogen daarbij ook wereldlijke doelen bedoeld zijn, ook voor monniken.         

[257] Hij richt zijn geest erop en ontplooit hem. Dit betekent in samenhang met de sferen van vorm dat de oefenende de respectievelijke meditatieve verdiepingen beheerst.

[258] De volgende vijf sferen van bestaan zijn het domein van de niet meer wederkerende. Tot de vormende factoren behoort hier dus ook de vernietiging van de vijf lagere boeien.

[259] Nibbana is het ongeborene, het niet gevormde. Daarom zijn er ook geen formaties die daarop betrekking zouden kunnen hebben. Het niet gevormde is echter niet gewoon de afwezigheid van een wedergeboorte, omdat de bevrijding 'hier en nu' plaatsvindt. Op het ogenblik van de bevrijding eindigt geboorte in de zin van oorzakelijk ontstaan. 'Geboorte is ten einde gebracht ...'         

[260] U Ko Lay 1985, p. 75-77; Webb 1975, p. 19-20.

[261] Commentaar: Vertoeven in leegheid (suññatāvihāra) heeft betrekking op de meditatieve bereikingstoestand van de leegheid (suññatāphala-samāpatti), een bereikingstoestand in verbinding met Arahantschap, waarin men intreedt wanneer men zich concentreert op het leegheidsaspect van Nibbana.

[262] Hier maakt de Boeddha duidelijk dat leegheid in wezen negatief is, d.w.z. leegheid is steeds leegheid van iets dat afwezig is. Men zou de indruk kunnen krijgen dat de Boeddha latere ontwikkelingen in het Boeddhisme heeft voorzien, welke ontwikkelingen ertoe neigen om het begrip leegheid te verzelfstandigen. Op een andere plaats wordt ekattā met 'eenheid' vertaald. Het hier gekozen begrip 'enkelvoudigheid' moet de betekenis 'ondeelbaarheid' (niet: 'harmonie, eensgezindheid') duidelijk maken.

[263] Het verdere verloop van de leerrede toont dat de hoogste verwerkelijking van leegheid tot stand komt met het vernietigen van de neigingen, met het overwinnen van de ik-illusie. Het kwaad zit niet in de concepten zelf. Het gaat er niet om de concepten te vernietigen, maar om het conceptualiseren te begrijpen en te transcenderen.         

[264] Bij de vormloze meditatieve verdiepingen is 'met het verdwijnen van de waarneming van de zintuiglijke inwerking, met het niet acht slaan op de veelheidswaarneming' tijdelijk de basis niet meer gegeven voor het theoretisch buiten de oevers gaan. (Zie M.18)

[265] Onder kentekenloze concentratie wordt in de Theravada traditie meestal het doordringen van vergankelijkheid begrepen. In M.43 wordt de kentekenloze concentratie iets anders beschreven.

[266] Het niet hechten aan iets, ook niet aan verheven geestelijke toestanden, leidt naar de vernietiging van de neigingen. (Zie M.52)         

[267] Bedoeld zijn zowel de meditatieve verdiepingen als ook de bovennatuurlijke verwerkelijking. Dit blijkt uit het volgende.

[268] Grof: hier niet in de zin van pharusavācā, woorden die hard, beledigend zijn, maar pothujjanikākathā, een manier van spreken van gewone mensen, wereldlingen (puthujjanā).

[269] Zoals ook in M.121 staan hier maatregelen die geschikte praktijkvoorwaarden scheppen, aan het begin.         

[270] Dit de beschrijving van de toestand van een niet meer wederkerende.

[271] Dat is een beschrijving van de toestand van een Arahant.

[272] Blijkbaar zijn de leraar en leerling in de voorafgaande paragrafen leraar en leerling buiten de Dhamma-vinaya van de Boeddha. Het commentaar vergelijkt de val van een leerling van de Boeddha met de val van een olifant; de val van een leerling buiten de Boeddha-dhamma met de val van een ezel.

[273] Een pottenbakker schenkt aan de vochtige klei weinig aandacht, in tegenstelling tot de pottenbakkerswaar die gereed is.

[274] U Ko Lay 1985, p. 76; Webb 1975, p. 19.

[275] Deze en de volgende verzen zijn ook te vinden in Dhammapada 3, 5, 6, 328-330.

[276] Zoals in M.31; in het volgende wordt echter duidelijk dat de drie bhikkhus in deze leerrede nog naar Arahantschap streven, terwijl ze in M.31 de volmaakte heiligheid al verkregen hebben.

[277] Het commentaar zegt dat met ‘licht’ een verschijnsel bij intrede in de meditatieve verdieping bedoeld is. Volgens anderen is het nemen van het licht-kasina in de vierde jhana een voorstadium tot het uitoefenen van het hemelse oog. De eerwaarde Anuruddha bezat inderdaad later (ook al vóór zijn Verlichting) deze bovennatuurlijke vaardigheid. Maar aansluitend legt de Boeddha het verdwijnen van licht en zien van vormen uit in samenhang met de hindernissen van de concentratie. Dat zou betekenen dat hier nog geen sprake kan zijn van vierde verdieping en hemelse oog. Het is mogelijk dat met ‘licht’ de kwaliteit en lichtkracht van het kasina-object bedoeld is en met ‘zien van vormen’ de stabiliteit en scherpte ervan. Beide zijn indicatoren voor de betreffende toestand van concentratie.

[278] Tañca nimittam na pañivijjhāmā. Nimitta betekent over het algemeen ‘teken, kenteken’ en wordt vaak gebruikt bij verschijningen in de meditatie, respectievelijk bij meditatie-objecten.

[279] Angst (chambhitatta); bij ongeoefende mensen die mediteren kan de intrede in de verdiepingen ondanks de aangename aanwezigheid van de verdiepingsschakels existentiële angst opwekken, omdat de “beschouwer” met het beëindigen van de hindernissen minder bespeurbaar is en de “maker” in de volle concentratie verdwijnt.

[280] Blijde opwinding (ubbilla) is het tegendeel van angst; het is een gemoedsstemming die de bijna verkregen verdieping weer teniet maakt.

[281] Misschien zijn de zinloze gedachten bedoeld die soms bij de meditatie kunnen ontstaan.

[282] Het begrip cittassa upakkileso wordt ook in M.7 gebruikt. Daar gaat het meer om een ethische samenhang (bevlekkingen van de geest). Hier gaat het om storingen bij de ontplooiing van concentratie (troebelingen van de geest). - Deze leerrede richt zich tot oefenenden die al vorderingen in de kalmte van geest en in de overwinning van de grove hindernissen gemaakt hebben, maar bij wie nog de laatste kleine stap naar volmaakte concentratie ontbreekt.

[283] Dan volgen veel manieren waarop iemand vroeger gefolterd werd.

[284] U Ko Lay 1985, p. 77; Webb 1975, p. 20.

[285] Webb 1975, p. 20-21; U Ko Lay 1985, p. 78-80.

[286] Ñânananda, Bhikkhu: 'Bhaddekaratta Sutta (The Discourse on the Ideal Lover of Solitude),' in: Ideal Solitude. An exposition of the Bhaddekaratta Sutta, The Wheel No. 188 (Kandy 1973), p. 19-22.

[287] d.w.z. de Boeddha.

[288] Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, wordt het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo spoort men het verleden nog eens op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest (d.w.z. denken, wilsacties e.d.) en ideeën. Men denkt aan het verleden en verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan het verleden.

[289] Door te denken hoe het oog was en hoe vormen waren in het verleden, zonder dat het bewustzijn eraan gebonden is door verlangen, daardoor schept men er geen behagen in. En zo spoort men het verleden niet meer op. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan het verleden maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan het verleden.

[290] Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, verlangt men vurig naar iets wat nog niet verkregen is. Door dit verlangen schept men er behagen in en zo smacht men naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt dan aan wat in de toekomst kan zijn en men verlangt ernaar. Men vindt het aangenaam en zo is men gehecht aan de toekomst.

[291] Door te denken hoe het oog kan zijn in de toekomst en hoe vormen kunnen zijn, zonder te verlangen naar wat nog niet verkregen is, daardoor schept men er geen behagen in. En zo smacht men niet naar de toekomst. Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en ideeën. Men denkt wel aan de toekomst maar zonder verlangen ernaar. En omdat men geen verlangen heeft, is men niet gehecht aan de toekomst.

[292] gericht naar het heden. Letterlijk staat er: geleid naar tegenwoordige dingen.

        Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, is het bewustzijn stevig gebonden door verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden met verlangen. Men schept er behagen in en zo is men gehecht aan het heden.

[293] Door te denken hoe tegenwoordig het oog is en hoe vormen zijn, zonder verlangen ernaar, is het bewustzijn er niet aan gebonden. Daardoor schept men er geen behagen in en zo is men niet gericht naar het heden. – Op gelijke wijze is het met het oor en geluiden, de neus en geuren, de tong en smaken, het lichaam en aanrakingen, de geest en gedachten. – Men denkt aan het heden zonder verlangen. Men schept er geen behagen in en zo is men niet gehecht aan het heden.

[294] Goden: ook vertaald met: brahmanen.

[295] Tegenwoordig hoort hier ook bij: het nalaten van het lezen van Boeddhistische geschriften.

[296] Zie: A.II.17 in: Nyanatiloka 1969, Bd.1, p. 63/64; en: Cūla-kammavibhangha Sutta, in: Ñânamoli Thera (tr.) : The Buddha's Words on Kamma. Four Discourses of the Buddha from the Middle Length Collection. Edited by Khantipâlo Bhikkhu. Kandy 1977, The Wheel No. 248/249.

[297] Het is mogelijk dat deze verkeerde voorstelling tot stand kwam op grond van de kamma-voorstelling van de Niganthas. Die beweerden dat lichamelijke daden maatgevend zijn, terwijl de Boeddha onderwees dat geestelijke daden het belangrijkste zijn omdat aan elke vorm van spreken of van lichamelijke actie een geestelijke daad voorafgaat (vgl. M.56). De uitspraak van Potaliputta kan berusten op de verwrongen weergave van dit standpunt.

[298] Dit is een uitspraak van de Boeddha die zegt dat alle soorten van gevoel uiteindelijk onvoldaan, dukkha, niet tevredenstellend zijn. Dit betekent echter niet dat elk gevoel pijnlijk is.         

[299] Het kamma, de wilsactie die naar een slechte wedergeboorte leidt, kan het waargenomen slechte kamma zijn, maar het kan ook afkomstig zijn uit vroegere tijden. Goede wilsactie uit een vroeger leven kan slecht kamma in dit leven overdekken en tot goede wedergeboorte leiden. Goede wedergeboorte is de vrucht van goed kamma, maar het is niet zeker dat het waargenomen goede kamma van het laatste leven is, het kan ook afkomstig zijn uit een vroeger leven. Evenzo kan slecht kamma uit een vroeger leven het goede kamma in dit leven overdekken en tot slechte wedergeboorte leiden. De Boeddha bevestigt echter dat iedere goede en slechte wilsactie ooit ergens vrucht zal dragen. De vele karmische verbanden tussen oorzaak en gevolg zijn niet eenvoudig uit te leggen.         

[300] Een uitzondering vormt het zogenoemde onmiddellijke kamma, een wilsactie die zo krachtig is dat erdoor het volgende bestaan bepaald wordt. De volgende daden leiden onmiddellijk tot slechte wedergeboorte: het doden van vader of moeder, het doden van een Arahant, het letsel toebrengen aan een Boeddha, een splitsing in de Sangha veroorzaken. Omgekeerd wordt door het bereiken van een van de niveaus van heiligheid lagere wedergeboorte uitgesloten.

[301] Enige hedendaagse meditatieleraren noemen deze soort van vreugde de vipassana-vreugde.

[302] Serieuze emotie (samvega) als aandrijfkracht voor de praktijk mag niet verwisseld worden met zelftwijfel of zelfhaat. Het laatste is een instelling die alleen het ideaal van Verlichting op het oog heeft maar door gebrek aan een meevoelende instelling de tegenwoordige stand van ontwikkeling afwijst. Door een dergelijk idealisme wordt de praktijk geremd en wordt alleen meer negativiteit opgehoopt.

[303] Wanneer een wereldling tegenover een zinsobject gelijkmoedig is, uit zich op dat moment weliswaar geen voorkeur of afkeer, maar zelfs deze gelijkmoedigheid is een manifestatie van zijn reageren op de wereld als persoon: 'Ik ben gelijkmoedig.' Deze vorm van gelijkmoedigheid berust niet op het inzicht van de ware natuur van de zinsobjecten en is eigenlijk een vorm van onverschilligheid.

[304] Strikt genomen is pas de in de stroom getredene tot zo'n inzicht in staat. Hij heeft de vergankelijke natuur van alles wat ontstaan is, begrepen en weet daarom dat alle zinsobjecten vergankelijk moeten zijn. Maar de Boeddha maakt hier later duidelijk dat dit ook als aanbeveling van oefening voor wereldlingen begrepen moet worden. De wereldling kan weliswaar niet zien dat alle objecten vergankelijk moeten zijn, maar hij kan proberen de vergankelijkheid in alles wat in zijn waarnemingsveld treedt, te onderzoeken.         

[305] Dit zijn de acht bevrijdingen, vergelijk M.77.

[306] De Boeddha liet vaker de bhikkhus achter met een korte samenvatting, die dan door een wijze discipel nader uitgelegd werd.

[307] De eerwaarde Maha Kaccana stelt hier ‘bewustzijn’ gelijk met ‘geest’ (toestand van de geest).

[308] Bhikkhu Bodhi wees erop dat alle bekende Pali-versies van deze tekst "anupādā paritassanā", "opgewondenheid op grond van niet-vasthechten" hebben. Hij is van mening dat, in overeenstemming met de leer van de Boeddha, het "upādā paritassanā", opgewondenheid op grond van vasthechten " moet zijn en dat het hier een vroege overleveringsfout betreft. Hij vertaalt daarom "agitation due to clinging", "opgewondenheid op grond van vasthechten". De vertaling van Bhikkhu Bodhi wordt hier gevolgd.

[309] Grof: hier niet in de zin van pharusavācā, woorden die hard, beledigend zijn, maar pothujjanikākathā, een manier van spreken van gewone mensen, wereldlingen (puthujjanā).

[310] Het gaat erom de handeling, respectievelijk de geestelijke toestanden te scheiden van de personen. Dezelfde procedure moet gebruikt worden wanneer men bijvoorbeeld problemen heeft  bij het ontplooien van mededogen en liefdevolle vriendelijkheid tegenover personen die onheilzaam handelen (misdadigers). Men kan dan de handeling van die persoon als onheilzaam afwijzen, maar toch proberen tegenover die persoon met al zijn moeilijkheden mededogend open te staan.         

[311] Eenzelfde gebruiksvoorwerp met verschillende woorden aan te duiden, is vermoedelijk niet zo erg. Het gebruik van dialect wordt problematisch wanneer het gaat om helder omschreven technische uitdrukkingen van de Dhamma.

[312] Bhikkhu Bodhi merkte op dat de eerwaarde Subhūti de jongere broer was van Anāthapindika en een bhikkhu werd op de dag dat het park van prins Jeta geschonken werd aan de Sangha. De Boeddha noemde Subhūti als eerste onder de discipelen in twee categorieën: degenen die vrij van conflicten leven, en degenen die gaven waard zijn.         

[313] Volgens het commentaar was Pukkusāti de koning van Takkasila geweest die met koning Bimbisara van Magadha bevriend was. Door zijn vriend had hij van de leer van de Boeddha vernomen en was dermate vervuld van vertrouwen, dat hij zonder formele wijding in de huisloosheid vertrokken was en nu op weg was naar de Boeddha. Deze had Pukkusātis aanleg tot bovennatuurlijk inzicht gezien en de incognito-samenkomst met hem geregeld.

[314] Purisa is het Pali-woord voor ‘man’ of algemeen ‘mens’. Het wordt niet in samenhang met het geloof in persoonlijkheid gebruikt, maar het beschrijft de individualiteit die ook een Verlichte heeft.

[315] Bewustzijn wordt op een bijzondere manier behandeld. Het bewustzijn is in wezen negatief, de inhoud ervan zijn de voornoemde vijf elementen. Omdat het waarnemend bewustzijn steeds een algemeenheidsniveau boven het waargenomene staat, is ermee bijzonder taai de voorstelling van duurzaamheid verbonden. De Boeddha beschrijft het oorzakelijk ontstaan van bewustzijn aan de hand van (vergankelijk) gevoel, om de voorstelling van een onafhankelijk bestaand, duurzaam bewustzijn te doorbreken.

[316] Het commentaar legt uit dat Pukkusāti al de vierde jhana had beheerst en vasthechten aan de daar aanwezige gelijkmoedigheid had gehad.         

[317] Zelfs zeer lang; de levensspanne in de vormloze sferen van bestaan, die overeenkomen met de vormloze verdiepingen, ligt tussen 20.000 en 84.000 aeonen.         

[318] Dit thema wordt uitvoerig behandeld in M.1.

[319] Iemand tot het pad van stroom-intrede leiden is moeilijker dan tot het pad van Arahantschap leiden. Want in het eerste geval heeft men te maken met onontwikkelde wezens, en in het laatste geval met degenen die reeds ontwikkeld zijn en die niet meer terug kunnen vallen in lagere staten.

[320] “En waar komt dit verlangen tot ontstaan en waar vat het post? – Er zijn in de wereld aantrekkelijke en aangename dingen; dáár komt verlangen tot ontstaan en dáár vat het post. De zes zintuigen (inclusief de geest) zijn in de wereld aantrekkelijk en aangenaam; daar ontspringt het verlangen en daar vat het post. Het verlangen vat ook post bij de objecten van de zintuigen. Het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van zintuig en object, is eveneens in de wereld aantrekkelijk en aangenaam; daar vat het verlangen post. Contact dat veroorzaakt is door de zintuigen, is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt verlangen tot ontstaan en daar vat het post. Gevoelens die afhankelijk ontstaan door contact van de zintuigen met de zintuiglijke objecten, zijn in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt verlangen tot ontstaan en daar vat het post.        

        Waarneming van vormen, geluiden, geuren, smaken, van dingen die aangeraakt kunnen worden en van geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. De wil gericht op vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden, en gericht op geestelijke objecten, is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. De begeerte naar vormen, geluiden, geuren, smaken, naar dingen die aangeraakt kunnen worden en naar geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. Het overdenken van vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post. Het onderzoeken van vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.” (D.22)

[321] “En waar wordt die begeerte opgeheven en waar wordt ze uitgedoofd? - Wat er in de wereld aan aantrekkelijke en aangename dingen bestaat, namelijk vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten, dáár wordt die begeerte opgeheven en dáár wordt ze uitgedoofd.” (D.22)

[322] Elke gemeenschap van bhikkhus of bhikkhunis van vier of meer in aantal is een bhikkhu-sangha, resp. bhikkhuni-sangha.

[323] Webb 1975, p. 21-22; U Ko Lay 1985, p. 80-82.

[324] Dit betekent niet dat iets niet als prettig en aangenaam ervaren kan worden. Maar het tijdelijke van iets houdt in dat er na een bepaalde tijd – hoe lang ook – een einde komt aan dat prettige en aangename. En juist dat feit is het smartelijke, frustrerende, niet tevredenstellende van al wat niet-blijvend is, van al wat tijdelijk is.

[325] Zulke gedachten zijn resp. gemotiveerd door begeerte (tanhā), hoogmoed (māna) en verkeerd inzicht (ditthi).         

[326] Hij wendt zich af: dit betekent niet dat hij een sterke emotionele afkeer ervan heeft of walging. Maar het is eerder een vervreemding, onthechting.

[327] Vier grondslagen van oplettendheid: 1) het beschouwen van het lichaam; 2) het beschouwen van de gevoelens; 3) het beschouwen van de geest (de gedachten); 4) het beschouwen van geestelijke objecten (verschijnselen).

[328] Vier juiste inspanningen: 1) De inspanning kwaad dat nog niet ontstaan is, te voorkomen; de inspanning om slechte en onheilzame staten te vermijden. 2) De inspanning kwaad dat al ontstaan is, te verwijderen; de inspanning om slechte en onheilzame staten te overwinnen. 3) De inspanning het goede dat nog niet ontstaan is, te cultiveren; de inspanning om goede en heilzame staten te produceren. 4) De inspanning het goede dat al ontstaan is, te bevorderen; de inspanning om goede en heilzame staten te handhaven.

[329] de vier machtsgebieden = de vier jhanas

[330] de vijf geestelijke vaardigheden, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht.         

[331] Vijf vermogens: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie, wijsheid.

[332] de zeven factoren van Verlichting: 1. oplettendheid; 2. onderzoeken van de waarheid; 3. energie; 4. vreugde; 5. sereniteit; 6. concentratie; 7. gelijkmoedigheid.

[333] De vijf lagere boeien zijn: 1) geloof in persoonlijkheid; de verkeerde opvatting dat geestlichamelijkheid iets zelfstandigs is. 2) twijfel. 3) bijgeloof; gehechtheid aan regels en rituelen. 4) begeerte naar zintuiglijk genot. 5) afkeer, innerlijk tegenstreven.

[334] De vijf hindernissen zijn: 1) zinnelijke lust, begeerte; 2) haat, afkeer, kwaadwil; 3) traagheid en luiheid; 4) rusteloosheid en zich zorgen maken, gewetenswroeging; 5) twijfel.

[335] De vijf groepen van bestaan zijn: vorm, gevoel, aanraking, formaties, bewustzijn.

[336] zie: De vier grondslagen van oplettendheid

[337] De vier juiste inspanningen, namelijk zich inspannen om nog niet ontstane onheilzame geestelijke toestanden niet te laten ontstaan; de inspanning om reeds ontstane onheilzame geestelijke toestanden te overwinnen; zich inspannen om nog niet ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten ontstaan; en zich inspannen om reeds ontstane heilzame geestelijke toestanden te laten voortduren, te versterken, te laten toenemen, te ontplooien en te vervolmaken.

[338] De vier bovennatuurlijke krachten, zie M.12 en M.77.

[339] De vijf geestelijke krachten, namelijk vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht.         

[340] De vijf geestelijke vermogens: vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie, wijsheid.

[341] De zeven factoren van Verlichting: 1. oplettendheid; 2. onderzoeken van de waarheid; 3. energie; 4. vreugde; 5. sereniteit; 6. concentratie; 7. gelijkmoedigheid.

[342] Aan de zuidoostelijke grens van Nepal, misschien in het gebied van Khajauli, niet ver van Janakapur.