Inleiding 1. Dukkha (onvoldaanheid) 2. Anicca (vergankelijkheid, niet-blijvendheid) 3. Anatta (niet-zelf)
Copyright © 2021 / 2564 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk. |
De Boeddha onderwees dat er geen kern, geen ego, geen zelf is, nergens, niet ergens binnen in ons en niet ergens buiten ons. Dat was toen en is ook nu nog steeds heel tegengesteld aan wat de gangbare gedachtengang is. Er is geen ziel die van het ene leven verhuist naar een ander leven.
Ook onderwees de Boeddha dat alles wat samengesteld is, veranderlijk en vergankelijk is. Niets dat en niemand die in het bestaan is getreden, blijft eeuwig bestaan. Het bestaan is maar tijdelijk. Ook de hoogste god zal eens van het goddelijk leven afscheid moeten nemen.
Omdat alles verandert en vergaat, ontstaat er frustratie. Dat komt omdat men zich eraan hecht, omdat men iets wel of niet wil hebben.
Deze drie aspecten of kenmerken van het leven zijn door de Boeddha in vele toespraken behandeld en uitgelegd. Hij sprak met geleerden en koningen, maar ook met bedelaars en niet zo heel snuggere mensen. En soms begrepen de minder bedeelden zijn leer eerder dan de geleerde mensen.
Die drie aspecten zijn: dukkhā (onvoldaanheid), aniccā (veranderlijkheid, vergankelijkheid) en anattā (niet-zelf).
De Boeddha leerde dat alles wat in het bestaan is getreden, onderhevig is aan dukkhā, d.w.z. dat alles hier onvoldaan is, onafgewerkt, onvolmaakt, niet tevreden stellend. En daardoor is het een bron van lijden, leed, frustratie.
Voorbeeld: als wij iets smakelijks eten of naar een mooi landschap kijken, dan genieten wij ervan. Maar het eten raakt op, en wij willen nog langer genieten van de lekkere smaak. En dat kan niet, tenzij we iets nieuws kopen. En dan vinden wij het jammer dat het genot maar zo kort was. En wij kunnen niet blijven kijken naar het mooie landschap. Zelfs als wij op dezelfde plaats konden blijven staan, dan wordt het toch avond en nacht. Of er wordt iets op gebouwd of men vindt er grondstoffen die ontgonnen moeten worden. En dan verandert ook het aanzicht van het landschap. Omdat de verandering niet aanvaard wordt, volgt frustratie, leed. Zo is datgene wat eerst voor een aangenaam gevoel zorgde, daarna een oorzaak voor lijden. En dat komt omdat alles hier onvolmaakt is en omdat wij ons eraan hechten.
Een tweede aspect van het leven is aniccā. Het is het feit dat alles in dit leven constant verandert. Niets blijft gelijk.1 Ook dit is een oorzaak voor leed, frustratie. Meestal willen wij dat een bepaalde situatie zo blijft als ze is, dat ze niet meer verandert. Wie jong is, wil niet graag oud en gebrekkig worden. Wie sterk is, wil dat graag blijven. Maar door ziekte kan ook de sterke mens heel zwak worden.
Wij worden geboren, worden ouder en sterven. Tijdens dat hele proces hebben er onafgebroken veranderingen plaats. En wij kunnen er niet voor zorgen dat iets ongewijzigd blijft. Als wij dat wel willen, dan is dat alleen maar een bron van frustratie, leed, dukkhā.
Een ander aspect van het leven is de leer van anattā, niet-zelf. Met deze leer wordt niet het bestaan van een persoonlijkheid in de conventionele zin geloochend. Maar wel wordt ontkend dat er een blijvende wezenskern ten grondslag ligt aan een zich voortdurend veranderend lichamelijk-geestelijk proces.2
De Boeddha ontdekte dat alle bestaande wezens zonder een “zelf” zijn. Zij hebben geen blijvende kern, geen ziel. Die leer van anatta, niet-zelf, is niet gemakkelijk in te zien. Er is geen “ik” die denkt of ziet of hoort etc.; er zijn oorzaken en gevolgen. Door oorzaken ontstaat iets; door het ontbreken van oorzaken verdwijnt iets.
Er is geen zelf, geen ziel, geen kern, geen "ik". Van de meeste dingen kunnen wij dit wel aannemen. De boom is ontstaan, heeft geen zelfstandige kern. Het huis waarin we wonen, is gebouwd uit losse elementen, is zonder zelf, zonder blijvende kerk. Atomen (letterlijk: ondeelbare deeltjes) bestaan weer uit onderdelen die nog verder geanalyseerd kunnen worden. Maar de mens zelf beweert dat hij een vaste kern heeft, een blijvend iets (in andere religies "ziel" genaamd). Maar volgens de leer van de Boeddha is ook de mens zonder een dergelijke blijvende vaste kern.
Ons lichaam is ontstaan. Het is gegroeid uit een eicel en een zaadcel, gevoed met bloed, melk, brood, aardappelen, soep, enz. Eerst was het lichaam klein, nu is het groter en sterker; later wordt het weer zwak. En na de dood blijft er alleen een hoopje as over als wij het laten cremeren. Zijn wij gelijk aan het lichaam? Of behoort het lichaam ons toe? Neen toch! Wij hebben er (bijna) niets over te vertellen. Als het lichaam een blijvende kern had, zou die altijd gelijk blijven. Maar dat is niet zo. En als het lichaam ons toebehoorde, konden wij er over bevelen. Ook dat kunnen wij niet. Als wij ziek zijn, kunnen wij het lichaam niet bevelen weer gezond te worden. Neen, het lichaam is niet van ons, het is zonder vaste kern, het is oorzakelijk ontstaan.
En ook de gevoelens en emoties die bij iemand opkomen, zijn zonder vaste kern. Zij ontstaan door bepaalde omstandigheden en verdwijnen daarna weer. Wij kunnen ons ergeren over iets, maar enkele ogenblikken later kunnen wij ons over iets anders verheugen. Heeft de ergernis een vaste, blijvende kern? Neen. En evenmin heeft het aangename gevoel bij aanraking van iets prettigs een vaste kern, een op zich bestaan iets. Als wij een geluid horen, kunnen wij dat op drie manieren ervaren: als aangenaam, als onaangenaam en als neutraal geluid. De een noemt het muziek (aangenaam), de ander noemt datzelfde geluid lawaai (onaangenaam), een derde vindt het noch muziek noch lawaai; hij registreert het nauwelijks. Gevoelens en emoties zijn niet van ons, noch zijn zij zelfstandige dingen.
Maar gedachten dan? Wij kunnen toch zelfstandig denken, is de gangbare mening. Zijn wij dan gelijk te stellen met de gedachten en ideeën? – Descartes, een beroemde filosoof, heeft eens beweerd: “Ik denk, dús ik ben.” Die stelling is niet juist. Het denken gaat sneller dan een computer kan werken, gaat sneller dan het licht. Nu eens denken wij aan het verleden, dan aan de toekomst; in dezelfde seconde zitten wij in gedachten bij een familielid of kennis in huis. Of wij denken aan de a.s. vakantie in een ver land. Gedachten zijn onnoemelijk snel. Die kunnen wij niet als maatstaf of bewijs nemen van ons bestaan. In gedachten kunnen wij ons verplaatsen naar vroegere, toekomstige en tegenwoordige situaties, naar alle richtingen. Verder zijn gedachten geen zelfstandige dingen. Wij zeggen wel: gedachten komen en gaan weer. Maar dat is een zegswijze; het is geen werkelijkheid. De gedachten komen niet ergens vandaan en gaan ook niet ergens naartoe. Maar door bepaalde omstandigheden ontstaan gedachten en ideeën. En als die omstandigheden verdwijnen, verdwijnen ook die gedachten en ideeën. Er is geen "ik" die denkt. Maar gedachten ontstaan.
Zo is de hele mens te ontleden en nergens vinden wij een vaste kern. Alles ontstaat door bepaalde omstandigheden en alles vergaat weer als die omstandigheden veranderen of verdwijnen. Dat is de leerstelling van oorzakelijk ontstaan en van anatta, niet-zelf.
Niets is een zelfstandige, op zichzelf bestaande eenheid. Alles is aan oorzaken gebonden. Alles is op de een of andere manier veroorzaakt door meerdere dingen of omstandigheden. Zo kan water zich uiten als damp, sneeuw of ijs, al naar gelang de omstandigheden. Zo is bijvoorbeeld muziek van een cassetterecorder veroorzaakt. De muziek is niet zelfstandig, zit niet in de cassette en ook niet in de recorder noch in de elektriciteit die de recorder in beweging zet. Maar door diverse oorzaken wordt geluid geproduceerd. Er is geen zelfstandig iets.
De overweging van de onpersoonlijkheid, van leegheid is de bevrijding door inzicht dat alles leeg is van een zelf. Meditatie over leegheid is erg belangrijk en kan iemand leiden naar Ontwaking.
NB. Uitvoerig worden de drie aspecten behandeld in: 9.2. De drie aspecten van het leven
1 Alleen nibbana is blijvend.
2 noot bij A.I.25.