Copyright © 2021 / 2564 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk. |
Kuśinagar (Kusinārā)
Na
de
woorden van Ānanda begaven de Mallas van Kusinārā zich naar het
sala-park en
betoonden hun eerbied aan de Verhevene, reeds in de eerste nachtwake.
In
Kusinārā leefde toen de zwervende asceet Subhadda. Hij had twijfel over
enkele
zaken en wilde daarom nog de Boeddha raadplegen. Hij werd door de
Volmaakte
onderwezen. Subhadda wilde daarna in de Orde intreden en ontving in
tegenwoordigheid van de Boeddha de wijdingen. Hij was de laatste
discipel die
door de Boeddha zelf bekeerd werd. Na niet lange tijd werd Subhadda een
van de
heiligen (arahants).
Sommigen
zeggen dat de Boeddha overleden is 218 jaren vóór
de kroning van keizer Asoka.
Dan zou die dood hebben plaatsgehad tussen 487 en 483 voor Chr. Volgens
de
traditie van de Theravāda-school is de Volmaakte overleden in 543 v.C.,
in het
45e jaar na de Verlichting, in de maand Vesakha (mei) op de dag van
volle
maan.
De
Mallas van Kusinārā eerden het lichaam
van de Boeddha zeven dagen lang. Toen werd het lichaam van de Verhevene
in veel
nieuwe gewaden en uitgerafeld katoen gehuld. Buiten de stad, bij het
gedenkteken Makutabandhana, werd een brandstapel gemaakt. En daar werd
het
lichaam van de Boeddha gecremeerd.
De
relieken werden door de Mallas weer
zeven dagen lang vereerd. Hierna werden die relieken in acht gelijke
delen
verdeeld. Ook de urn en de as werden als overblijfselen van de Boeddha
verdeeld. Over het hele land verspreid werden toen tien stoepas
opgericht boven
de relieken, de urn en de as. Ook te Kusinārā werd een stoepa opgericht
boven
een deel van de relieken van de Volmaakte. Die stoepa is niet
teruggevonden.
Achter
de Nibbana-tempel staat de
Nibbana-stoepa. Hij werd in 1876 blootgelegd en in 1927 gerestaureerd.
Deze
stoepa is met beton omkleed omstreeks 1955.
Aan
de weg van Gorakhpur naar Deoria,
ongeveer 1½ km van de Nibbana-tempel vandaan, staat een
stoepa met naam
Rāmabhar. Op deze plek is het lichaam van de Verhevene gecremeerd. Deze
crematie-stoepa staat op een basis die meer dan 47 meter in doorsnede
is. De
stoepa zelf is ca 15 meter hoog en heeft een doorsnede van ±
34 meter. Er zijn
geen relieken in gevonden.
Kusinārā werd met de kleine republiek van
de Mallas ingelijfd door het opkomende keizerrijk van Magadha
(zuidelijk
Bihar). In de loop der tijden werd dat keizerrijk geregeerd door Asoka
van de
Mauryan dynastie (ca 273-236 voor Chr.).
In
de
loop van zijn pelgrimstochten naar de gewijde plaatsen van het
Boeddhisme
bezocht keizer Asoka ook Kusinārā en richtte er stoepas en zuilen op.
Welke
monumenten hij er precies heeft laten oprichten, hoe groot ze waren en
welke vorm
ze hadden, is moeilijk met zekerheid te zeggen.
Na
een periode van meer dan 500 jaren
horen wij weer iets over deze plaats. Buchanan - een ambtenaar van de
Oost-India-Companie - bracht een bezoek aan Kuśinagar in het begin van
de 19e
eeuw. De naam ervan vermeldt hij als Kesiya en het plaatsje bestond
toen uit ca
100 hutten met een politiepost. Ook beschreef hij de ruïnes,
maar hij was zich
niet bewust van het belang ervan voor de Boeddhistische wereld.
Vijftien
jaar later maakte A.C.L. Carlleyle, de assistent van Cunningham,
uitgebreide
uitgravingen ter plaatse en legde de grote centrale stoepa helemaal
bloot. Ook
ontdekte hij het beeld van de liggende Boeddha, het Nibbana-beeld. Het
was
tegenover de centrale stoepa begraven in het puin van de
ruïnes van een
rechthoekige schrijn.
Hoewel
de locatie van het antieke Kusinārā aldus erg zeker scheen, bleven er
twijfels
bestaan. Daarom werden beter geplande uitgravingen verricht door de
Archeologische Dienst van India in de jaren 1904-1907 onder leiding van
J.Ph.
Vogel en in de jaren 1910-1911 door Hirananda Shastri. Het gevolg ervan
was dat
veel bakstenen gebouwen ontdekt werden, gegroepeerd rond de grote
centrale
monumenten. Het waren overblijfsels van kloosters, stoepas en
schrijnen. Deze
opgravingen brachten ontwijfelbare bewijzen van de identiteit van
Kuśinagar en
van de monumenten. Tengevolge daarvan was er een hernieuwing van de
religieuze
en culturele activiteiten die tot heden voortduren.
Tegenwoordig
zijn als belangrijkste
monumenten te Kuśinagar nog te zien de Crematie-stoepa en de
Nibbana-tempel met
het liggende Boeddhabeeld. Achter deze tempel is een stoepa. Rond de
stoepa en
de tempel is een aantal stenen gebouwen te zien. Het zijn
ruïnes van acht
kloosters waarvan één gebouwd is op de
grondvesten van een ander klooster. Vier
kloosters ervan zijn onderling verbonden. Ook zijn er nog enkele andere
structuren te zien.