Facetten
van het Boeddhisme
4.6.
Sravasti (Savatthi)
Copyright
© 2021 / 2564
Het
is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze
compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor
eigen
gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor
gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.
|
Śrāvastī (Sāvatthi)
De
oude stad Sāvatthi dankt de naam aan het feit dat ze eens de
verblijfplaats was van de ziener Sāvattha. Tegenwoordig is ze een
verzameling
van ruïnes, genaamd Sahet Maheth, in Uttar Pradesh, India.
Sahet is de plaats
van het beroemde Jetavana-klooster; Maheth ligt er ongeveer 500 meter
vandaan.
Daar lag de oude stad Sāvatthi. Ze wordt thans Śrāvastī genoemd. De
ligging
ervan is ongeveer 18 km ten westen van Balrampur, aan de weg vanaf die
plaats
naar Bahraich. Ten tijde van de Boeddha was ze de hoofdstad van het
koninkrijk
van Kosala;
de
koning ervan heette
Pasenadi.
Ten
tijde van de Boeddha waren in Sāvatthi veel volgelingen van
de Jain-sekte. Ook koning Pasenadi was een aanhanger ervan. Maar hij
volgde het
voorbeeld van zijn zoon, prins Jeta, en werd een trouwe volgeling van
de
Boeddha. Te Śrāvastī is nog een ruïne van een Jain tempel te
zien.
Sudatta,
een rijk koopman uit Sāvatthi,
was buitengewoon vrijgevig. Daarom werd hij bekend als Anāthapindika.
Deze naam
betekent: de voeder van de armen. Anāthapindika werd een volgeling van
de
Boeddha en bereikte al de eerste fase van heiligheid (sotāpatti).
Hij kocht voor een grote som geld het park van prins
Jeta. Deze prins was vol bewondering ervoor dat Anāthapindika zoveel
geld
besteedde om het park te kopen. Toen deze niet genoeg geld bij zich had
en nog
meer wilde laten halen, schonk de prins een deel van zijn park aan de
Boeddha.
En hij liet er een tempel bouwen. Anāthapindika liet in het park een
groot
klooster bouwen, het Jetavana-klooster. Dat klooster bestond uit
tempels,
kamers, open terrassen, wachtruimtes, badkamers, toiletten,
wandelpaden,
bronnen, vijvers, paviljoenen en een ziekenhal.



In
een deel van dit kloostercomplex woonden de monniken die
zich meer toelegden op
meditatie, zoals de Eerwaarde Arahant Sariputta en de
Eerwaarde Arahant Maha Moggallāna. In dat gedeelte zijn kluizen,
tempels en
kleine stoepas te zien.
Centraal
gelegen is het meest gewijde gebouw van dit complex.
Het is de Chandhakuti, de persoonlijke residentie van de Boeddha. Het
was een
gebouw van twee verdiepingen. Oorspronkelijk zou het zeven verdiepingen
hoog
zijn geweest. Per
ongeluk brandde het af en
het werd tot twee verdiepingen gereduceerd.


Nabij
de Chandakuti was de verblijfplaats van de Eerwaarde
Ānanda. Ook is er de ziekenhal waar de Boeddha zelf eens een zieke
monnik
verpleegde die door zijn medemonniken verwaarloosd was. Verder zijn er
nog de
vertrekken voor de gewone monniken, meditatiezalen en zalen voor de
leken.





De
Bodhi-boom die er door Anathapindika persoonlijk is geplant,
staat er nog. Deze boom is een stek van de oorspronkelijke Maha Bodhi
boom te
Bodh-Gayā. Die stek werd door de Eerwaarde Ānanda naar Sāvatthi
gebracht. Deze
boom in het Jetavana-klooster heet daarom de Ānanda Bodhi boom. Hij is
de
oudste historische boom ter wereld. Want de originele Maha Bodhi boom
bestaat
niet meer. Rondom de Ānanda Bodhi boom is nu een hekwerk gezet.



In
het zesde regenseizoen na zijn Verlichting bracht de Boeddha
een eerste bezoek aan het Jetavana-klooster. Sedertdien kwam hij er
regelmatig.
In totaal bracht hij 25 regentijden door te Sāvatthi, namelijk de 6e,
14e en 21e t/m 43e
regentijd. Van deze
regenseizoenen werden er 18 doorgebracht in het Jetavana-klooster, en
de
overige in het klooster Pubbarama. Dit laatste klooster had de vrome
Visakha
voor de Verhevene laten bouwen. Dit prachtige klooster lag ten noorden
van het
Jetavana-klooster en ten oosten van de stad Sāvatthi. Een derde
klooster te
Sāvatthi werd gebouwd als residentie voor de nonnen. Het heette
Rājākārāma. Het
werd gebouwd door koning Pasenadi. Deze beide kloosters bestaan niet
meer. Ook
van de hal Mallikārāma, opgericht door koningin Mallikā, is niets meer
te zien.


Volgens
de traditie verrichtte de Boeddha in het zesde
regenseizoen het Tweelingwonder op de Mankula-heuvel nabij het
Jetavana-klooster. Stralen van water en vuur kwamen toen uit zijn
poriën, in
een V-vorm. Ook schiep hij toen een duplicaat van zichzelf. Als de
Verhevene
liep, dan zat of lag of stond zijn duplicaat. En als de Boeddha zat,
dan liep
of lag of stond zijn duplicaat.
Op
de top van die heuvel zijn twee gedenktekens opgericht; maar
alleen de fundamenten ervan zijn over.
Vanaf
de Mankula-heuvel zou de Boeddha met drie stappen naar de
Himālaya zijn gegaan en vandaar verder naar de Tavatimsa-hemel om er de
Abhidhamma aan de goden te verkondigen.
In
het negende regenseizoen vertoefde de Boeddha te Kosambi, in
het park van Ghosita. Onder de monniken was er een twist ontstaan over
een
onbeduidend voorval. Er vormden zich twee partijen die niet met elkaar
verzoend
konden worden door de Verhevene. De Boeddha ging toen in etappes naar
Parileyyaka. Daar bleef hij zolang het hem behaagde waarna hij verder
liep naar
Sāvatthi, naar het Jetavana-klooster.
In
de tiende regentijd kwam eerst de ene partij vanuit Kosambi
naar de Boeddha toe en daarna de andere partij monniken. En pas op het
einde
van dat seizoen werd te Sāvatthi de twist bijgelegd.
In
het twaalfde
jaar na de Verlichting werd Rāhula 18 jaar. Hij was nog een novice (sāmanera). De Boeddha vertoefde toen
weer in het Jetavana-klooster. Hij onderwees er zijn zoon Rāhula in de
leer.
Hij sprak tot hem over het kenmerk van niet-zelf. Ook spoorde hij hem
aan
steeds oplettend te zijn en volmaakte gelijkmoedigheid van geest te
ontwikkelen, ongestoord door begeerte of afkeer. Verder gaf de Boeddha
aan
Rāhula de raad liefdevolle vriendelijkheid (mettā)
te beoefenen en mededogen. Tevens werd de raad gegeven om
vergankelijkheid te
beschouwen.
In
het 14e
jaar na de Verlichting werd de Eerwaarde Rāhula 20 jaar. Hij kreeg toen
te
Sāvatthi de hogere wijding (upasampadā). De
Boeddha sprak tot hem over vergankelijkheid (anicca),
onvoldaanheid (dukkha) en niet-zelf
(anattā). Door
deze toepraak bereikte de
Eerwaarde Rāhula de volmaakte heiligheid. Op dat moment gaf de Boeddha
aan zijn
zoon de vaderlijke erfenis waarvoor Rāhula eens had gevraagd.
In
het 20e jaar na
de Verlichting werd te Sāvatthi de moordenaar Angulimāla bekeerd door
de Boeddha. Hij werd in de Orde
van de
monniken opgenomen, en werd in de
leer en in de gedragsregels voor monniken onderwezen. Hij streefde
ijverig en
met volharding naar het opperste doel. En het bereikte de volmaakte
heiligheid.
De vroegere moordenaar werd een van de arahants. (Zie voor het
verhaal over de bekering: De
Sangha: Angulimala).
De
ruïnes van het huis van de ouders van Angulimāla zijn nog te
zien. En ook de ruínes van het huis van Anāthapindika. Beide
huizen waren zeven
verdiepingen hoog, met grote voorraadkamers en schatkamers.
Te
Savatthi heeft de Boeddha veel gepreekt, o.a. over de
onvermijdelijke dood, en over het verkrijgen van een vredig en kalm
gemoed door
meditatie over welwillende, liefdevolle vriendelijkheid (mettā).
Ook gaf hij er de raad om bij angst, vrees of ontzetting
te denken aan de Boeddha of aan zijn leer of aan de gemeenschap van de
heiligen. Door zulk denken verdwijnt die angst, vrees of ontzetting.
Ook het
voor leken belangrijke Maha Mangala Sutta werd er gesproken. Deze
leerrede gaat
over de grootste zegeningen. Ze zijn een onfeilbare gids in dit leven.
Stap
voor stap leiden zij naar de bevrijding van onvoldaanheid.
Dat
de Boeddha iets tegen vrouwen had, is niet waar. Het is een
latere toevoeging van brahmanen die monnik waren geworden. Brahmanen
hadden wel
iets tegen vrouwen. De Verhevene respecteerde zowel mannen als vrouwen.
De
Boeddha heeft zijn standpunt ten opzichte van vrouwen duidelijk kenbaar
gemaakt
in een toespraak tot koning Pasenadi. Diens vrouw, koningin Mallikā,
had een
dochter ter wereld gebracht en de koning was niet blij met haar. De
Boeddha zei
toen o.a. “Sommige vrouwen zijn werkelijk beter dan mannen.
Er zijn vrouwen die
wijs zijn en deugdzaam en die correct leven.”
In
de derde eeuw voor Chr. bracht keizer Asoka een bezoek aan
de plaats Sāvatthi. Volgens mededelingen van de Chinese pelgrim Fa Hien
die
Sāvatthi in het begin van de vijfde eeuw n.C. bezocht, heeft Asoka er
twee
zuilen opgericht, elk 21 meter hoog. Die zuilen stonden aan de linker
en
rechter poort van het Jetavana-klooster. Op de top van de ene zuil was
een wiel
en op de andere een stier. Ook vermeldt deze pelgrim dat door de keizer
in de
buurt van dit klooster een stoepa was opgericht voor relieken van de
Boeddha.
Tevens
lokaliseerde hij de ruïnes van de huizen van Sudatta
(Anāthapindika) en van de ouders van Angulimāla. Ook beschreef hij een
nonnenklooster in de stad Śrāvastī en de ruïnes van het
Pubbarama-klooster.
Ten
tijde van de Kuśanas (begin Christelijke tijdrekening) werd
het Boeddhisme populair en kreeg steun van de koning. Het
Jetavana-klooster
kwam weer tot leven; er ontwikkelde zich een school van de
Sarvāstivādins.
Nieuwe stoepas en tempels werden er gebouwd en beelden van de Boeddha
werden er
opgericht.
Onder
de Guptas (320-730 n.C.) was er een herleving van het
Brahmanisme. Toch was er een voorspoedige tijd in het Jetavana-klooster.
Ten
tijde van koning Hasha (606-647 n.C.) die een vurige
Boeddhist was, werd door de Chinese pelgrim Hiuen Tsang een bezoek
gebracht aan
Śrāvastī. De plaats was een ruïne, maar er woonden nog enkele
Boeddhisten en
nog meer niet-Boeddhisten.
Ook
deze pelgrim bemerkte de ruïnes van de huizen van
Anāthapindika
en van de ouders van Angulimala. Tevens zag hij het nonnenklooster, het
Pubbarama-klooster en de twee zuilen van Asoka, en verder een bakstenen
tempel
met het beeld van de Boeddha en enkele ruïnes van stoepas.
Tot
1863 bleven de ruïnes van Śrāvastī in de vergetelheid. Toen
werden zij ontdekt door Sir Alexander Cunningham en
geïdentificeerd met
Sāvatthi.
Tegenwoordig
zijn er meerdere kloosters met gastenverblijven
gebouwd. En er is ook een modern nonnenklooster.
naar begin van pagina
of naar 4.
Boeddhistische
plaatsen in
India en Nepal
Kosala was in het oude India
een groot koninkrijk.
Het strekte zich uit aan beide oevers van de Sarayu rivier (thans
Ghāghara) en
naar het noorden tot in tegenwoordig Nepal. Kosala werd politiek
belangrijk in
het begin van de 6e eeuw v.C. Het werd toen
één van de 16 staten die
in Noord-India heersten. Het annexeerde het machtige koninkrijk van
Kasī. En
tijdens de regering van koning Pasenadi, ca 500 v.C. kon Kosala de
handelsrouten beheersen van het Ganges-bekken. Ca 490 v.C. brak er
oorlog uit
tussen Kosala en Magadha. Kosala verzwakte en kreeg niet meer de
positie die
het ooit had. Tijdens de regering van koning Ajatasatru (Ajatasattu)
(ca 491-ca
459 v.C.) ging Kosala op in Magadha.