Copyright © 2021 / 2564 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk. |
Buddha Gaya (Senanigama)
Hij
besefte dat ascese niet de juiste weg was en herinnerde zich hoe hij
mediteerde
in zijn jeugd. En hij besefte dat meditatie en concentratie de juiste
weg naar
de Ontwaking was. Hij besloot nog eens het pad van concentratie uit te
proberen, de concentratie bereikt door oplettendheid bij het ademhalen
en
geleid door geordende beschouwingen.
Hij
nam
weer vast voedsel tot zich. En daarom meenden de vijf andere asceten
dat hij zijn
streven had opgegeven. Teleurgesteld gingen zij van hem weg. Niet ver
van die
plek is een heuveltje waaronder de ruïnes van het huis van
Sujātā. Zij bood aan
de Verhevene vóór diens Verlichting rijstebrij
aan. De boom waar zij deze gave
aanbood, is niet ver van haar huis. De Gezegende liep met de rijstebrij
iets
verder tot aan de oever van de rivier. Daar at hij de rijstebrij aan de
voet
van een andere boom.
Na het
nuttigen van de rijstebrij stak de Verhevene de rivier over. Van een
grassnijder kreeg hij nog een bundel gras om erop te zitten. Daarna
ging hij
verder naar de Maha Bodhi boom. Met gekruiste benen ging hij aan de
voet ervan
neerzitten met de gelofte niet eerder op te staan totdat Boeddhaschap
bereikt
was.
de avond en nacht van de volle
maan in mei begreep hij de drie
soorten weten: (1) Hij herinnerde zich op veelvuldige wijze aan
vroegere vormen
van bestaan. (2) Hij zag hoe de wezens verdwijnen en weer ontstaan
overeenkomstig hun daden. Hij zag toen dus de wet van morele oorzaken
en morele
gevolgen (kamma-vipaka). (3) Verder
ontstond het directe inzicht van het verdwijnen van de smetten, het
inzicht van
de vier edele waarheden en het inzicht van het pad naar de bevrijding
van
lijden. Hij wist absoluut zeker dat de opgave volbracht was.
Op
35-jarige leeftijd had Siddhattha de onvergelijkbare innerlijke vrede,
het
Doodloze, Nibbāna, gevonden. En hij
werd de Boeddha van dit tijdperk.
Deze
"Zetel der Waarheid" werd door devote Boeddhisten vereerd met reukwerken,
kaarsen en bloemen.
Ook de Maha Bodhi boom werd vereerd en wel met vlaggetjes,
linten,
reukwerken
en doeken. Helaas is dit soort verering door de Maha Bodhi
Society
thans bijna onmogelijk gemaakt. Beweerd wordt dat de boom ziek is en
daarom speciale bescherming nodig heeft. Dat de boom ziek is, is te
wijten aan
het feit dat de boom te weinig water kreeg.
Gedurende
de tweede week na de Verlichting zat de Boeddha enkele meters van de
Bodhi-boom
vandaan. Volgens de legende staarde hij toen naar deze boom uit
dankbaarheid.
Op de plek waar de Verhevene toen neerzat, staat thans een kleine witte
tempel,
Animisalocana geheten.
De derde
week na de Verlichting liep de Verhevene, volgens de overlevering, heen
en weer
over het Cankamana-pad. Dit is tussen het Animisalocana-tempeltje en de
Maha-Bodhi-boom. Ter herinnering is het pad opgehoogd en met stenen
lotusbloemen versierd. Gezien vanaf de Maha-Bodhiboom is dit pad aan de
linker
kant van de Mahabodhi-tempel.
Aan
de
voet van de Ajapāla Nigrodha boom zat hij tijdens de vierde week na de
Verlichting in het geluk van de Bevrijding. Op deze plek onderwees hij
in die
week een hooghartige brahmaan: “De ware brahmaan is degene
die vrij is van
euvele dingen, die niet hoogmoedig is en die zelfbeheerst is.”
In
de
buurt van het dorpje Urel ligt het Mucalinda-vijvertje. Hier moet de
Mucalinda-boom hebben gestaan waar de Verhevene de vijfde week na de
Verlichting vertoefde. Volgens de legende was er zeven dagen lang een
grote
storm. Hij werd toen door de koninklijke slang Mucalinda beschermd
tegen regen
en wind. De Boeddha onderwees hem toen: “Bevrijd te zijn van
de mening «ik ben»
is het grootste geluk van alles.”
Iets
verder staat de Rājāyatana-boom. Hier bleef de Boeddha gedurende de
zesde week
na de Verlichting zitten in het geluk van de Bevrijding. Op het einde
van die
week werden hem rijstkoeken met honing aangeboden door twee kooplieden.
Zij
heetten Tapussa en Bhalluka. Zij kwamen uit de richting van Ukkalā en
waren met hun karavanen op
weg naar Madhyadesa.[2] De
Verhevene kon die gave niet
aannemen want Volmaakten accepteren niets in hun handen. De godheden
bekend als
de Vier Grote Koningen boden hem toen vier nappen aan waaruit de
Verhevene één
nap maakte. Daarin nam hij de gaven aan. De kooplieden namen hun
toevlucht tot
de Boeddha en tot zijn leer; zij waren zijn eerste lekenvolgelingen.
Door
de rivier ging de Verhevene toen weer
naar de Ajapāla Nigrodha boom. Daar bracht hij de zevende week na de
Verlichting door. Hij dacht er na over de vijf geestelijke factoren die
naar
het Doodloze voeren, nl. vertrouwen, energie, oplettendheid,
concentratie en
wijsheid. Hier ook was het verzoek van Brahma Sahampati om de leer te
tonen.
De
Boeddha ging toen naar Isipathana (Sarnath) en verkondigde er de leer
aan de
vijf asceten die vroeger samen met hem streefden naar het Doodloze.
Daarna
keerde hij terug naar Uruvela, waar hij de drie asceten met naam
Kassapa
bekeerde. Zij allen werden in de Orde opgenomen.
Daarna
vertoefde de Verhevene weer aan de voet van de Ajapāla Nigrodha. De
dochters
van Mara probeerden hem daar te verleiden, in verschillende gedaantes;
maar
natuurlijk tevergeefs.
Thans
herinnert een klein (Hindoe-)tempeltje nog aan deze gebeurtenissen.
Van
Uruvela ging de Verhevene naar Gayāsīsa, nabij Gayā. Er is een heuvel
waar de
Boeddha veel monniken onderwees met de Vuur-toespraak (Āditta-pariyāya-sutta).[3] Deze toespraak is erg
belangrijk. In het kort
volgt hier de inhoud ervan. Alles staat in vuur en vlam, alles staat in
brand.
En wel door het vuur van begeerte, het vuur van afkeer en het vuur van
illusie.
Door het inzien van de waarheid wendt men zich af van begeerte, afkeer
en
illusie. En dan sterft het vuur van de hartstocht geleidelijk af. Dan
is men
bevrijd. De vuren van begeerte, afkeer en illusie zijn dan definitief
uitgedoofd.
Op
verzoek van de Eerwaarde Ānanda stemde de Boeddha toe dat een twijgje
van de
Maha-Bodhi-boom te Bodh-Gayā naar Sāvatthi werd gebracht. Daar werd dat
twijgje
in het Jetavana-klooster geplant door Anāthapindika.
Volgens
een legende hakte keizer Asoka de oorspronkelijke Maha-Bodhi-boom om en
probeerde hij hem in brand te steken. Maar vuur kon de boom niet deren.
De
keizer bekeerde zich en goot geurige melk over de wortels van de boom.
De
volgende morgen ontsprong de boom in de vroegere grootte. De koningin
werd boos
en liet de boom ΄s nachts omhakken. De keizer
vond
het erg jammer, bad tot de boom en baadde hem in melk. Binnen een paar
dagen
ontsprong de boom weer. De keizer liet toen een stenen muur die
ongeveer 3½
meter hoog was, om de boom bouwen. Aldus de legende.
In
de 3e
eeuw voor Chr. werd de zuidelijke tak van de Maha-Bodhi-boom naar Sri
Lanka
gebracht door de Eerwaarde Sanghamitta Theri, Arahant. Zij was de
dochter van
keizer Asoka. De boom die uit die tak ontsproten is, bloeit er nog
steeds te
Anuradhapura.
Koning
Śasānka van het koninkrijk van Karnasuvarna hakte de boom weer om en
liet hem
uitgraven tot aan het grondwater; maar ook hij kon de wortels niet
vernietigen.
Toen stak hij de wortels in brand en sprenkelde er het sap van
suikerriet
overheen omdat hij ze helemaal wilde vernielen.
Een
paar
maanden daarna hoorde koning Pūrnavarmā van Magadha, een afstammeling
van
keizer Asoka, dat de boom omgehakt was. Hij wierp zich toen op de grond
neer,
nodigde monniken uit en goot de melk van duizenden koeien in de grote
kuil.
Toen hij dat zes dagen en nachten had gedaan, groeide de boom meer dan
drie
meter. Uit vrees dat de boom weer omgehakt zou worden, liet hij een
stenen muur
eromheen bouwen van ongeveer 7 meter hoogte. Ook deze verhalen berusten
op
legendes.
De
oorspronkelijke
Maha-Bodhi-boom bestaat niet meer. Er is omstreeks 1880 een nieuwe boom
geplant
door Anagarika Dhammapala op de plaats waar zeer waarschijnlijk de
oorspronkelijke boom heeft gestaan.
In de 3e eeuw voor Chr. liet keizer Asoka, zoals boven vermeld, rond de Bodhi-boom een stenen muur aanbrengen. Ernaast liet hij een kleine tempel bouwen. De grote tempel die hier later is opgericht, heet de Mahabodhi tempel. Het onderste gedeelte ervan zou keizer Asoka hebben laten bouwen. Het bovenste deel (vanaf de eerste verdieping) moet zijn gebouwd tussen 400 en 630 na Chr. De tempel werd voorzien van beeldhouwwerken in de Pāla-Sena periode (750-1200).
Binnen
in de Mahabodhi tempel is een beeld dat de Bodhisatta voorstelt op het
tijdstip
dat hij de aarde als getuige aanroept door met zijn rechterhand de
grond aan te
raken.
Mooie
Boeddhabeeldjes staan buiten in de nissen van het onderste deel van
deze
tempel. Ook is er een beeldje van de toekomstige Boeddha Metteyya.
In
de
buurt van de Mahabodhi tempel staat een klein vierkant tempeltje ter
ere van de
Verheven Kassapa. Hij was de volmaakt Ontwaakte
vóór de Boeddha Gotama. De
Boeddha Kassapa leefde 20.000 jaren in deze gelukkige aeon.
In
latere tijden, na het binnendringen van de Islam in India, werden uit
alle
delen van het land stoepas bijeengebracht rond de Mahabodhi tempel. Er
moeten
meer dan 100.000 stoepas zijn geweest. Wat na de "beeldenstorm" nog
over was, is uit het hele land samengebracht. De stoepas rond de
Mahabodhi
tempel zijn er dus niet oorspronkelijk gebouwd. En van brokstukken
heeft men
nieuwe stoepas samengesteld.
Op
een afstand van ongeveer 9 km van
Bodh-Gayā en 5 km van de stad Gayā vandaan rijzen enkele rotsen omhoog.
In één
ervan is een grot. Beweerd wordt dat de Bodhisatta daar in ascese
geleefd
heeft. Die plek komt echter niet overeen met wat in de Pāli Canon
staat. De
grot ligt circa 3 tot 4 km van de rivier en ongeveer 9 km van Uruvela
vandaan.
Volgens de Pāli Canon vestigde de Bodhisatta zich bij een groep bomen
aan een
rivier, te Senānigāma, nabij Uruvela. Daar voegden de vijf asceten zich
bij hem
en daar bleef hij ook, volgens de Pāli-overlevering. Maar hoe dan ook,
die grot
wordt algemeen als een gewijde plek beschouwd. Ernaast is een Tibetaans
klooster gebouwd.
In
1957 heeft de regering van India de
Boeddhisten van verschillende landen uitgenodigd om in Buddha-Gayā een
tempel
te bouwen ter herinnering aan het 25OO-jarig bestaan van het
Boeddhisme. Het
gevolg ervan is dat men er thans meerdere tempels kan bezichtigen, o.a.
uit
Bhutan, China, Japan, Thailand en Tibet. Ook is er een groot Japans
Boeddhabeeld opgericht.
[2] Ukkala = deel van Orissa.
Madhyadesa = het
middenland, het land tussen de Himālayas en de Vinhyas. Het wordt ten
oosten
begrensd door Prayāga (= Allahabad) en ten westen door Vinasana (in
Rajastan).
De oostelijke grens ervan strekte zich uit tot de grens van Bangladesh
en
omsloot Magadha en Anga (in de deelstaat Bihar).
[3] S. XXXV. 28.