Facetten van het Boeddhisme


naar Index

Op pelgrimstocht in India en Nepal
4.9. Rajgir (Rajagaha)


Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.


Rajgir (Rājagaha)

    

Van Nalanda ging de reis verder naar Rajgir.


Rajgir (Rājagaha)


        De tegenwoordige plaats Rajgir heette vroeger Rājagaha. Ze is gelegen in het district Patna, in de deelstaat Bihar, India. Ze ligt 21 km ten zuidoosten van Bihar Sharif en circa 100 km ten zuidoosten van Patna.
        Rājagaha betekent: koninklijke residentie. Ze was de hoofdstad van Magadha. Ten tijde van de Boeddha heerste er koning Bimbisāra (circa 543-491 v.C.). Bimbisāra was de eerste koninklijke patroon van de Verhevene. Op 15-jarige leeftijd besteeg hij de troon en regeerde 52 jaar lang. Zijn hoofdvrouw was Kosala Devi, dochter van koning Maha Kosala. Zij was een zuster van koning Pasenadi Kosala. Uit het huwelijk van Bimbisāra en Kosala Devi werd een zoon geboren: Ajātasattu.


blik vanaf Nalanda op de heuvels rond Rajgir


        Een andere oude naam voor deze plaats is Giribbaja. Ze ligt in een dal temidden van vijf heuvels, als een schaapskooi 
(giri). De namen daarvoor zijn in het Pali resp. giri en vaja. Daaruit ontstond de naam Giribbaja. De namen van die heuvels zijn in het Pāli: Vebhāra, Pāndava, Veppula, Gijjhakūta en Isigili. De heuvel Isigili dankt zijn naam aan het feit dat in het verleden 500 Pacceka-Boeddhas lange tijd op die heuvel woon­den. Aan de voet ervan waren zij zichtbaar, maar wanneer zij de heu­vel omhoog gingen, waren zij niet meer zichtbaar. De mensen zeiden daarom dat de berg die zieners verzwolg (isigilati). En zo ontstond de naam van deze heuvel. (M.116)
        Tegenwoordig is  de onderverdeling van de heuvels veranderd en zijn er meer namen voor, namelijk: Vaibharā, Ratna, Vipula, Gridhakuta, Chhathā, Saila, Udaya en Sonā.


        Zes regenperiodes bracht de Verhevene door in deze plaats, en wel in het 2e, 3e, 4e, 17e en 20e jaar na de Verlichting. Ook vertoefde hij er in het laatste jaar van zijn leven.

        Vóór zijn Verlichting was de Verhevene al eens in Rājagaha geweest. Hij had er een ontmoeting met koning Bimbisāra, die hem vroeg in Rājagaha te blijven. Maar de Verhevene weigerde. Hij wilde toen immers op zoek gaan naar het Doodloze, het hoogste heil. De Verhevene beloofde echter terug te komen wanneer het Doodloze gevonden was. Na de Verlichting keerde hij daarom terug naar Rājagaha. En koning Bimbisāra werd in de leer onderwezen. Hij schonk zijn bamboepark Veluvana aan de Boeddha. Men kon er ongestoord vertoeven. In dat park onderwees de Verhevene eens 1250 Arahants die er gelijktijdig en spontaan waren samengekomen. Op die plek is een beeldje te zien van de Boeddha.

   

park Veluvana

Boeddhabeeldje in het Veluvana


        De Boeddha vond Rājagaha een verrukkelijke en aangename plaats om te verblijven. Herhaaldelijk heeft hij dat benadrukt. Zijn geliefkoosde plek was de Gijjhakūta of Gierepiek. Koning Bimbisāra liet naar de top ervan een stenen pad aanleggen. Op die top bevond zich de residentie van de Verhevene. Niet ver ervandaan was het verblijf voor de eerwaarde Ānanda. Op de helling van deze heuvel zijn twee grotten. Hierin hadden de eerwaarde Sāriputta en de eerwaarde Mahā Moggallāna elk hun verblijf.


        Ongeveer op de helft van de Gridhakūtaheuvel heeft een Chinese pelgrim een tempel gebouwd. Alleen de fundamenten ervan zijn nog over.

 pad van Bimbisara;

fundamenten van tempeltje

  

over het pad van koning Bimbisāra ...                ... naar de top van de Gierepiek

 grotten van de eerwaarde Sāriputta en de eerwaarde Mahā Moggallāna

top van de Gierepiek, op voorgrond oude fundamenten.

Hier ongeveer kwam het rotsblok terecht dat Devadatta naar beneden gooide.

verblijf van de eerwaarde Ananda

residentie van de Boeddha, boven op de Gierepiek

residentie van de Boeddha; blik op Rajgir


        Andere plekken die de Boeddha te Rājagaha mooi vond, zijn o.a. de Saptaparni-grot, het meer in het Veluvana-park en het mango-bosje van de arts Jīvaka. Deze Jīvaka was arts aan het koninklijk hof en werd de arts van de Boeddha. Drie keer per dag bezocht hij de Verhevene. Hij liet een ziekenhuis
[1] bouwen in zijn eigen mango-bosje. Na de inwijdingsceremonie ervan bereikte de arts het eerste niveau van heiligheid; hij werd een Sotāpanna.

plattegrond ziekenhuis van Jivaka

   

ziekenhuis van Jivaka

In het 17e regenseizoen na zijn Verlichting vertoefde de Boeddha ook te Rajagaha. Een jonge monnik werd toen verliefd op een bekende courtisane. Onverwacht stierf zij. De Boeddha woonde de begrafenis bij. Hij liet er vragen of iemand het dode lichaam wilde kopen. Niemand wilde het hebben, zelfs niet gratis. Bij die gelegenheid zei de Boeddha: "Zie dit mooie lichaam, een massa zweren en wonden, het is samengesteld, en er is geen stabiliteit in."

        In Rajgir zijn beroemde warme bronnen aan de noordelijke helling van de heuvel Vaibhara. Die bronnen worden (door de Hindoes) heden nog steeds gebruikt om er een bad te nemen.

trap naar de warme bronnen


        Hier sprak de Boeddha de leerrede tot de jonge Sigāla. Deze leerrede is erg belangrijk voor leken. Erin wordt onderwezen hoe men in deze wereld begunstigd is en ook in de wereld hierna, o.a. door het volgende: Ouders moet men eren en als zij oud zijn, moet men voor hen zorgen. Een man moet hoffelijk zijn ten opzichte van zijn vrouw en haar niet verachten. Hij moet haar trouw zijn, haar gezag en sieraden geven. De vrouw is gastvrij voor verwanten, bezoekers en personeel. Zij is trouw. En zij beschermt wat de man meebrengt. Zij is vlijtig. Voor vrienden en kennissen is men vrijgevig, hoffelijk in taalgebruik, behulpzaam, onpartijdig en oprecht. Een werkgever zorgt voor zijn werknemers door aan hen werk te geven in overeenstemming met hun bekwaamheid. Hij geeft hun loon, zorgt voor hen bij ziekte en geeft hun nu en dan verlof. De werknemers vervullen hun plichten goed en houden de goede naam en faam van de werkgever oprecht.
[2] 
        
        In het 37e jaar na de Verlichting liet prins Ajātasattu zijn vader Bimbisāra gevangen zetten en daarna doden. De muren van de gevangenis waren twee meter dik. Nadat hij zijn vader had laten doden, kreeg Ajātasattu gewetenswroeging. Op advies van de arts Jīvaka ging hij naar de Boeddha toe die hem in de leer onderwees. Ter herinnering aan zijn bekering is een gedenkteken gebouwd beneden op de helling van de Gierepiek, naast het pad van Bimbisāra.

muur van gevangenis

gevangeniscel van Bimbisara

        In hetzelfde jaar als de dood van koning Bimbisāra - de Verhevene was toen 72 jaar - probeerde zijn neef Devadatta de Boeddha te vermoorden. Eerst liet hij een woedende olifant op hem  los; maar de Verhevene temde die olifant door zijn grenzeloze liefdevolle vriendelijkheid en mededogen. Daarna huurde Devadatta moordenaars; die werden echter door de Boeddha bekeerd. Tenslotte wierp Devadatta een rotsblok van de top van de Gierepiek naar beneden. Dat gebeurde in de buurt van de residentie van de Boeddha. Deze werd slechts door een splinter van de rots gewond. Door de koninklijke arts Jīvaka werd hij toen verpleegd.

        In het laatste jaar van zijn leven, tijdens de 43e regenperiode na de Verlichting, verbleef de Boeddha ook te Rājagaha. Ajātasattu wilde toen oorlog voeren tegen de Vajjis. Maar eerst wilde hij de mening van de Verhevene hierover horen. “Want Volmaakten spreken geen onwaarheid."
        De Verhevene noemde toen de voorwaarden voor het welzijn van een volk. De Vajjis voldeden aan die voorwaarden en daarom zag Ajātasattu ervan af om die oorlog te voeren. Hij had immers geen enkele kans op een overwinning. Die voorwaarden zijn: vaak en in vrede bijeenkomsten houden; geen nieuwe besluiten vaststellen als de oude nog goed zijn; respect tonen ten opzichte van ouderen; vrouwen en meisjes fatsoenlijk behandelen; respect tonen ten opzichte van heiligdommen; heiligen beschermen.

        Toen de regenperiode te Rājagaha beëindigd was, reisde de Boeddha o.a. via Nālanda, Pātaligama (Patna), Vesali en Pava naar Kusinārā waar hij overleed.

        Na het overlijden van de Boeddha te Kusinārā bracht de eerwaarde Maha Kassapa een deel van de relieken van de Verhevene naar koning Ajātasattu. Deze laatste bouwde er te Rājagaha een stoepa voor.



        Enkele maanden later werd er het eerste Boeddhistische concilie gehouden, en wel in een grote hal tegenover de Saptaparni-grot op de noordelijke rotswand van de heuvel Vaibhara.
[3] Die hal werd speciaal voor dat doel gebouwd door Ajātasattu. Het concilie werd gehouden onder leiding van de eerwaarde Mahā Kassapa. Vijfhonderd Arahants waren uitgekozen om de Dhamma (leer) en Vinaya (regels van discipline voor de Orde) te zuiveren en valse leringen eruit te verwijderen. Alle andere monniken moesten tijdens het concilie Rājagaha verlaten.
        Op de heuvel Vaibhara is ook het vroegere huis van de eerwaarde Mahā Kassapa.

heuvel Vaibhara en huis van de eerwaarde Mahā Kassapa


        Na Ajātasattu verloor Rājagaha haar betekenis doordat de hoofdstad van Magadha verplaatst werd naar Pātaliputa (het tegenwoordige Patna). Dit gebeurde tijdens de regering van Udayabhadra (of: Udayin), de opvolger van Ajātasattu.

        Twee eeuwen daarna werd door keizer Asoka te Rajgir een stoepa opgericht en ook een zuil met olifantenkapiteel. Die zuil bestond al niet meer in de 7e eeuw na Chr.

        In het begin van de 5e eeuw na Chr. vond Fa-Hien het dal van Rajgir verlaten. Aan de overkant van de heuvels woonde een groepje monniken in het klooster in het Veluvana-park. Van de 18 kloosters te Rājagaha ten tijde van het eerste concilie was dat als enige overgebleven.  

        Hiuen Tsang bezocht Rajgir in de 7e eeuw na Chr. Hij zegt niet veel over deze plaats, vermoedelijk omdat hij ze verlaten aantrof. Van de oude kloosters en stoepas vond hij alleen de fundamenten en ruïnes.

        Ten westen van Nieuw Rājagriha, aan de overkant van de rivier Sarasvatī, is een grote kunstmatige heuvel. Volgens Fa-Hien is dit de plaats van de stoepa van Ajātasattu; volgens Hiuen-Tsang is het die van Asoka.
        Aan de linker kant van de tegenwoordige weg ten oosten van het Veluvana-park is een heuvel. Stenen fundamenten zijn er nog te zien. Hierop staan enkele zuilen van latere datum.

        Op een van de heuvels rond Rajgir is een moderne Japanse tempel gebouwd. Via een kabelbaan is die tempel bereikbaar.



        Rond Rajagaha was een muur aangelegd ter verdediging tegen indringers. Gedeelten van die stadsmuur zijn nog te zien.

delen van oude stadsmuur


        Nabij Rajagaha kan men ook nog twee grotten bezichtigen. Beweerd wordt dat de schatmeester van koning Bimbisara die heeft aangelegd. Achter de wanden van die grotten vermoeden sommigen een geheime schatkamer.  

 

      grotten, (met schatkamers ?)        


        Tussen Rajgir en Nalanda is het 
geboorte-oord van de eerwaarde Sāriputta en de eerwaarde Mahā-Moggallāna. De toegang tot het ouderlijk huis van de eerwaarde Sāriputta is er nog. Sāriputta betekent: zoon van Sari. Hij kreeg die naam bij zijn intrede in de Orde. Zijn eigenlijke naam is Upatissa.

toegang tot ouderlijk huis van de eerwaarde Sāriputta


naar 4.10. Buddhagaya (Senanigama)


[1] Volgens de tekst liet hij er een klooster bouwen. Maar de plattegrond wijst erop dat het een ziekenhuis was.

[2] Zie:  De leerrede tot de jonge Sigala.

[3] Ik heb de plek van die hal niet kunnen bezoeken. Het werd afgeraden door de plaatselijke bevolking. Het zou er te gevaarlijk zijn.