Korte schets van het leven van de Boeddha Gotama Theravada De Pali Canon Veel Boeddhas De leer van de Boeddha oorzakelijk ontstaan De vier edele waarheden 1. De waarheid van lijden 2. De waarheid van het ontstaan van lijden 3. De waarheid van het beëindigen van lijden 4. De waarheid van het pad dat leidt naar het beëindigen van lijden Het middenpad De drie aspecten van het leven 1. Dukkha (onvoldaanheid, lijden) 2. Anatta (niet-zelf) 3. Anicca (veranderlijkheid, vergankelijkheid) Het doel, Nibbana Wilsacties en morele gevolgen Wedergeboorte De leek het kwade nalaten de eigen geest zuiveren Metta Saddha Vipassana het voorbeeld van de Arahant het voorbeeld van de Bodhisatta Ontwikkeling van de leer Besluit Overweging Bronnen
Copyright © 2021 / 2564 Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk. |
De Boeddha Gotama (Gautama in het Sanskriet) was een mens en geen god. Hij was een weergaloze leraar. Volgens de Theravada-traditie werd hij geboren te Lumbinī, in de Therai-vlakte van Nepal, in het jaar 623 voor Christus. Hij kreeg de naam Siddhattha. Zijn moeder heette Maha Maya. Zijn vader was Suddhodana Gotama, gouverneur van de stam van de Sakyas. De hoofdstad van de Sakyas was Kapilavatthu. In die stad bracht Siddhattha zijn jeugd door.
Op 16-jarige leeftijd trouwde hij met zijn nicht Yasodhara. Zij was de enige dochter van koning Suppabuddha en koningin Pamita van de stam van de Koliyas.
Siddhattha leefde in weelde en zonder zorgen. Maar tijdens zijn tochten in de omgeving zag hij dat de mens gebukt gaat onder ouderdom, ziekte en dood. Hij ontmoette er ook een asceet die zijn leven leidde tot heil van de mensen. Ook Siddhattha wilde zo'n leven leiden. Juist op de dag dat hij het voornemen nam om zijn weelderig leven op te geven, werd hem een zoon geboren. Siddhattha besefte dat hij nu niet gemakkelijk huis en echtgenote kon verlaten. Maar hij had geen verlangen ernaar om het luxueuze leven als hoofd van een gezin te voeren. Ook verlangde hij er niet naar om een groot man te worden door anderen te doden in de oorlog. Zijn gemoed was vastbesloten en hij gaf alle weelde, troon en heerschappij en geluk met vrouw en kind op om op zoek te gaan naar de onvergelijkbare innerlijke vrede.
Hij verliet paleis, stad en land en begon het huisloze leven van een asceet. Hij ging op zoek naar de weg die naar de hoogste vrede voert. Eerst ging hij naar beroemde leraren. Maar die konden hem de weg naar die vrede niet leren. Siddhattha ging toen alleen verder. In etappes kwam hij aan te Senanigama[1] nabij Uruvela. Daar bleef hij. Vijf andere asceten voegden zich weldra bij hem.
Siddhattha dacht dat strenge ascetische oefeningen hem naar de hoogste vrede zouden brengen. Maar dat was niet zo. Uiteindelijk zag hij in dat hij door zelfkwelling en vasten geen resultaat bereikte. Hij herinnerde zich hoe hij in zijn jeugd onder een boom zat en er een meditatieve verdieping bereikte. En hij besefte dat concentratie geleid door geordende beschouwingen de weg was naar de hoogste vrede.
Hij nam weer vast voedsel tot zich. De vijf asceten dachten dat hij zijn streven had opgegeven en gingen van hem weg. Siddhattha ging in een lieflijk bos neerzitten aan de voet van een vijgenboom. Hij dacht er geconcentreerd na over ouderdom, geboorte en dood. Hij zag dat alles onderling afhankelijk is. En op 35-jarige leeftijd vond hij de weg die leidt naar de onvergelijkbare innerlijke vrede. Hij werd de volmaakt Ontwaakte, de Verhevene, de Verlichte, de Boeddha van dit tijdperk.
Nadat de Verhevene de volmaakte Verlichting bereikt had, begon hij zijn leer te onderwijzen. Die leer is in enkele woorden samen te vatten:
Doe het goede,
vermijdt het kwade,
reinig de eigen geest.
De Boeddha leerde niet alleen wat en hoe er gedacht en gehandeld moet worden om de hoogste vrijheid te verkrijgen, maar ook de redenen waarom. Al spoedig had hij veel aanhangers, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen, monniken en nonnen.
Met zijn discipelen trok hij rond over de hoofd- en zijwegen van Noord-India en Zuid-Nepal. Zijn verdere leven besteedde de Boeddha om zijn leer in alle facetten te onderwijzen. Hij maakte geen onderscheid in persoon. Hij onderrichtte oude en jonge mensen, rijken en armen, zieken en gezonden. Ieder die naar hem wilde luisteren, kon genieten van zijn wijsheid.
De Orde van de monniken werd weldra uitgebreid tot duizenden en er ontstonden veel kloosters.
Gedurende de eerste twintig jaren na de Verlichting zorgden de monniken Nagasamala, Nagita, Upavana, Sunakkhatta, Sagata, Radha en Meghiya, en de novice Cunda voor de Boeddha, hoewel niet regelmatig. Maar na het twintigste jaar wenste de Verhevene een vaste verzorger te hebben. De eerwaarde Ananda werd toen door de Boeddha aangewezen om voor hem te zorgen.
In de regentijd trokken de Boeddha en zijn discipelen niet rond, maar bleven zij op één plaats. Zo verbleef hij er te Rajagaha (2e, 3e, 4e, 17e, 20e regentijd), Kapilavatthu (5e, 15e regentijd), Savatthi (6e, 12e, 14e, 21e t/m 42e regentijd), Kosambi (9e, 10e regentijd), het dorp Ekanala nabij Rajagaha (11e regentijd), Calika (13e, 18e, 19e regentijd), en Alavi (16e regentijd).
In het 43e regenseizoen verbleef de Verhevene weer te Rajagaha. Vandaar ging hij over een oude handelsroute via Pataligama en Vesali naar Kusinara. In het dorp Beluva nabij Vesali werd hij ernstig ziek. In Pava werd de Boeddha opnieuw ziek na de maaltijd bij de goudsmid Cunda. En op weg van Pava naar Kusinara – een korte afstand – kreeg de Boeddha een aanval van zwakte. Hij overleed te Kusinara (thans Kushinagar, Uttar Pradesh, India), in het jaar 543 v. Chr., 80 jaar oud.
Hij heeft aangetoond dat elk mens, iedereen datgene kan bereiken wat hijzelf ook heeft bereikt, namelijk de bevrijding van alle lijden.
De oudst bekende overlevering van de leer van de Boeddha is die van de Theravada school. Ze is bewaard in de Pali Canon. Vroeger werd de leer mondeling overgeleverd. Hele groepen monniken leerden bepaalde delen van buiten en reciteerden die teksten dan samen. Als iemand eens een woord of een zinsgedeelte niet meer precies wist, dan werd dat door anderen aangevuld. Zo bleven die teksten bewaard tot ze circa 250 v. Chr. naar Sri Lanka werden gebracht. Daar werden ze toen op schrift gesteld.
De betrouwbaarheid van de op schrift gestelde teksten (= de Pali Canon) is door meerdere geleerden uit Europa in twijfel getrokken. Maar mondelinge overlevering is heel betrouwbaar. Dat hebben antropologen aangetoond, o.a. met volksverhalen. En zeker als de overlevering in groepsverband wordt gereciteerd, zullen fouten en vergissingen vermeden worden.
Op het eerste Boeddhistische Concilie (in 543 voor Chr.), te Rajagaha (= thans Rajgir, in de deelstaat Bihar, India), werd de hele leer gereciteerd en gezuiverd van verkeerde leerstellingen. Niet alles wat de Boeddha heeft gesproken, is bewaard gebleven. En later zijn er nog gedeelten toegevoegd of gewijzigd.
Niet iedereen was het met de afspraken van het eerste Concilie eens. Er waren monniken die de leer bleven reciteren zoals zij die in het geheugen hadden. De Boeddha had immers gezegd dat de leer onthouden en geleerd moest worden in de eigen taal of het eigen dialect. Zo kwamen er toen al verschillende teksten, en waarschijnlijk ook al verschillende richtingen, scholen. Van die andere stromingen is bijna niets overgebleven. Wij weten alleen nog enkele namen ervan (ongeveer 15-30 stromingen uit de beginperiode). Meerdere teksten ervan zijn in Chinese of Tibetaanse vertalingen bewaard gebleven.
De Pali Canon is verdeeld in drie groepen:
1. De Vinaya Pitaka. Het zijn de gedragsregels voor de monniken en nonnen.
2. De Sutta Pitaka. Dit zijn de toespraken over diverse onderwerpen. Ze zijn niet alleen bedoeld voor de monniken en nonnen. Maar heel veel toespraken ervan zijn bedoeld voor leken. Ze handelen o.a. over het economische en ook het geestelijke welzijn van de leek. Ook zijn er gedeeltes die handelen over de levens van heilige monniken en nonnen.
3. De Abhidhamma Pitaka. Dit is de filosofische behandeling van de onderwerpen die in de Sutta Pitaka verkondigd zijn.
Behalve de historische Boeddha Gotama (Gautama) zijn nog veel andere Boeddhas bekend. Zij leefden vele tijdperken vóór deze tijd. De naam Boeddha betekent: Verlichte. En allen die op eigen kracht de volmaakte waarheid hebben ingezien, en die ze dan onderwezen, heten Boeddhas. En in de toekomst zullen er eveneens veel Boeddhas verschijnen.
De leer van de Boeddha wordt met het woord Boeddhisme aangeduid. Tegenwoordig zijn er meerdere stromingen. Ze verschillen in de praktische beoefening van de leer; maar allemaal zijn ze gebaseerd op de oorspronkelijke woorden van de Boeddha Gotama.
Die verschillende stromingen in het Boeddhisme zijn ontstaan én door verschillen in taal en cultuur én door het anders benadrukken van het een en ander uit de leer.
De leer van de Boeddha is een leer van mededogen en liefdevolle vriendelijkheid (metta), devotie of vertrouwen (sadda) en wijsheid (pañña). Meestal wordt de leer als pessimistisch beschouwd. Maar dat komt omdat men bijna niets afweet van die leer. Pali- of Sanskriet-woorden worden verkeerd vertaald of niet geheel correct uitgelegd. Het Pali-woord dukkha wordt meestal vertaald met leed of pijn of lijden. Maar het is veel meer; het betekent alles wat onvoldaan, onbevredigend, onvolmaakt is, wat onvolledig is. En juist doordat iets onvolmaakt is, kleeft er de schaduw van leed aan.
De leer van de Boeddha is helemaal niet pessimistisch. Ze is in drie regeltjes samen te vatten:
doe het goede,
vermijdt het kwade
en reinig de eigen geest.
Wij zullen hier later op terugkomen.
De Boeddha dacht eerst na over oorzakelijk ontstaan. Ten gevolge van het niet begrijpen ervan blijft men in de kringloop der wedergeboorten.
Maar de Boeddha vond een uitweg uit het lijden, ouder worden en sterven.
* Door inbezitname ontstaat een ik-bewustzijn (ik ben, ik zie, ik hoor etc.).
* Het ik-bewustzijn dat tot wedergeboorte leidt, ontstaat afhankelijk van de wedergeboorte producerende wilsacties (cetanâ), of kamma-formaties.
* Het wedergeboorte veroorzakende bewustzijn zoekt na de dood een plaats in een moederschoot.
* Na de conceptie volgt de geboorte.
* Door de geboorte komt er een lichaam en geest; een lichaam met de zes zintuigen.
* Uit onwetendheid ontstaat er weer een ik-bewustzijn.
* Uit het ik-bewustzijn ontstaat geestlichamelijkheid.
Gevoel, waarneming, bedoeling, voorstelling, denken, aanraking, oplettendheid, overweging: dat heet geest.
De vier elementen: aarde, water, vuur, lucht, en de vorm die afhankelijk is van die elementen, dat heet lichaam.
* Door de zintuigen is er contact met de zintuiglijk waarneembare objecten.
* Door aanraking, contact ontstaat gevoel, gewaarwording, waarneming.
* Ten gevolge daarvan ontstaat verlangen, begeerte, hechten, inbezitname; er ontstaat weer een ik-bewustzijn.
* Dan ontstaan worden, conceptie, geboorte, ouderdom en dood.
* Door opheffing van onwetendheid is er geen worden, geen proces van in bestaan treden als embryo of ei.
Geen worden → geen geboorte.
Geen geboorte → geen ouderdom en sterven.
Op die manier komt de opheffing van de hele massa van lijden tot stand. {D.w.z. als inbezitname is opgeheven, als men zich niets meer toeëigent, als de mening van “ik ben een onveranderlijk iets” verdwenen is, dan volgt een “zo-bewustzijn”, zó is het ontstaan.}
Het inzien dat alles oorzakelijk ontstaat en oorzakelijk vergaat, dat er geen ego is dat alles bestuurt, leidt naar Nibbana, het einde van alle lijden.
De Boeddha begreep vier dingen die hem voordien niet bekend waren. Die vier dingen zijn de vier edele waarheden. Hij zag dat er lijden is in de wereld. Hij zag de oorzaak van dat lijden, hij zag dat er een einde gemaakt kan worden aan het lijden, en hij zag hoe men aan dat lijden een einde kan maken. Verder zag hij in dat het leven drie aspecten heeft, namelijk dat alles onvoldaan is, dat er geen zelf, geen “ik” is, en dat alles verandert, dat alles vergankelijk is.
De edele waarheid van lijden, onvoldaanheid, onzekerheid, frustratie, onbevredigendheid (dukkha) is als volgt: geboorte is lijden; ouder worden is lijden; ziekte is lijden; sterven is lijden; verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop zijn lijden; het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft, is lijden; het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft, is lijden; niet te krijgen wat men graag heeft, is lijden; kortom de vijf groeperingen van hechten zijn lijden.”
“En wat is geboorte? – Wat hier of elders het voortgebracht worden is, het in het bestaan treden, het verschijnen van de groeperingen van bestaan, het verkrijgen van de zintuiglijke organen, het geboren worden: dat heet geboorte.”
“En wat is ouder worden? - Wat hier of elders veroudering is, verval van de tanden, vergrijzing, het rimpelen van de huid, het afnemen van de levenskracht, het afsterven van de zinsorganen: dat heet ouder worden.”
“En wat is sterven? - Wat hier of elders het afscheiden is, het uiteenvallen, het verdwijnen, de dood, het beëindigen van de levenstijd, het uiteenvallen van de groeperingen van bestaan, het afwerpen van het lichaam: dat heet sterven.”
“En wat is verdriet? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, bedroefdheid is, wanhoop, verslagenheid, innerlijke zorg: dat heet verdriet.”
“En wat is geweeklaag? - Wat bij iemand die door het een of andere verdriet of lijden getroffen is, gejammer en treuren is: dat heet geweeklaag.”
“En wat is pijn? - Wat lichamelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door lichamelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet pijn.”
“En wat is leed? - Wat geestelijk pijnlijk en onaangenaam is, wat er bestaat aan pijnlijke en onaangename gevoelens die door geestelijk contact veroorzaakt zijn: dat heet leed.”
“En wat is wanhoop? - Wat bij iemand die door het een of andere verlies of lijden getroffen is, troosteloosheid en vertwijfeling is, de wanhopige en troosteloze geestestoestand: dat heet wanhoop.”
“En wat is het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met wie of waarmee men een afkeer heeft? - Wat er bestaat aan ongewenste, onbehaaglijke, onaangename objecten zoals vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten, het ontmoeten daarvan, het samenkomen, de verbinding ermee: dat is het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met datgene waaraan men een afkeer heeft. Of wat er bestaat aan wezens die iemand schade, onheil, onaangenaamheden en onzekerheid wensen, het ontmoeten van hen, het samenkomen, de verbinding met hen: dat is het lijden dat bestaat in het verenigd zijn met wie men een afkeer heeft.”
“En wat is het gescheiden zijn van wie of van wat men liefheeft? - Wat er bestaat aan gewenste, behaaglijke, aangename objecten, zoals vormen, geluiden, geuren, smaken, aanrakingen en gedachten, het missen ervan, ze niet ontmoeten, niet ermee samenkomen: dat is het lijden dat bestaat in het gescheiden zijn van wat men liefheeft. En ook wat er bestaat aan wezens die iemand heil, geluk, welzijn en zekerheid wensen, hen niet ontmoeten, hen missen, niet met hen samenkomen: dat is het lijden dat bestaat in het gescheiden zijn van wie men liefheeft.”
“En wat is het lijden dat bestaat in het niet verkrijgen wat men wenst? - In wezens die aan wedergeboorte onderhevig zijn, ontspringt de wens: ‘Ach, mochten wij toch niet meer aan wedergeboorte onderhevig zijn.’ Maar zoiets kan door wensen niet bereikt worden. En in wezens die aan veroudering, dood, verdriet, geweeklaag, pijn, leed en wanhoop onderhevig zijn, ontspringt de wens dat zij daaraan toch niet meer onderhevig mochten zijn. Maar zoiets kan door wensen niet bereikt worden. Dat is het lijden dat bestaat in het niet verkrijgen wat men wenst.”
“En wat zijn de als lijden geldende vijf groeperingen van hechten? - Het is de groepering van lichamelijkheid, de groepering van gevoelens, de groepering van waarnemingen, de groepering van geestelijke formaties en de groepering van bewustzijn.”
Een mens is een wezen, samengesteld uit vijf groepen: (a) De groep van materie, namelijk vaste, vloeibare en gasvormige stoffen, hitte en beweging. Eveneens behoren ertoe de zintuigen en de corresponderende objecten: oog met zichtbare vorm, oor met geluid, neus met geur, tong met smaak en lichaam met tastgevoel. Het verstand en de geest met gedachten en ideeën behoren ook ertoe. (b) De groep van gevoelens: de gevoelens ondervonden door het contact van lichamelijke en geestelijke organen met de buitenwereld. (c) De groep van gewaarwordingen: er is herkenning van objecten door de gewaarwording. (d) De groep van geestelijke formaties: hiertoe behoren alle wilsactiviteiten (kamma). De wilsactiviteiten brengen moreel resultaat voort. Tot de wilsacties behoren o.a. aandacht, vertrouwen, verlangen, concentratie, energie, afkeer. - In totaal zijn er 52 geestelijke activiteiten. (e) De groep van bewustzijn: bewustzijn is een reactie met als basis een van de zes zintuigen en met het corresponderende uiterlijke verschijnsel als object. Zo heeft bijvoorbeeld visueel bewustzijn het oog als basis en de zichtbare vorm als object.
De edele waarheid van het ontstaan van lijden is als volgt: het is de begeerte die wedergeboorte doet ontstaan, die vergezeld gaat van genoegen en lust en die nu eens hier en dan weer daar steeds nieuw behagen schept. Met andere woorden, het is het verlangen naar zinnelijke begeerten, het verlangen naar bestaan en het verlangen naar niet-bestaan.
“En waar komt dit verlangen tot ontstaan en waar vat het post? - Er zijn in de wereld aantrekkelijke en aangename dingen; dáár komt verlangen tot ontstaan en dáár vat het post.
De zes zintuigen (inclusief de geest) zijn in de wereld aantrekkelijk en aangenaam; daar ontspringt het verlangen en daar vat het post.
Het verlangen vat ook post bij de objecten van de zintuigen.
Het bewustzijn dat ontstaat in afhankelijkheid van zintuig en object, is eveneens in de wereld aantrekkelijk en aangenaam; daar vat het verlangen post.
Contact dat veroorzaakt is door de zintuigen, is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt verlangen tot ontstaan en daar vat het post.
Gevoelens die afhankelijk ontstaan door contact van de zintuigen met de zintuiglijke objecten, zijn in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt verlangen tot ontstaan en daar vat het post.
Waarneming van vormen, geluiden, geuren, smaken, van dingen die aangeraakt kunnen worden en van geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.
De wil gericht op vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en gericht op geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.
De begeerte naar vormen, geluiden, geuren, smaken, naar dingen die aangeraakt kunnen worden en naar geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.
Het overdenken van vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.
Het onderzoeken van vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten is in de wereld aantrekkelijk en aangenaam. Daar komt het verlangen tot ontstaan en daar vat het post.”[2]
De edele waarheid van het beëindigen van lijden is als volgt: het is het volledig wegebben en het volledig uitdoven van die begeerte, het verwerpen, het opgeven en het achterlaten ervan; het is de bevrijding ervan en het zich losmaken ervan.
“En waar wordt die begeerte opgeheven en waar wordt ze uitgedoofd? - Wat er in de wereld aan aantrekkelijke en aangename dingen bestaat, namelijk vormen, geluiden, geuren, smaken, dingen die aangeraakt kunnen worden en geestelijke objecten, dáár wordt die begeerte opgeheven en dáár wordt ze uitgedoofd.”[3]
De edele waarheid van het pad dat leidt naar het beëindigen van lijden, is als volgt: het is niets anders dan het edele achtvoudige pad, namelijk:
1. Juist inzicht; dit is het inzien van de vier edele waarheden.[4]
2. Juist denken; dit is het hebben van een onthoudende, vredige, geweldloze gezindheid.[5]
3. Juist spreken; dit is het gebruiken van ware, verzoenende, milde en wijze taal (ook in geschrift).[6]
4. Juist handelen; dit is afzien van doden, van stelen, en van ongeoorloofd seksueel gedrag.[7]
5. Juist levensonderhoud; dit is zodanig in levensonderhoud voorzien dat men anderen geen schade of nadeel of letsel toebrengt.[8]
6. Juiste inspanning; ze bestaat erin dat men het onheilzame niet laat opkomen, dat het reeds opgekomen onheilzame overwonnen wordt, dat het reeds ontstane heilzame behouden wordt en dat het heilzame dan tot ontwikkeling gebracht wordt.[9]
7. Juiste oplettendheid; die bestaat in het voortdurend beschouwen van het lichaam, van de gevoelens, van de geest en van de geestelijke objecten.[10]
8. Juiste ontwikkeling van de geest of juiste concentratie is het vertoeven in de vier meditatieve verdiepingen (jhanas).[11]
Het is niet vereist alle delen van het achtvoudige pad precies achter elkaar te beoefenen. Veel is afhankelijk van het eigen vermogen. Het achtvoudige pad is een systematische indeling. Zo is een zekere mate van juist inzicht nodig om het pad van de Boeddhistische leer te betreden. Maar juist inzicht is ook het resultaat van het pad.
Mrs. Rhys Davids was van mening dat het achtvoudige pad een latere systematisering is. In het Culavedalla sutta legde bhikkhuni Dhammadinna dat al uit. Het edele achtvoudige pad is gerangschikt overeenkomstig de drie fasen: pañña, sila en samadhi (wijsheid, deugdzaamheid, ontwikkeling van de geest). Dit wijst erop dat die classificaties al ten tijde van de Boeddha uitgeoefend werden.[12] De fysieke en mentale oefening in het Boeddhisme is bedoeld om een mens met visie te kweken. Deugdzaamheid, een goed gedrag speelt een belangrijke rol als eerste stap op de weg van oefening.[13]
De leer van de Boeddha wordt ook het middenpad genoemd.
“Twee uitersten moeten niet uitgeoefend worden door iemand die vanuit het huiselijke leven vertrokken is in de huisloze staat. Het zijn deze twee: a) behagen scheppen in zingeneugten, en b) zelfkwelling. En waarom? Wel, behagen scheppen in zingeneugten is laag, vulgair, werelds, onedel en leidt tot lijden. Ook zelfkwelling is laag, vulgair, werelds, onedel en leidt tot lijden.
Het middenpad dat door de Volmaakte ontdekt is, vermijdt deze twee uitersten. Dat middenpad geeft visie, kennis en het leidt tot vrede, tot direct inzicht, tot Verlichting en tot Nibbana. En wat is nu dat middenpad? Het is niets anders dan het edele achtvoudige pad, namelijk: juist inzicht, juist denken, juist spreken, juist handelen, juist levensonderhoud, juiste concentratie, juiste oplettendheid en juiste geestesontwikkeling. Dat is het middenpad.
De drie aspecten van het leven zijn door de Boeddha in vele toespraken behandeld en uitgelegd. Hij sprak met geleerden en koningen, maar ook met bedelaars en niet zo heel snuggere mensen. En soms begrepen de minder bedeelden zijn leer eerder dan de geleerde mensen.
Die drie aspecten zijn: dukkha (lijden, onvoldaanheid), anatta (niet-zelf) en anicca (veranderlijkheid, vergankelijkheid).
De Boeddha leerde dat alles wat bestaat onderhevig is aan dukkha, d.w.z. dat alles hier onvoldaan is, onafgewerkt, onvolmaakt, niet tevreden stellend. En daardoor is het een bron van lijden, leed, frustratie.
Voorbeeld: als wij iets smakelijks eten of naar een mooi landschap kijken, dan genieten wij ervan. Dat ontkent het Boeddhisme ook helemaal niet. Wij mogen rustig ervan genieten. Maar wij mogen ons er niet aan hechten. Zo raakt het eten op, en wij willen nog langer genieten van de lekkere smaak. En dat kan niet, tenzij we iets nieuws kopen. En dan vinden wij het jammer dat het genot maar zo kort was. En wij kunnen niet blijven kijken naar het mooie landschap. Zelfs als wij op dezelfde plaats konden blijven staan, dan wordt het toch avond en nacht. Of er wordt iets op gebouwd of men vindt er grondstoffen die ontgonnen moeten worden. En dan verandert ook het aanzicht van het landschap. Dat is dan frustratie, leed. Zo is datgene wat eerst voor een aangenaam gevoel zorgde, daarna een oorzaak voor lijden. En dat komt omdat alles hier onvolmaakt is.
Een ander aspect van het leven is, dat er geen zelf, geen “ik” is. Dit heet de leer van anatta, niet-zelf. Van de meeste dingen kunnen wij dit wel aannemen. De boom is ontstaan, heeft geen zelfstandige kern. Het huis waarin we wonen, is gebouwd uit losse elementen, is zonder een zelfstandige kern. Atomen (letterlijk: ondeelbare deeltjes) bestaan weer uit onderdelen die nog verder geanalyseerd kunnen worden. Maar de mens zelf beweert dat hij een vaste kern heeft, een blijvend iets (elders ziel genaamd). Maar volgens de leer van de Boeddha is ook de mens zonder zo'n blijvende vaste kern.
Ons lichaam is ontstaan. Het is gegroeid uit een eicel en een zaadcel, gevoed met bloed, melk, pap, brood, aardappelen, soep, enz. Eerst was het lichaam klein, nu is het groter en sterker; later wordt het weer zwak. En na de dood blijft er alleen een hoopje as over als wij het laten cremeren. Zijn wij gelijk aan het lichaam? Of behoort het lichaam ons toe? Neen toch! Wij hebben er (bijna) niets over te vertellen. Als het lichaam een zelfstandig iets was, zou het altijd gelijk blijven. Maar dat is niet zo. En als het lichaam ons toebehoorde, konden wij er over bevelen. Ook dat kunnen wij niet. Als wij ziek zijn, kunnen wij het lichaam niet bevelen weer gezond te worden. Het lichaam is niet van ons, en het is zonder een blijvende kern.
En ook de gevoelens, de emoties die bij iemand opkomen, zijn zonder een blijvende kern. Zij ontstaan door bepaalde omstandigheden en verdwijnen daarna weer. Wij kunnen ons ergeren over iets, maar enkele ogenblikken later kunnen wij ons over iets anders verheugen. Is de ergernis dan een zelfstandig iets? Neen. En evenmin is het aangename gevoel een zelfstandig, op zich bestaan iets. Als wij een geluid horen, kunnen wij dat op drie manieren ervaren: als aangenaam, als onaangenaam en als neutraal geluid. De een noemt het muziek (aangenaam), de ander noemt datzelfde geluid lawaai (onaangenaam), een derde vindt het noch muziek noch lawaai; hij registreert het nauwelijks. Gevoelens zijn niet van ons, noch hebben gevoelens een blijvende kern.
Maar gedachten dan? Wij kunnen toch zelfstandig denken. Zijn wij dan gelijk te stellen met de gedachten en ideeën? – Descartes, een beroemd filosoof, heeft eens beweerd: “Ik denk, dús ik ben.” Die stelling is niet juist. Het denken gaat sneller dan een computer kan werken, gaat sneller dan het licht. Nu eens denken wij aan het verleden, dan aan de toekomst; in dezelfde seconde denken wij aan de a.s. vakantie in een ver land, of wij zitten in gedachten bij een familielid of kennis in huis. Gedachten zijn onnoemelijk snel. Die kunnen wij niet als maatstaf of bewijs nemen van ons bestaan. In gedachten kunnen wij ons verplaatsen naar vroegere, toekomstige én tegenwoordige situaties, naar alle richtingen! Verder zijn gedachten geen zelfstandige dingen. Wij zeggen wel: gedachten komen en gaan weer. Maar dat is een zegswijze; het is geen werkelijkheid. De gedachten komen niet ergens vandaan en gaan ook niet ergens naartoe. Maar door bepaalde omstandigheden ontstaan gedachten en ideeën. En als die omstandigheden verdwijnen, verdwijnen ook die gedachten en ideeën. Zelfstandig denken is een illusie. Het denken, het ontstaan van gedachten is aan oorzaken gebonden.
Zo is de hele mens te ontleden en nergens vinden wij een zelf, een vaste kern, een zelfstandig iets. Dat is de leerstelling van anatta.
Niets is een zelfstandige, op zichzelf bestaande eenheid. Alles is aan oorzaken gebonden. Alles is op de een of andere manier veroorzaakt door meerdere dingen of omstandigheden. Zo kan water zich uiten als damp, sneeuw of ijs, al naar gelang de omstandigheden. Zo heeft een kind twee ouders (en niet één). Zo is bijvoorbeeld muziek van een cassetterecorder veroorzaakt. De muziek is niet zelfstandig, zit niet in de cassette en ook niet in de recorder noch in de elektriciteit die de recorder in beweging zet. Maar door diverse oorzaken wordt geluid geproduceerd. Er is geen zelfstandig iets.
“Waarneming van niet-zelf bereikt het punt waarop de waan verdwijnt van ‘ik ben’; en dat verdwijnen van die waan is de uitdoving (nibbana) hier en nu.” (Ud.IV.1)
Een derde aspect van het leven is anicca. Het is het feit dat alles constant verandert. Niets blijft gelijk. Ook dit is een oorzaak voor leed, frustratie. Meestal willen wij dat een bepaalde situatie zo blijft als ze is, dat ze niet meer verandert. Wie jong is, wil niet graag oud en gebrekkig worden. Wie sterk is, wil dat graag blijven. Maar door ziekte kan ook de sterke mens heel zwak worden.
Wij worden geboren, worden ouder en sterven. Tijdens dat hele proces hebben er onafgebroken veranderingen plaats. En wij kunnen er niet voor zorgen dat iets ongewijzigd blijft. Als wij dat wel willen, dan is dat alleen maar een bron van frustratie, leed, dukkha.
“Het oog is niet blijvend. En wat niet blijvend is, dat is smartelijk, onvoldaan, frustrerend.
Dit betekent niet dat iets niet als prettig en aangenaam ervaren kan worden. Maar het tijdelijke van iets houdt in dat er na een bepaalde tijd - hoe lang ook - een einde komt aan dat prettige en aangename. En juist dat feit is het smartelijke, frustrerende van al wat niet blijvend is, van al het tijdelijke.
“Wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, het is niet juist om daarvan te denken: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'’”
“Het oog-bewustzijn en het visueel contact zijn niet blijvend. Wat niet blijvend is, dat is smartelijk, onvoldaan, frustrerend, het is niet prettig.
Datgene wat niet blijvend is, wat frustrerend is en onderhevig aan verandering, daarvan is het niet juist om te denken: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf'”
Evenzo met de andere zintuigen, zintuiglijk bewustzijn en zintuiglijk contact.
Wie dat inziet, eigent zich de zintuigen, zintuiglijk waarneembare objecten, zintuiglijk bewustzijn, zintuiglijk contact niet meer toe. Hij heeft er geen verlangen meer neer. Geestelijke vrijheid is er dan.
De leer van de Boeddha is erop gericht ons te bevrijden van alles wat frustratie, leed kan brengen, is erop gericht ons te bevrijden van de slavernij teweeggebracht door verlangen, begeerte, door afkeer, haat, door verkeerde visies en onwetendheid. Het doel van het Boeddhisme is Nibbana (Nirwana in het Sanskriet). Deze term betekent letterlijk: uitdoving. Het is geen ophouden van alles. Maar het is de uitdoving van begeerte, afkeer en waan.
Begeerte naar iets houdt in dat er later frustratie zal volgen. Want als wij het begeerde wel krijgen, zal het t.z.t. veranderen, vergaan. En dat is een bron van leed. Of onze interesse verandert en dan hebben we iets wat we eerst wel wilden en daarna niet meer. Ook dat is dan een bron van frustratie. En als wij het begeerde niet krijgen, dan is dat feit alleen al een oorzaak van leed (dukkha).
Afkeer is eigenlijk de keerzijde van de medaille. Als wij iets begeren, als wij iets verlangen, dan houdt dat automatisch in dat wij iets anders niet willen hebben. Als wij bijvoorbeeld graag naar het nieuws op de TV kijken, dan houdt dat automatisch in dat wij dan liever niet gestoord willen worden. Als wij een afkeer hebben van spruitjes of spinazie of iets anders, dan houdt dat automatisch in dat wij aan iets anders de voorkeur geven.
Waan, onwetendheid is het niet begrijpen dat alles wat samengesteld is, vergankelijk is, dat niets zelfstandig is. Omdat wij dat niet inzien, trekken wij ons alles te zeer aan. Wij zijn er persoonlijk te zeer bij betrokken. En dat komt ook omdat wij niet inzien dat er geen zelfstandig iets, geen ziel of blijvend ego is.
Als wij het betrekkelijke van alles inzien, dan worden wij minder bij iets betrokken. Wij trekken het ons niet meer persoonlijk aan. En dan worden wij vrijer in handelen en denken.
Om het met de woorden van de heer Paul van Hooydonck te zeggen:
Als je een beetje loslaat
ervaar je een beetje vrede.
Als je veel loslaat
ervaar je veel vrede.
Als je volledig loslaat
ervaar je volledige vrede.
»Wij hoeven geen angst te hebben dat ons leven droog en kleurloos wordt na het overwinnen van de geestelijke onzuiverheden. De volledige vrijheid van begeerte maakt het denken en handelen niet onmogelijk. Integendeel, men staat dan als overwinnaar boven de dingen. Niets en niemand kan ons dan nog storen. Dat is echt geluk.« (Buddhadasa Bhikkhu)[14]
Een ander aspect van het Boeddhisme is de leer van kamma-vipaka. Met kamma (karma in het Sanskriet) wordt bedoeld: elke actie die wij willen. En vipaka is het gevolg van zo'n wilsactie.
De Boeddha onderkende dat morele daden gevolgen hebben, morele gevolgen. De leer van kamma – vipaka is in het kort aldus te omschrijven: wie goed doet, goed ontmoet; en wie kwaad doet, kwaad ontmoet.
Ooit zullen de goede daden van ons goede gevolgen hebben. En slechte daden zullen niet-goede gevolgen hebben. Die gevolgen kunnen wij al in dit leven ervaren, maar ook in latere levens. En niet steeds komt het goede resultaat direct na de goede daad. Het is mogelijk dat na een goede daad eerst het resultaat komt van een slechte daad die wij eerder hebben verricht. Het lijkt dan net alsof de goede daad kwade gevolgen heeft. Maar dat is een verkeerde mening. Wij kunnen niet voorspellen welke volgorde de resultaten van wilsacties zal hebben.
De voorgaande leer over morele oorzaken en morele gevolgen hangt nauw samen met de leer van wedergeboorte. Dit laatste is niet gelijk aan reïncarnatie. Reïncarnatie betekent het weer belichaamd worden, gaat uit van een vaste, blijvende kern. Het Boeddhisme kent zoiets niet. Wedergeboorte gaat uit van een levensstroom die na de dood weer nieuw leven voortbrengt.
Het is met wedergeboorte als met de vlam van een lucifer die aan een kaars vuur geeft. De vlam van de lucifer gaat niet over in de kaars, maar alleen de energie ervan. Het is als met biljarten. De ene bal rolt tegen de andere en dan gaat die tweede bal rollen. Niets van de ene bal gaat over in de tweede; maar alleen de energie van de beweging gaat verder. Het is als met voetballen. Het been schopt tegen de bal. En de bal rolt of vliegt weg. Niets van het been of van de schoen gaat over in de bal. Het is alleen een overdracht van energie.
Op het moment van de dood, bij het sterven, zoekt de levensenergie (samen met de karaktereigenschappen) een nieuwe vorm van bestaan. En die nieuwe vorm hangt voornamelijk af van de goede en slechte daden die in het verleden zijn verricht.
Kan de mens een dier worden? – Deze vraag is eigenlijk verkeerd gesteld. Men moet eraan denken dat noch het lichaam wedergeboren wordt noch een blijvende kern. Maar de levensenergie manifesteert zich na de dood in een nieuwe vorm. Wedergeboorte kan plaats hebben in ongelukkige of in gelukkige sferen van bestaan. De mens wordt geen god noch een dier of ongelukkige geest. Maar de levensenergie neemt bij de dood een bepaalde richting: ofwel in een ongelukkige of in een gelukkige sfeer. De levensenergie na de dood kan zich dus uiten in bijvoorbeeld een dierlijke vorm, in een menselijke vorm of in een goddelijke vorm.
Zoals boven vermeld, is de leer van de Boeddha in enkele woorden samen te vatten: Doe het goede, vermijdt het kwade en reinig de eigen geest.
Het goede doen houdt voor leken in dat zij de vijf regels van goed gedrag navolgen. Deze regels zijn geen verboden, maar aanbevelingen. Ieder moet zelf weten wat hij of zij doet.
Veel is geschreven over het leven van de monniken. Maar de levenswijze van leken is heel anders. Ook voor de leken heeft de Boeddha veel toespraken gehouden. De vijf basisregels voor leken zijn:
1. Ik neem het vaste voornemen niet te doden.
2. Ik neem het vaste voornemen niet te stelen.
3. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van verkeerd seksueel gedrag.[15]
4. Ik neem het vaste voornemen niet te liegen.
5. Ik neem het vaste voornemen me te onthouden van alcoholische drank en drugs door welke onoplettendheid veroorzaakt wordt.
Deze regels zijn geen verplichtingen. Maar ze vormen de basis voor een goed leven hier en hierna. Ze zijn te vergelijken met de tien geboden van de Christelijke religie.
“Doden, stelen, ongeoorloofd seksueel gedrag, liegen, lasteren, ruwe taal, dwaas geklets, dat alles leidt, als het vaak wordt gedaan, tot wedergeboorte in de hel, of onder de dieren, of in de wereld van de ongelukkige geesten.” (A.III.40)
Deze basisregels kunnen nog uitgebreid worden tot acht regels. Deze worden speciaal nagevolgd tijdens Boeddhistische feestdagen of gedurende speciale perioden van meditatie. Die acht regels bestaan uit de vijf basisregels plus:
6. niet meer eten na 12 uur ’s middags;
7. niet deelnemen aan dansen, wedstrijden, onpassende voorstellingen, e.d.; geen parfums en versieringen gebruiken;
8. geen comfortabel bed of luxueuze zetel gebruiken.
De vijf regels zijn bedoeld als basis voor iedere leek. Monniken hebben 227 regels. Hun leven is heel anders dan dat van leken. De Boeddha verklaarde dan ook dat leken geen monnik als voorbeeld moeten nemen maar een goede leek.
Het kwade nalaten houdt in dat men zich houdt aan de vijf basisregels. Deze regels zijn niet negatief, maar heel positief. Wie niet doodt, geeft veiligheid en zekerheid aan anderen. Wie niet liegt, geeft vertrouwen. Wie zich op seksueel gebied goed gedraagt, geeft eveneens zekerheid en vertrouwen. Wie niet steelt, geeft veiligheid. Het gebruik van sterke drank en/of drugs bedwelmt de geest. En in zo'n toestand kan men de waarheid niet of niet goed zien.
De eigen geest te zuiveren kan o.a. door diverse methoden van meditatie. Er zijn methoden uitgewerkt voor elk type mens. Zo zijn ongeveer veertig meditatie-methoden beschreven. Maar niet elke leek kan of wil zich met zulke methoden bezig houden. Men hoeft zich niet af te zonderen en met gekruiste benen ergens eenzaam te gaan zitten. Dat is helemaal niet nodig. Er zijn meerdere andere methoden om het doel, de bevrijding van alle lijden, te verkrijgen.
Voor de leek heel goed geschikt is de meditatie over metta, liefdevolle vriendelijkheid. Deze is gebaseerd op de regel: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander niet. – Zoals wij zijn, zo zijn ook de anderen. En zoals de anderen zijn, zo zijn ook wijzelf. Wij moeten ons met ieder gelijk stellen en proberen niemand te kwetsen of leed te doen. Dat kan het beste door iemand te overgieten met gevoelens van liefdevolle vriendelijkheid. Bemin uw naaste als uzelf.
De methode is eenvoudig, maar moeilijk in praktijk te brengen. Begin eerst met uzelf lief te hebben, met het beste met uzelf voor te hebben. Want als wij geen liefdevolle vriendelijkheid hebben jegens onszelf, hoe kunnen wij die dan jegens anderen hebben? Na eerst onszelf overgoten te hebben met liefdevolle vriendelijkheid, - tot aan de rand, zo te zeggen – kunnen wij ook liefdevolle vriendelijkheid aan anderen geven, naar anderen uitstralen. Eerst komen degenen die wij graag mogen: ouders, vrienden, leraren, familieleden. Dan komen neutrale personen aan de beurt, en pas tot slot mensen die wij niet mogen en vijanden. Maar voordat het zover is, moet eerst heel goed geoefend worden. Te denken hierbij is dat men voorzichtig moet zijn met het uitstralen van metta naar personen van het andere geslacht. Er kan op die manier te grote genegenheid ontstaan. En dat is niet de bedoeling van deze meditatie. En tot doden mag men helemaal geen gevoelens van liefdevolle vriendelijkheid ontplooien. Er kan krankzinnigheid ontstaan.
Men kan als volgt denken:
Moge ik gelukkig zijn. Moge ik vrij zijn van begeerte, afkeer en onwetendheid. Moge ik vrij zijn van ziekte en verdriet, vrij van pijn en angst, vrij van zorg en leed. Moge ik gelukkig zijn, vrij van lijden. Moge ik in staat zijn mijn geluk te beschermen. Moge ik veilig zijn.
En evenals ik, mogen zo ook:
mijn ouders, mijn leraren, mijn familieleden, mijn vrienden en kennissen,[16] mijn collega’s, mijn buren, mijn plaatsgenoten … [17]
… gelukkig zijn, vrij van lijden Mogen zij in staat zijn hun geluk te beschermen. Mogen zij allen veilig zijn.
En men kan dan afsluiten met de woorden die de Boeddha zelf ons geleerd heeft:
Mogen alle levende wezens gelukkig zijn en vol vrede. Moge hun hart vervuld zijn van geluk. Mogen zij gelukzalig van harte zijn. Wat voor levende wezens er ook zijn, hetzij zwak of sterk, allen zonder uitzondering, groot of klein of middelmatig, dun of dik, zichtbare en onzichtbare wezens, de wezens die veraf zich bevinden of nabij, - mogen zij allen gelukzalig van harte zijn.[18]
Een andere methode van meditatie bestaat uit vertrouwen (saddha). Dit is vertrouwen hebben in de Boeddha, in zijn leer en in de Orde van de heilige monniken, de Ariyasangha. Ook door vertrouwen kan men het hoogste heil verwerven. Door vertrouwen worden de gedachten gericht op één punt. Het lijkt alsof er meerdere gedachten tegelijk kunnen bestaan. Dit komt omdat zij zo onnoemelijk snel zijn. Er kan echter maar één gedachte op éénzelfde tijdstip bestaan. En daarom is het denken goed wanneer wij de gedachten vestigen op de Boeddha, zijn leer of de gemeenschap van de monniken.
Ook kan men dagelijks aandachtig een stukje lezen over de Boeddha of zijn leer. Dit behoort eveneens tot vertrouwen.
Een andere gebruikelijke meditatie is de inzichtmeditatie. Deze kan ook beoefend worden onder het wandelen, bij het wachten op de bus, in de trein, e.d. Het doel van deze manier van mediteren is direct inzicht te krijgen, zonder omwegen. Daarvoor moet men wel steeds oplettend zijn. Dat kan men als leek niet altijd. Maar soms zijn enkele minuten per dag wel geschikt om oplettend te zijn.
De inzichtmeditatie bestaat in het beschouwen van het lichaam, van de gevoelens, van de geest, en van geestelijke objecten.
Het beschouwen van het lichaam is het opletten bij het ademhalen. Daardoor wordt het lichaam kalm en ook de geest. De adem wordt daarbij niet op een speciale manier langer of korter ingehouden. Maar de ademhaling is het punt waarop de aandacht steeds weer gevestigd wordt. Of wij nu kort of snel in- en uitademen, of wij langzaam in- en uitademen, wij letten er gewoon op, zonder de natuurlijke ademhaling te verstoren. En als de gedachten afdwalen, dan moet de oplettendheid die gedachten weer terugbrengen naar de ademhaling.
Ook kan men opletten bij de lichaamshoudingen, hoe ze ontstaan en vergaan.
Of men let op de gevoelens. Men beseft wanneer ze aangenaam zijn, of onaangenaam of neutraal.
Of men let op de geest. Men weet wanneer de geest met of zonder begeerte is. Men weet wanneer ze met of zonder afkeer is. Men weet wanneer ze met of zonder onwetendheid is. Men weet wanneer ze bekrompen is, verstrooid, ontwikkeld, geconcentreerd; en men weet wanneer ze dat niet is.
Of men let op de geestelijke objecten. Men weet wanneer zinnelijkheid aanwezig of afwezig is. Men weet wanneer afkeer, traagheid, starheid, rusteloosheid, gewetenswroeging en twijfel aanwezig zijn; en men weet wanneer die factoren afwezig zijn.
Dagelijkse praktijk van meditatie – al is het maar 10 of 15 minuten – brengt meer vooruitgang dan af en toe een hele of halve dag van meditatie-oefening.
De Arahant, de volmaakte heilige, heeft de volmaakte Verlichting bereikt door de leer van de Boeddha na te volgen. Hij of zij heeft dat niet bereikt op eigen kracht, maar als leerling(e) van de Boeddha. Het Arahant-ideaal wordt verkregen door alle vormen van egoïsme op te geven. In Majjhima Nikaya 27 (Cūlahatthipadopama Sutta) is een beschrijving te vinden van iemand die het arahant-ideaal nastreeft. In het kort volgt die hier.
Hij geeft het doden van levende wezens op. Stok en zwaard legt hij neer en hij is bescheiden en barmhartig, mededogend jegens al wat leeft. Hij neemt niets wat niet is gegeven en hij leeft afgescheiden, ziet af van lust. Hij liegt niet meer, spreekt steeds de waarheid en bedriegt niet. Hij geeft lasterpraat op. Wat hij hier gehoord heeft, herhaalt hij niet elders. Hij verenigt gescheidenen, spoort vrienden aan; hij verheugt zich over eendracht, en hij spreekt woorden die eenheid bevorderen. Hij geeft ruwe taal op; zijn woorden zijn aangenaam voor het oor, hartverwarmend. Hij geeft kletspraatjes op. Hij spreekt wat tijdig is, waar en vol betekenis. Hij ziet ervan af schade toe te brengen aan zaden en planten. Hij ziet af van het aannemen van goud en zilver, vrouwen en meisjes, slaven en slavinnen. Hij ziet af van het aannemen van schapen en geiten, pluimvee en varkens, vee, velden en landerijen. Hij ziet af van de oneerlijke activiteiten van omkoperij, misleiding en bedrog. Hij ziet af van messentrekkerij, doden, gevangen zetten, roven, plunderen; hij ziet af van alle geweld.[19]
De Arahant heeft dat alles opgegeven en ziet af van alles wat hierboven vermeld is. Verder heeft de Arahant elke vorm van hoogmoed en egoïsme overwonnen. De Arahant heeft de vier grote deugden van liefdevolle vriendelijkheid (mettā), mededogen (karunā), medeleven (muditā), en gelijkmoedigheid (upekkhā) beoefend. Hij of zij is actief betrokken bij het helpen van anderen; daarin uit zich dat arahantschap bereikt is.[20]
Leken moeten een goede lekenvolgeling(e) als voorbeeld nemen en niet een monnik of non. Want de manier van leven van leken is heel anders dan die van leden van de Sangha.[21] De beste leek die wij kennen is de Bodhisatta. En de Bodhisatta kan ons allen als voorbeeld dienen. De pāramīs, de volmaaktheden kunnen door iedereen als leidraad gevolgd worden. Zij hoeven immers niet tot in de hoogste graad vervuld te worden. De leek kan de Bodhisatta als voorbeeld nemen door te denken:
1. Moge ik vrijgevig, edelmoedig en behulpzaam zijn.
2. Moge ik zuiver, deugdzaam en wel-gedisciplineerd zijn.
3. Moge ik niet egoïstisch en hebzuchtig zijn, maar onzelfzuchtig en opofferend.
4. Moge ik wijs zijn en moge ik in staat zijn om het voordeel van mijn kennis aan anderen te geven.
5. Moge ik ijverig, energiek en volhardend zijn.
6. Moge ik geduldig en verdraagzaam zijn; moge ik in staat zijn om het verkeerde van anderen te dragen en te verduren.
7. Moge ik eerlijk en waarheidsgetrouw zijn.
8. Moge ik standvastig en vastbesloten zijn.
9. Moge ik welwillend, mededogend en vriendelijk zijn.
10. Moge ik nederig, kalm, rustig, onverstoorbaar en vredig zijn.
Op die manier is de weg van de Bodhisatta door elke leek te gaan.
Na het heengaan van de Boeddha ontwikkelde de leer zich tot de eerste grote wereldreligie in Azië. Tijdens de regering van keizer Asoka in de 3e eeuw voor Christus had de leer er een grote bloei.
Meerdere concilies vonden er plaats om de leer vast te leggen en te zuiveren. Tegen het einde van de eerste eeuw van de Christelijke tijdrekening was er onder koning Kanishka een verdere bijeenkomst. Deze keer ging het erom de leer in het Sanskriet vast te leggen. Ook wilde men overeenstemming bereiken over de onnauwkeurigheden en verschillende uitleg van de sekten die intussen ontstaan waren. Maar de “zuidelijke school” die al voor Chr. haar Canon in Sri Lanka op schrift had gesteld, erkende dit concilie onder koning Kanishka niet. Het gevolg ervan was de splitsing van de religie van de Boeddha in een zuidelijke en een noordelijke school.
De zuidelijke school kreeg de naam Hinayana, het kleine voertuig. Ze streefde de verlossing van de gelovige na en hield zich zoveel mogelijk vrij van de invloeden van het Brahmanisme en Hindoeïsme. Ze is representatief voor de oorspronkelijke leer van de Boeddha.[22]
De noordelijke school heet Mahayana, het grote voertuig. Ze streeft voornamelijk ernaar een bijdrage te leveren aan het heil en de verlossing van alle levende wezens. De volgelingen van het Mahayana streven ernaar een Bodhisattva te worden. Een Bodhisattva is iemand die op weg is naar Boeddhaschap. Hij heeft de gelofte afgelegd om een Boeddha te worden voor het heil van de wereld.
Het grote centrum van de Mahayana-school werd de Boeddhistische universiteit te Nalanda (in Bihar, India). Van hier werd Padmasambhava in de 8e eeuw door koning Khri-sron-lde-btsan naar Tibet geroepen om er de leer van Nalanda te verbreiden. Al ongeveer 100 jaren eerder was in Tibet tijdens koning Sron-btsan-sgam-po het Boeddhisme ingevoerd, maar dat dreigde ten onder te gaan.
In het Mahayana ontwikkelde zich langzaam een mystiek-occulte methode. Met behulp van een ingewikkeld systeem van rituele oefeningen, meditaties en verschillende soorten van concentratie zou men nog in dit leven het hoge doel van Nirwana kunnen bereiken. Deze methoden ontwikkelden zich tot een belangrijk bestanddeel van het latere Lamaïsme. In de 12e en 13e eeuw hadden ze in Tibet, evenals in China, als Tantrisme een bijzondere betekenis.
De Boeddha onderwees dat men uitersten moet vermijden. Door noch te veel naar de ene kant te hellen noch te veel naar de andere kant, blijft men in balans. Men is evenwichtig.
De Boeddha ontdekte dat alles onderling afhankelijk is. Als het ene er is, volgt het andere. Als het ene er niet is, volgt het andere niet.
Hij ontdekte ook dat er lijden, frustratie in de wereld is. Hij ontdekte de oorzaak van het lijden. Hij ontdekte dat het lijden vernietigd kan worden. En hij ontdekte de manier waarop aan het lijden een einde gemaakt kan worden.
Verandering en sterven zijn niet tegen te houden. Het lijden, de frustratie komt doordat men gehecht is aan iets of aan iemand, dat men iets graag heeft of dat men ergens een afkeer van heeft. Het is een vorm van begeerte; en die begeerte kan niet vervuld worden omdat alles hier onvolmaakt is.
De begeerte of de afkeer ontstaat bij contact van een zinsorgaan met een overeenkomend object. Als wij iets zien, kan begeerte ontstaan naar het visuele object (een voorwerp of een persoon). Als wij iets horen, kan begeerte of afkeer ontstaan naar het geluid (muziek, lawaai). Als wij iets ruiken, kan begeerte of afkeer ontstaan naar de aangename of onaangename geur. Als wij iets proeven, kan begeerte of afkeer ontstaan naar de smaak. Als wij iets aanraken, kan begeerte of afkeer ontstaan naar het aangeraakte. Als wij iets denken, kan hechten ontstaan aan gedachten of ideeën.
Maar als er geen begeerte meer is, volgt ook geen lijden, geen frustratie meer. Onthecht is men vrij. En hoe wordt die begeerte opgeheven? Door het pad van juist inzicht, juist denken, juist taalgebruik,juist handelen, juist levensonderhoud, juiste inspanning, juiste oplettendheid en juiste ontwikkeling van de geest. Of met ander woorden:
»Ontwikkel deugdzaamheid en veredel het gedrag. Oefen de geest erin rustig, standvastig en geconcentreerd te zijn, zodat hij gedwee is en ermee gewerkt kan worden. Ontwikkeld wijsheid en inzicht in de ware natuur der dingen. Ze zijn dan niet meer oorzaak voor lijden.«[23]
Alles in dit leven is onvoldaan, onafgewerkt, onvolmaakt. Door te hechten aan iets wat onvolmaakt is, ontstaat lijden, frustratie.
In dit leven is geen zelfstandig iets te vinden. Niets is een zelfstandige, op zich bestaande eenheid. Zich hechten aan iets dat niet zelfstandig is, is oorzaak voor leed, frustratie.
Alles in dit leven is aan verandering onderhevig, is vergankelijk. Als men gehecht is aan iets dat veranderlijk is, ontstaat leed, frustratie.
Door het daadwerkelijk inzien van deze drie aspecten van het leven komt men tot rust. Het ontstaan van begeerte naar iets of het ontstaan van afkeer van iets, het hechten aan iets wordt dan steeds minder. Men beschouwt de dingen niet meer als eigendom, als tot zichzelf behorende. Men hecht er niet meer aan. Men laat ze los, men wordt er niet meer door geraakt. En uiteindelijk ontstaat er helemaal geen begeerte meer. Zonder wens is men. Als men helemaal onthecht is, dan is men vrij.
»Wij moeten nergens aan hechten, noch aan het slechte noch aan het goede. In het begin moeten we het slechte vermijden en verwijderen. In het midden moeten we het goede aanleren en behouden. Tot slot moet noch het ene noch het andere vastgehouden worden. Zo verkrijgt men ware vrijheid.«[24]
En men hoeft niet bang te zijn dat men dan verdwijnt, dat er dan een toestand van nietsheid komt. Het is als met golven en wind. Dat zijn alleen termen voor beweging van water en van lucht. Als de beweging van het water tot rust komt, verdwijnt het verschijnsel golf. Maar alleen de beweging is verdwenen, niet het water. Evenzo is het als de begeerte verdwenen is. Het gemoed komt dan tot rust. Alleen de beweging van de begeerte is verdwenen, niet het gemoed. Als de lucht tot rust komt, verdwijnen stormen en winden. Maar niets anders dan de beweging van de lucht is verdwenen. De lucht zelf is er nog. Zo komt het gemoed tot rust als er geen hechten, geen begeerte en geen afkeer meer is.
Velen zijn ons voorgegaan. En zij handelden nog in dit leven. De Boeddha zelf en de volmaakte heiligen verdwenen niet in een nietsheid, maar zij bleven actief in dit leven. Zij onderwezen de leer in woord en daad.
»Wie volkomen vrij is van begeerte, wie door niets meer aangetrokken wordt of nergens meer een afkeer van heeft, die heeft Nibbana bereikt. Diens geest heeft blijvende vrijheid en onafhankelijkheid verkregen.«[25]
De leer van de Boeddha moet niet klakkeloos aangenomen worden. De Boeddha onderwees: “Als je de leer hebt onderzocht en als goed hebt bevonden, dan moet je ze pas aannemen. Je moet dat niet doen omdat iemand met gezag ze heeft onderwezen. Ook als iemand mooie woorden spreekt, is dat geen reden om de leer aan te nemen. Maar men moet zelf ervan overtuigd zijn dat het de moeite waard is.”
Zelf iets onderzoeken is belangrijker dan iets aannemen en het verder maar geloven.
Er ontstaan gedachten. Maar er zijn geen afzonderlijke, losse gedachten. Men kan niet ergens een zakje gedachten kopen, net zoals een zakje frieten. Men kan nergens een doos zoete gedachten kopen net zoals men een doos bonbons kan kopen.
Nee, gedachten ontstaan; er is geen persoonlijkheid of ikheid die denkt of overweegt.
Gedachten zijn verbonden met de groepen van bestaan, de diverse soorten van gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn.
Die soorten van gevoel, waarneming, geestelijke formaties en bewustzijn zijn weer afhankelijk van de zintuigen en het contact dat de zintuigen maken met de objecten, met de wereld.
De zintuigen zijn oorzakelijk ontstaan door het lichaam. Zonder lichaam geen zintuigen. Het lichaam is een aanduiding voor de vier elementen (aarde, water, vuur, lucht = vastheid, vloeibaarheid, hitte, beweging).
Dat alles is zonder een zelf, is zonder een persoonlijkheid, is zonder een ik.
De verkeerde mening dat er een ik is, is oorzaak voor onvoldaanheid, lijden. Maar er is een weg naar de vrijheid.
Als men behept is met de ik-mening, is het alsof men altijd een hekwerk rondom zich meesleept. “Dat ben ik, dat is van mij, dat behoort mij toe,” door zo te denken schept men een hekwerk. De vrijheid is het onthechten, het loslaten van verlangens en van afkeer.
Als men op een steppe staat en men heeft dat “persoonlijke hekwerk” nog om zich heen, dan is men niet vrij om te gaan en te staan waarheen men wil. Maar als dat hekwerk verwijderd is, dan is men helemaal vrij. Men kan gaan en staan waar men wil. Er zijn geen belemmeringen meer. En omdat het “persoonlijke hekwerk” verdwenen is, is er geen grens meer waarmee men aangeduid kan worden.
Het verlangen naar iets of iemand is de belemmering. Dat verlangen moet opgegeven worden.
Toen ik nog jong was (lang geleden) begon ik met roken. Later stopte ik ermee. Het was even een moeilijke tijd; het verlangen naar sigaretten was nog niet uitgedoofd. Maar met inspanning en volharding lukte het om het verlangen naar sigaretten en andere rookartikelen te bedwingen, helemaal uit te doven.
Zonder problemen kon ik toen langs een tabakszaak lopen; er ontstond geen verlangen meer om sigaretten te kopen. Ook kon iemand mij sigaretten aanbieden; zonder problemen kon ik het aanbod afwijzen; er was geen verlangen meer naar sigaretten.
De man die ooit rookte is er nog, de sigaretten zijn er nog; maar het verlangen naar de sigaretten is verdwenen. Ook de man die de sigaretten verkocht is er nog; de fabriek waar de sigaretten gemaakt werden, is er nog, de andere mensen die rookten zijn er nog; maar het verlangen naar sigaretten is er bij mij niet meer. In dit opzicht ben ik dus vrij. Het verlangen was de band die mij van de vrijheid beroofde.
Maar er is nog een verlangen naar “persoonlijk bestaan” hoewel ik weet dat er nergens een “zelf”, een “ik” is. Taak is dus om ook dat verlangen helemaal op te geven.
Het persoonlijke bestaan is onderhevig aan de kenmerken dukkha, anicca, anatta; onvoldaanheid, vergankelijkheid, niet-zelf.
Het verlangen/de afkeer veroorzaakt wedergeboorte.
De uitdoving van het verlangen is de uitdoving van het lijden; het achtvoudige pad is de weg ernaartoe.
Als de smetten verwijderd zijn,
als de boeien van de slavernij verbroken zijn,
als de vuren van verlangen en afkeer uitgedoofd zijn,
dan volgt een grote geestelijke vrijheid,
een vrijheid die niet onder woorden is te brengen.
[1] Dit is het tegenwoordige Buddhagaya, in de deelstaat Bihar, India.
[2] M.141; D.22.
[3] M.141.
[4] M.141.
[5] M.141.
[6] A.IV.145-148.
[7] M.141.
[8] Maurice, David: The Greatest Adventure : A Presentation of the Buddha's Teaching to the Youth of the World. Kandy 1961. The Wheel No. 4.
[9] M.141.
[10] M.141.
[11] M.141.
[12] Gnanarama, Ven. Pategama:The Mission Accomplished: A historical analysis of the Mahaparinibbana Sutta of the Digha Nikaya of the Pali Canon. Singapore 1997, p. 181.
[13] Gnanarama 1997, p. 183.
[14] Buddhadasa Bhikkhu: Handbuch für die Menschheit zum Verständnis des Buddhismus. s.a., p. 9.
[15] Volgens het Boeddhisme is verkeerd seksueel gedrag: seksuele omgang met iemand die onder de hoede staat van ouder(s), broer, zuster, verwanten, of met personen die tot een religieuze orde behoren. Ook verkeerd is seksuele omgang met degenen die een echtgenoot (-genote) hebben, met personen die verloofd zijn of met lieden die gevangen zijn. Tot deze laatsten behoren krijgsgevangenen, slaven, gegijzelden en onderhorigen.
[16] Eventueel met naam vermelden.
[17] Later eventueel nog aan te vullen met: neutrale wezens, en vijandige wezens.
[18] Karaniya Metta Sutta, Sn. I.8, verzen 143-152.
[19] Zie: M.27.
[20] Katz, Nathan: Buddhist Images of Human Perfection. The Arahant of the Sutta Pitaka Compared with the Bodhisattva and the Mahâsiddha. Delhi, 1989 [1982], p. 165-166, 190, 194-202 en 265.
[21] Zie: A.II.131-134.
[22] Tegenwoordig zijn ook in Theravada-landen veel invloeden van andere religies merkbaar.