Facetten van het Boeddhisme


naar Index

10.4. Saddha, vertrouwen

Inleiding      01. Vertrouwen     02. Toevluchtname     03. Denken aan het Drievoudige Juweel     04. De Juweel-toespraak       1. De Boeddha     1.01. Lof aan de Boeddha - Het enige wezen     1.02. Lof aan de Boeddha, de Volmaakte     1.03. Vier wonderbaarlijke dingen I     1.04. Vier wonderbaarlijke dingen II     1.05. Zonder angst en blaam     1.06. Het zelfvertrouwen van de Volmaakte     1.07. De vijf krachten van de Volmaakte     1.08. De  tien krachten van de Volmaakte     1.09. Bovennatuurlijke krachten     1.10. Met onbeperkt gemoed; de onbevlekte lotus     1.11. Eerbetoon door koning Pasenadi     1.12. Het machtbereik van een Ontwaakte     2. De leer     2.01. De koning van de wet     2.02. Het onverwoestbare rijk     2.03. De leeuw I     2.04. De leeuw II     2.05. Voordelen van het luisteren naar de leer     2.06. De zichtbare leer     2.07. Gelijkenis van de oceaan     2.08. Zegeningen van het luisteren naar de leer     2.09. De leer tot heil en zegen hier en hiernamaals     3. De Sangha     3.01. De overwinnaar     3.02. Doel van de discipline     3.03. Zeven voorwerpen van eerbied     4.  Vertrouwen en deugd     4.01. Het beste gezelschap     4.02. Vertrouwen, deugd en inzicht     4.03. De invloed van degene vol vertrouwen     4.04. Onovertroffen     4.05. Stromen van verdienste     4.06. Hoogste vertrouwen en hoogste zegen     4.07. Resultaat van vertrouwen     4.08. De zegen van vertrouwen     4.09. Door vertrouwen bevrijd     5. Bespiegelingen     5.01. Zuivering door de zes overwegingen     5.02. Bespiegeling over deugd    5.03. Bespiegeling over vrijgevigheid     5.04. Bespiegeling over godheden      Overdracht van verdiensten       

Copyright ©  2021 / 2564

Het is toegestaan om elektronisch of in gedrukte vorm fragmenten van deze compilatie of de compilatie in zijn geheel over te nemen voor eigen gebruik, of ook met als doel ze met anderen te delen, uitsluitend voor gratis verspreiding en zonder commercieel oogmerk.



Saddhā (vertrouwen)

Inleiding

        

        Een van de methoden van meditatie bestaat uit vertrouwen (saddhā). Dit is vertrouwen hebben in de Boeddha, in zijn leer en in de Orde van de heilige monniken, de Ariyasangha.

        Ook door vertrouwen kan men het hoogste heil verwerven. Door vertrouwen en devote meditatie worden de gedachten gericht op één punt. Het denken is goed wanneer wij de gedachten vestigen op de Boeddha, op zijn leer of op de gemeenschap van de monniken. Ook kan men dagelijks aandachtig een stukje lezen over de Boeddha of zijn leer, of een bepaald facet van de leer overdenken. Dit behoort eveneens tot saddhā.

        Saddhā, devote meditatie, vertrouwen leidt tot een kalme, rustige geest. En daardoor kan het hoogste geluk bereikt worden.

        De Boeddhist(e) heeft vertrouwen indien hij of zij gelooft in de Verlichting van de Volmaakte (M.53) of in de Drie Juwelen door zijn/haar toevlucht te nemen tot de Boeddha, Dhamma en Ariyasangha. Dat vertrouwen moet dan gemotiveerd zijn door en gegrond in begrip. Ook wordt aan de Boeddhist(e) gevraagd om het object van zijn/haar vertrouwen te onderzoeken en te testen. (M.47)

        Het vermogen van vertrouwen moet in evenwicht gehouden worden met het vermogen van wijsheid. Door begrip en wijsheid wordt vertrouwen een innerlijke zekerheid en een vaste overtuiging die gebaseerd is op eigen ervaring. Vertrouwen is het zaad genoemd van alle heilvolle toestanden (Sn.I.4, vers 77). Want het inspireert de geest met zelfvertrouwen en vastberadenheid om de stroom van samsāra (het steeds weer geboren worden en sterven) over te steken.

Saddhā, geloof, vertrouwen, is een belangrijke stroom van verdienste.[1] Ook is vertrouwen een van de vijf geestelijke eigenschappen[2] en één van de zeven schatten die waard zijn verworven te worden.[3]

        Vertrouwen is het zaaigoed en ascese is de regen;

        wijsheid is juk en ploeg.

        Schaamte is de dissel

        en de geest is de verbinding;

        oplettendheid is ploegschaar en drijfstok.

        (Sn.I.4, vers 77).

        Volgens het commentaar op bovenstaand vers is de betekenis ervan als volgt. Het zaad hecht zich beneden vast door middel van de wortels en laat een kiem ontstaan naar boven. Zo is het ook met vertrouwen. Van onderen staat het vast als wortel van deugdzaamheid; naar boven laat het de kiem van geestelijke rust en inzicht ontstaan.

        Als men geneigd is tot piekeren, tot bezorgdheid, dan is een denken aan de Boeddha, zijn leer en zijn Orde een grote hulp. Het gemoed wordt stil, en met een stil en vredig gemoed ziet men de dingen anders dan voorheen. De slang die vrees inboezemde, wordt met kalme geest gezien voor wat ze werkelijk is: een gewoon touw waarvoor men geen angst hoeft te hebben. Het reciteren van (Pali-)teksten of het denken aan het Drievoudige Juweel heeft dus ook een geruststellende functie.

        Denken aan het Drievoudige Juweel behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma). (A.I.35) Het brengt kalmte van geest. Want de Gezegende is vrij van begeerte, vrij van afkeer en vrij van illusie. Daarom is hij niet meer geneigd tot angst, vrees, bezorgdheid en gejaagdheid. En om die reden straalt er een grote rust uit van de Boeddha, van zijn leer en van zijn heilige volgelingen. (zie: S.XI.3)

        Het principe is eigenlijk heel eenvoudig. Er ontstaat steeds maar één gedachte. Twee of meer gedachten kunnen niet op eenzelfde moment bij iemand verschijnen. Door nu onze gedachten te richten tot de verheven Boeddha, zijn leer en zijn Orde van heiligen kunnen gedurende die tijd geen andere en nadelige gedachten onze geest beïnvloeden. Een zekere mate van stilheid van geest kan men dus bereiken door te denken aan het Drievoudige Juweel.

        Hier zijn meerdere teksten verzameld over de Boeddha, de Dhamma en de Sangha, en over vertrouwen, gevolgd door bespiegelingen en heilzame verzen. Ieder kan naar believen die teksten lezen die hem of haar aanspreken. Het is niet de bedoeling dat alle teksten elke dag gelezen worden.

01. Vertrouwen 

        Wie vertrouwen heeft in de Verlichting van de Verhevene, dat strekt hem tot heil en zegen voor het hiernamaals. (A.VIII.54)

        Vertrouwen in de Boeddha, in zijn leer en in de gemeenschap van de heiligen wordt uitgedrukt door de toevluchtname en door te denken aan het Drievoudige Juweel.

        Wie aan de Boeddha denkt, of aan zijn leer, of aan de gemeenschap van de heiligen, bij hem of haar verdwijnt elke angst of vrees of paniek die mogelijk ontstaat.

        "Als u de Boeddha voor uw geest roept,

        zal er helemaal geen vrees voor u zijn.

        En als u niet aan de Boeddha denkt,

        denk dan aan de leer die goed verkondigd is

        en die naar Nibbāna leidt.

        En als u niet aan de leer denkt,

        denk dan aan de Orde, dat prachtige veld

        van verdienste voor allen.

        Degenen die de verheven Boeddha,

        de edele leer en de Ariyasangha

        zich voor de geest roepen,

        zal geen angst noch vrees doen beven.” (S.XI.3)

02. Toevluchtname

Ik neem mijn toevlucht tot de Boeddha;

ik neem mijn toevlucht tot zijn leer;

ik neem mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.[4]

Nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot zijn leer;

nogmaals neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

Voor de derde keer neem ik mijn toevlucht tot de Boeddha;

voor de derde keer neem ik mijn toevlucht tot zijn leer;

voor de derde keer neem ik mijn toevlucht tot de gemeenschap van de heiligen.

(Vin.I.22; zie ook: M.I.24).

03. Denken aan het Drievoudige Juweel

        ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

        ‘Duidelijk uitgelegd is de leer door de Verhevene;[5] hier en nu op juistheid te controleren;[6] met onmiddellijk resultaat.[7] Ze nodigt ieder uit om alles zelf te testen; ze leidt naar Nibbāna. Ze is te begrijpen door de wijze, ieder voor zichzelf.’[8]

        ‘Van goed gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van oprecht gedrag[9] is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van wijs gedrag is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Van plichtsgetrouw gedrag[10] is de Orde van de discipelen van de Gezegende. Deze Orde van de discipelen van de Gezegende – namelijk de vier paren van personen, de acht soorten individuen[11] – is offergaven[12] waard, is gastvrijheid[13] waard, is geschenken waard,[14] is waard eerbiedig gegroet te worden,[15] is een onvergelijkbaar veld van verdienste voor de wereld.[16] 

(A.IV.52; S.XI.3; zie ook M.12 en M.89)

04. De Juweel-toespraak

        

Inleiding

        In het vijfde jaar na de Verlichting ontstond er hongersnood in de stad Vesāli. Ten gevolge daarvan stierven eerst de arme mensen. De stank van hun lichamen trok een groot aantal geesten aan. Aangetast door die boze geesten stierf een nog groter aantal mensen. Zó groot was de stank van de lijken dat de inwoners ingewandsziekten kregen. Er waren toen dus drie plagen: de plaag van hongersnood, de plaag van boze geesten en de plaag van ziekte.

        De inwoners van Vesāli nodigden toen de Boeddha, die te Varanasi vertoefde, uit om hun te komen helpen door zijn bovennatuurlijke krachten. En de Verhevene ging met een groot gevolg naar Vesāli.

        Sakka, de koning van de goden, kwam in gezelschap van een groep godheden eveneens naar Vesāli. En door het samenkomen van zulke machtige goden sloegen de boze geesten voor het grootste deel op de vlucht.

        In de avond stond de Leraar bij de poort van de stad en sprak tot de ouderling Ānanda: “Ānanda, ontvang van mij deze Juweel-toespraak en reciteer ze als bescherming binnen de drie muren van de stad Vesāli, terwijl je met de Licchavi-prinsen de ronde doet in de stad.”

        De ouderling ontving de Juweel-toespraak uit de mond van de Leraar, nam water in de stenen nap van de Meester en ging naar de stad. Daar nam hij zijn plaats in aan de poort. Toen hij daar stond, mediteerde hij over alle verdiensten van de Boeddha, te beginnen met diens verheven besluit. Vervolgens beschouwde hij de tien volmaaktheden van de Tathāgata; de vijf grote opofferingen; de drie verdienstelijke daden ten behoeve van de wereld, ten behoeve van zijn verwanten en omwille van de Verlichting; zijn bereiken van alwetendheid en de negen bovenzinnelijke voorwaarden.

        Daarna betrad Ānanda de stad en ging gedurende de drie nachtwaken rond binnen de drie muren van de stad. Hierbij reciteerde hij de Juweel-toespraak als bescherming.

        Op het moment dat de eerwaarde Ānanda de woorden: “Wat er bestaat” (vers drie) uitsprak en het water omhoog sprenkelde, viel het op de boze geesten. Vanaf de derde strofe rezen druppels water die op zilveren bolletjes leken, omhoog in de lucht en vielen op de zieke mensen. Onmiddellijk was de ziekte van hen genezen. De boze geesten werden door de druppels geraakt en probeerden te ontsnappen. Hoewel er zeer veel deuren waren, was er voor hen niet genoeg plaats om door de deuropeningen te ontsnappen. Daarom braken zij de muur af en zo ontkwamen zij.[17]

        De bevolking van Vesāli maakte de raadszaal met alle soorten van parfums welriekend, richtte een baldakijn op en maakte een zitplaats voor de Boeddha gereed. De Leraar ging er neerzitten en de gemeenschap van de monniken en de gastheren van de Licchavi-prinsen zaten in een kring om hem heen. En Sakka, de koning van de goden, stond – omgeven door een groep goden – op een passende plaats.

        De ouderling Ānanda ging door de hele stad en keerde terug met een grote menigte van mensen die van hun ziekte genezen waren. Hij begroette de Meester en ging zitten. Wederom reciteerde de Leraar de Juweel-toespraak. Op het einde ervan verkregen zeer veel levende wezens begrip van de leer. Aldus reciteerde hij op dezelfde manier op de volgende dag en gedurende zeven dagen daarna dezelfde toespraak. En toen hij zag dat alle plagen geluwd waren, nam hij afscheid en vertrok vanuit Vesāli.

De Juweel-toespraak – Ratana Sutta

“De wezens die hier samen zijn gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

mogen zij allen blij zijn en welgemoed

en mogen zij opmerkzaam luisteren

naar het woord van de leer.”

“Daarom luistert goed, gij wezens allemaal,

betoont u goedgezind jegens het geslacht der mensen

die overdag en ’s nachts u vrome gaven brengen.

Moogt u hen daarom vol toewijding beschermen.”

“Wat er bestaat aan schatten, hier en in gindse wereld,

welk kostbaar juweel zich in de hemel ook bevindt,

geen kan zich met de Volmaakte vergelijken.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Ontwaakte;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Beëindiging en verzaking,

kostbare bevrijding van de dood,

bereikt door de Wijze der Sakyas, innerlijk bedaard,

niet bestaat er iets dat aan zo’n leer gelijk is.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Leer;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Die als zuiverheid geprezen wordt

door de hoogste Boeddha,

die men als concentratie met directe vrucht aanduidt,

niet vindt men iets dat aan zo’n concentratie gelijk is.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Leer;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Acht verheven mensen

die door de Edelen geprezen worden,

die ook bekend zijn als viervoudig mensenpaar,

zij, volgelingen van de Volmaakte, zijn gaven waard.

Rijke vrucht brengt de gave die hen aangeboden wordt.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Die zich met sterke geest helemaal wijdden,

vrij van lusten, aan de instelling van Gotama,

die het doel bereikten, in het Doodloze doken,

zij genieten de bevrijding, om niet verkregen.[18]

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Zoals de paal van de stadspoort

stevig staat in de grond,

door winden van elke richting onbewogen,

hieraan gelijk verkondig ik de edele mens

die de viervoudige edele waarheid

met wijsheid aanschouwt.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Zij die deze waarheid die zo goed verkondigd is,

met diepe wijsheid helder begrijpen,

al is hun vooruitgang ook zeer langzaam,

een achtste bestaan is er voor hen niet meer.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Gemeenschappelijk komen met bereikt inzicht

drie dingen tot verdwijnen:

het geloof aan persoonlijkheid, en twijfel,

en elk hechten aan regels en rituelen.

Aan de viervoudige lagere werelden

is hij dan ontkomen, niet meer in staat

om de zes grote euveldaden te begaan.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“En al maakt men ook vaak nog fouten

in daden, woorden of in gedachten,

hij of zij is niet in staat om zulks te verhelen.

Dit is een onmogelijkheid, zo zegt men,

voor iemand die het verheven oord aanschouwt.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Zoals bloesemtoppen in het dichte bos,

in het zomerseizoen, in de eerste zomermaand,

daaraan gelijk onderwees hij tot het ware heil

de beste leer, naar Nibbāna leidend.

Dit heerlijke juweel, het straalt in de Ontwaakte;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Als beste die het beste kent,

het beste geeft, het beste brengt,

hij, zonder weerga, onderwees de beste leer.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Boeddha;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

“Vernietigd is het oude en niets nieuws ontstaat.

Het hart is vrij van toekomstig bestaan.

Vernietigd zijn de kiemen

en geen verlangen groeit er meer.

Zo doven wijzen uit, zoals deze lamp hier.

Dit heerlijke juweel, het straalt voor ons in de Orde;

moge door deze waarheid geluk ontstaan.”

        Sakka, de koning van de goden, reciteerde hierna nog de volgende verzen:

Gij wezens die hier samen zijt gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

de Boeddha die als volmaakte wordt geëerd

zowel door goden als door mensen,

hem willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

Gij wezens die hier samen zijt gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

de Leer die als volmaakte wordt geëerd

zowel door goden als door mensen,

die willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

Gij wezens die hier samen zijt gekomen,

hetzij op aarde of in de hemelruimte wonend,

de Orde die als volmaakte wordt geëerd

zowel door goden als door mensen,

die willen wij huldigen; het strekke ons allen tot geluk.

        (Sn II.1, verzen 222-238)

1. De Boeddha

        Hier zijn enkele teksten opgenomen over de Boeddha om een denken aan hem te vergemakkelijken. Ieder kan naar believen af en toe of regelmatig enkele teksten ervan overdenken.

1.01. Lof aan de Boeddha – Het enige wezen

        Er is één wezen dat in de wereld verschijnt en dat veel mensen tot heil en zegen strekt, uit medelijden met de wereld, tot heil en zegen en welzijn voor goden en mensen. Dat ene wezen is de Volmaakte, heilige, volmaakt ontwaakte.

        Er is één wezen dat zelden in de wereld geboren wordt. Het is de Volmaakte, heilige, volmaakt ontwaakte.

        Er is één wezen dat in de wereld verschijnt en er als een wonderbaarlijk mens ontstaat. Het is de Volmaakte, heilige, volmaakt ontwaakte.

        Het heengaan van één wezen vervult velen met droefenis. Het is het heengaan van de Volmaakte, heilige, volmaakt ontwaakte.

        Er is één wezen dat in de wereld ontstaat zonder weerga, zonder een tweede, zonder een metgezel, zonder iemand die hem gelijk is, helemaal onvergelijkbaar. Het is de Volmaakte, heilige, volmaakt ontwaakte.

        Bij het verschijnen van één wezen openbaart zich het grote oog [van de wereld], openbaart zich grote helderheid, groot licht. De zes onovertreffelijke goede dingen openbaren zich,[19] de vier analytische soorten weten worden verwerkelijkt,[20] de veelsoortige en verschillende elementen worden begrepen,[21] de vrucht van weten en bevrijding wordt verwerkelijkt. Verwerkelijkt worden de vrucht van stroomintrede, van eenmaal wederkeer, van niet wederkeer en van heiligheid. Het is bij het verschijnen van de Volmaakte, heilige, volmaakt ontwaakte. (A.I.22)

1.02. Lof aan de Boeddha, de Volmaakte – Loka sutta

        De Volmaakte (tathāgata) heeft de wereld volledig doorschouwd, en de Volmaakte is van de wereld bevrijd. De oorzaak van het bestaan van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en die oorzaak van het bestaan van de wereld heeft de Volmaakte overwonnen. De uitdoving van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en de uitdoving van de wereld is door de Volmaakte verwerkelijkt. Het pad dat leidt naar de uitdoving van de wereld heeft de Volmaakte volledig doorschouwd, en hij heeft dat pad ontplooid.

        Wat in de wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahma-goden, de scharen van asceten en priesters, goden en mensen, gezien, gehoord, gevoeld, ingezien,[22] bereikt is, waarnaar gestreefd wordt, wat in de geest overwogen wordt, dat heeft de Volmaakte volledig doorschouwd. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

        Wat vanaf die nacht waarin de Volmaakte de hoogste Verlichting verkreeg, tot die nacht waarin hij uitdoofde in het Nibbāna dat van elke rest van bestaan vrij is, wat hij gedurende die tijd zei, verklaarde, uitlegde, dat alles is precies zo en niet anders. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

        Zoals de Volmaakte spreekt, zo handelt hij; en zoals hij handelt, zo spreekt hij. Zo is hij dus iemand die spreekt zoals hij handelt en die handelt zoals hij spreekt. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

        In de wereld met haar goede en slechte geesten, haar Brahma-goden, de scharen van asceten en priesters, goden en mensen, daar is hij de Overwinnaar, de onoverwonnene, de ziener, de machtige. Juist daarom heet hij de Volmaakte.

        De wereld heeft hij doorschouwd,

        en alles erin, zoals het werkelijk is.

        Van de hele wereld ontbonden

        zo schiep hij geen nieuwe binding.[23]

        Als een alles-overwinnaar, sterk en wijs,

        die elke boei van bestaan helemaal brak,

        ondervond hij de hoogste vrede, het Nibbāna,

        het oord dat vrij is van vrees en nood.

        Leeg van de neigingen is hij, een Ontwaakte,

        vrij van twijfel en geheel onverstoord.

Hij maakte een einde aan de binding van daden,[24]

        de steun van bestaan brak hij helemaal in twee.

        Heerlijk verheven, een Ontwaakte,

        Hij, onvergelijkbaar, aan een leeuw gelijk,

        verkondigde aan de wereld met haar goden

        het heilige hoge rijk van de waarheid.

        De mensen en de goden

        die tot de Ontwaakte hun toevlucht namen,

        komen daarom, om hem te vereren,

        Hem, de hoge Meester in weten.

                (zij brengen hem eer door te denken:)

        'De beste is hij van de bedwongenen,

        de uitgedoofde vorst van de uitgedoofden,

        de allerhoogste van de bevrijden.'

        Ook zo brengen zij verering aan Hem,

        de hoge Meester in weten:         

                (door te denken:)

        'In de wereld met haar goden

        is er niemand die aan u gelijk is.' (A.IV.23)

1.03. Vier wonderbaarlijke dingen I

        Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, worden de volgende vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen bekend.

        Wanneer de Bodhisatta uit het gezelschap van de Tusita-goden verdwijnt[25] en bezonnen, helder bewust in het moederlichaam afdaalt, dan verschijnt in de wereld met haar goden, haar Maras, haar Brahmas, met haar menigte boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen, een onmetelijk verheven glans die de goddelijke pracht van de goden overtreft. En ook in die onpeilbare wereldtussenruimten[26] van chaos, somberheid en volslagen duisternis, waar zelfs deze machtige zon en maan met hun licht niet schijnen, - ook daar verschijnt een onmetelijk verheven glans die de pracht van de goden overtreft. En de wezens die daar wedergeboren werden,[27] beseften in die glans: “Er zijn hier, zo schijnt het, ook andere wezens ontstaan.”

        Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, wordt dit eerste buitengewone, wonderbaarlijke ding bekend.[28]

        Verder, monniken, wanneer de Bodhisatta bezonnen en helder bewust uit het moederlichaam uittreedt, - en wanneer de Volmaakte de onvergelijkbare, volmaakte Verlichting verkrijgt, - en wanneer de Volmaakte het onvergelijkbare wiel van de leer in beweging zet, - dan verschijnt in de wereld met haar goden, haar Maras, haar Brahmas, met haar menigte boetelingen en brahmanen, met haar goden en mensen, een onmetelijk verheven glans die de goddelijke pracht van de goden overtreft. En ook in die onpeilbare wereldtussenruimten van chaos, somberheid en volslagen duisternis, waar zelfs deze machtige zon en maan met hun licht niet schijnen, - ook daar verschijnt een onmetelijk verheven glans die de pracht van de goden overtreft. En de wezens die daar wedergeboren werden, beseften in die glans: “Er zijn hier, zo schijnt het, ook andere wezens ontstaan.”

        Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, wordt dit tweede – dit derde – dit vierde buitengewone, wonderbaarlijke ding bekend. (A.IV.127)

1.04. Vier wonderbaarlijke dingen II

        

        Monniken, bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doen zich de volgende vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen voor.

        De wereld die zich overgeeft aan begeerte en hechten [die zich wijdt aan het genot (ālaya-rāmā)], die vreugde en genoegen vindt aan het begeerlijke hechten, die luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die vrij is van hechten [die afgewend is van het genot (anālaya)], zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

        Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit eerste buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

        De wereld die zich overgeeft aan eigendunk, die aan eigendunk vreugde en genoegen vindt, die luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die eigendunk vernietigt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

        Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit tweede buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

        De wereld die zich overgeeft aan rusteloosheid, die aan rusteloosheid vreugde en genoegen vindt, zij luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die vrede brengt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

        Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit derde buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

        De wereld die verstrikt is in onwetendheid, de blinde, verstrikt in waan, zij luistert gewillig naar de door de Volmaakte verkondigde leer die aan onwetendheid een einde maakt; zij schenkt haar gehoor en wendt het hart naar het begrijpen ervan.

        Bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte doet zich dit vierde buitengewone, wonderbaarlijke ding voor.

        Dit zijn de vier buitengewone, wonderbaarlijke dingen die zich voordoen bij het verschijnen van de Volmaakte, de heilige, volmaakt Verlichte. (A.IV. 128)

1.05. Zonder angst en blaam

        In vier dingen hoeft de Volmaakte zich niet in acht te nemen, en in drie dingen is hij onberispelijk.

        In de volgende vier dingen hoeft de Volmaakte zich niet in acht te nemen:

        De Volmaakte heeft een zuiver gedrag in daden, een zuiver gedrag in woorden, een zuiver gedrag in gedachten en een zuivere levenswijze. Bij hem is geen slecht gedrag in daden, woorden of gedachten en geen onjuiste levenswijze; in deze vier dingen hoeft de Volmaakte zich niet in acht te nemen.

        In de volgende drie dingen is de Volmaakte onberispelijk:

        De Volmaakte heeft de leer juist verkondigd. Het is onmogelijk dat een asceet of priester, een goede of slechte geest, een god of iemand anders in de wereld hem terecht verwijten kan maken dat hij de leer niet juist verkondigd zou hebben; zo'n mogelijkheid is er niet. En daarom blijft de Volmaakte rustig, zonder angst, vol zelfvertrouwen.

        Aan de discipelen heeft de Volmaakte het pad dat naar Nibbana leidt, juist onderwezen. Wanneer zij dit pad begaan, krijgen zijn discipelen na opdroging van de neigingen nog tijdens hun leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid, ze zelf inziende en verwerkelijkende. Dat nu een asceet of priester, een goede of een slechte geest, een god of iemand anders in de wereld hem terecht verwijten kan maken dat hij dat pad niet juist zou hebben onderwezen, zo'n mogelijkheid is er niet. En daarom blijft de Volmaakte rustig, zonder angst, vol zelfvertrouwen.

        Na opdroging van de neigingen hebben vele honderden van zijn discipelen nog tijdens hun leven de van neigingen vrije bevrijding van het gemoed en bevrijding door wijsheid verkregen, ze zelf inziende en verwerkelijkende. Dat nu een asceet of priester, een goede of slechte geest, een god of iemand anders in de wereld de Volmaakte terecht verwijten kan maken dat dit niet zo is, zo'n mogelijkheid is er niet. En daarom blijft de Volmaakte rustig, zonder angst, vol zelfvertrouwen.

        In deze drie dingen is hij onberispelijk.

        Dat zijn de vier dingen waarin de Volmaakte zich niet in acht hoeft te nemen en in deze drie is hij onberispelijk. (A.VII.55)

1.06. Het zelfvertrouwen van de Volmaakte

        Ook heeft de Verhevene vier soorten van zelfvertrouwen[29] :

        Hij is er zeker van dat hij volledig verlicht is en dat hij alles heeft ingezien en onthuld.

        Hij is er zeker van dat de neigingen bij hem vernietigd zijn, dat onwetendheid is opgedroogd.

        Hij is er zeker van dat de door hem genoemde hindernissen, de dingen die verderfelijk zijn, in staat zijn iemand die erin verstrikt is, te hinderen, tot verderf leiden.

        Hij is er zeker van dat wanneer hij aan iemand de Dhamma onderwijst, en wanneer die persoon de Dhamma dan in praktijk brengt, ze hem naar de volledige vernietiging van dukkha zal leiden.

        Een Tathāgata heeft deze vier soorten van zelfvertrouwen. Omdat hij hiermee vervuld is, blijft hij rustig, vrij van angst, vol zelfvertrouwen en maakt hij aanspraak op de hoogste plaats, laat hij onder de mensen het leeuwengebrul weerklinken, en zet hij het Brahma-wiel in beweging.[30] (M.12; A.IV.8)

        Er zijn acht bijeenkomsten: die van de edelen, de krijgers, die van de priesters, de brahmanen, die van de burgers, de gezinshoofden, die van de monniken, de asceten, die van de Vier Grote Koningen (de goden van de vier kwartieren van het firmament), die van de goden van de Drieëndertig, die van de zinnelijke goden, het gevolg van Mara, en die van het gevolg van Brahmā.

        De Volmaakte ging met vertrouwen onder die bijeenkomsten, vele honderden. En hij bleef er rustig, onverstoord, vol zelfvertrouwen. (M.12)

        De Verhevene heeft de bovenmenselijke toestanden bereikt, heeft helderheid van het weten; hij heeft het inzicht dat de edelen waardig is. Hij kent Nibbana, de opheffing van onwetendheid, het pad ernaartoe, en het gedrag dat ernaartoe leidt. Terecht kan men van hem zeggen: 'Een waanloos wezen is in de wereld verschenen, tot welzijn en heil van velen, uit mededogen met de wereld, tot heil voor goden en mensen.' (M.12)

        "Al die meningen waaraan velen hechten, waarop de brahmanen en asceten hun leer bouwen, die kunnen niet bestaan voor de Volmaakte, die vol zelfvertrouwen elke mening heeft overwonnen.

        Die het rijk van de waarheid met inspanning heeft verworven, en het uit mededogen met de wezens heeft verkondigd, de hoogste onder goden en mensen, de wezens eren hem, de overwinnaar van bestaan." (A.IV.8)

1.07. De vijf krachten van de Volmaakte

        De Boeddha heeft het directe inzicht verkregen, de uiteindelijke Volmaaktheid.

        Vijf krachten bezit de Volmaakte. Hij heeft daarin de hoogste rang en heeft het rijk van de heiligheid gesticht. Die vijf krachten zijn:

        De kracht van vertrouwen;

        De kracht van schaamte;

        De kracht van morele vrees;

        De kracht van willen, en

        De kracht van wijsheid. (A.V.11)

1.08. De tien krachten van de Volmaakte

        Tien andere krachten[31] zijn aan de Volmaakte eigen.[32] Daarmee voorzien maakt hij aanspraak op de hoogste plaats, laat hij onder de mensen het leeuwengebrul weerklinken, en zet hij het wiel van de leer in beweging.[33] Die tien krachten zijn:

1        De Volmaakte begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk.[34] - Dat hij dit begrijpt, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; M.12; A.X.21)

2        Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid het resultaat van de daden die in het verleden, heden en toekomst verricht zijn; hij onderkent dat resultaat elk naar reden en oorzaak.[35] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; M.12; A.X.21)

3        Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid elke afloop [van de daden]. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de wegen die naar alle bestemmingsoorden leiden.[36] Er zijn vijf sferen van bestaan:  de neerwaartse weg, de hel; de dierlijke sfeer; het geestenrijk; het mensenrijk; het rijk van de goden.[37] – Al die sferen van bestaan kent de Verhevene, en de weg ernaartoe, en de daden die ernaartoe leiden.[38] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)        

4        Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de uit veel verschillende elementen bestaande wereld.[39] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

5        Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de verschillende neigingen van de wezens.[40] -  Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

6        Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de hogere of mindere vaardigheden van de andere wezens, van de andere personen. Hij begrijpt overeenkomstig de werkelijkheid de aanleg van andere levende wezens, andere personen.[41] - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht met welke als steun de Volmaakte in de bijeenkomsten aanspraak maakt op de hoogste plaats, het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.X.21; M.12)

        

7        Verder onderkent de Volmaakte overeenkomstig de werkelijkheid de droefheid, de zuiverheid en het zich eruit verheffen[42] bij de meditatieve verdiepingen, bij de bevrijdingen (vimokkha), de concentratie en de meditatieve bereikingstoestanden. - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12)

8        Verder herinnert de Volmaakte zich aan talrijke vroegere vormen van bestaan, met de specifieke kenmerken en eigenschappen ervan, d.w.z. aan één geboorte, twee geboorten, drie geboorten, vier geboorten, vijf geboorten, tien geboorten, twintig geboorten, dertig geboorten, veertig geboorten, vijftig geboorten, honderd geboorten, duizend geboorten, honderdduizend geboorten, veel aeonen waarin het universum zich samentrok, veel aeonen waarin het universum zich uitbreidde, veel aeonen waarin het universum zich samentrok en uitbreidde. "Daar werd ik zo en zo genoemd, was van zo'n familie, met zo'n verschijning, zodanig was mijn voedsel, zo mijn beleven van geluk en pijn, zo mijn levensspanne. En nadat ik van daar heengegaan was, verscheen ik ergens anders weer. Ook daar werd ik zo en zo genoemd, was van zo'n familie, met zo'n verschijning, zodanig was mijn voedsel, zo mijn beleven van geluk en pijn, zo mijn levensspanne. En nadat ik van daar was heengegaan, verscheen ik hier weer." - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12; M.77)

9        Verder onderkent de Volmaakte met het hemelse oog, het zuivere, bovenmenselijke, hoe de wezens heengaan en weer verschijnen, lage en edele, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, en hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden wedergeboren worden: 'Die geachte wezens die zich met lichaam, taalgebruik en geest slecht hebben gedragen, die de edelen gesmaad hebben, die verkeerde visies hadden en die dat in hun daden tot uitdrukking lieten komen, zij zijn na de dood wedergeboren in omstandigheden die door ontberingen bestempeld zijn, op een ongelukkige plaats van bestemming, in verderfenis, ja zelfs in de hel. Maar die geachte wezens die zich met lichaam, taalgebruik en geest goed gedragen hebben, die de edelen niet gesmaad hebben, die juiste visies hadden en die dat in hun daden tot uitdrukking lieten komen, zij zijn na de dood op een gelukkige plaats van bestemming wedergeboren, ja zelfs in de hemelse wereld.' Zo ziet hij met het hemelse oog dat gezuiverd is en dat het menselijke oog overtreft, de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, in geluk en ellende, en hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden verder gaan. - Dat hij dit onderkent, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12; M.77)

10        Verder heeft de Volmaakte na opdroging van de neigingen nog tijdens zijn leven de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, heeft ze zelf ingezien en verwerkelijkt. - Dat hij dit bereikt heeft, dat is een kracht waarmee voorzien de Volmaakte aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12; M.77)

        Dit zijn de tien krachten van de Volmaakte die aan de Volmaakte eigen zijn en waarmee voorzien hij aanspraak maakt op de hoogste plaats, onder de mensen het leeuwengebrul laat weerklinken en het rijk van de heiligheid sticht. (A.VI.64; A.X.21; M.12)

        Wanneer nu anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van het mogelijke als mogelijk en het onmogelijke als onmogelijk, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.        

        Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het resultaat van de in het verleden, heden en toekomst verrichte daden, elk naar reden en oorzaak, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.        

         Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van de droefheid, de zuiverheid en het omhoog stijgen bij de verdiepingen, de bevrijdingen (vimokkha), de concentratie en de meditatieve bereikingstoestanden, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.        

        Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van de herinnering aan talrijke vroegere wedergeboorten, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.

        Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van het heengaan en weer verschijnen van de wezens, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen.        

        Wanneer verder anderen naar de Volmaakte toekomen met de vraag over het overeenkomstig de werkelijkheid onderkennen van de vernietiging van de neigingen, dan legt de Volmaakte dat aan hen uit, zoals hij het overeenkomstig de werkelijkheid te weten is gekomen. (A.VI.64)

1.09. Bovennatuurlijke krachten

        Ook verheugt de Verhevene zich over de verschillende [andere] soorten van bovennatuurlijke krachten, namelijk van één vermenigvuldigt hij zich, en daarna wordt hij weer één; hij verschijnt en verdwijnt; hij gaat ongehinderd door een muur, een omheining, een berg, alsof hij zich door de vrije ruimte beweegt; hij duikt in de grond en weer eruit alsof het water was; hij loopt over het water zonder te zinken alsof het aarde was; hij reist in de lotuszit door de ruimte als een vogel; met de hand raakt hij maan en zon aan die zo krachtig en machtig zijn; hij heeft lichamelijke beheersing die zelfs tot de wereld van Brahmâ reikt.

        Met het hemelse oor dat gezuiverd is en dat het menselijke oor overtreft, hoort de Verhevene beide soorten van geluiden, de hemelse en de menselijke, de geluiden die veraf zijn net zo als de geluiden die nabij zijn.

        De Volmaakte kent het gemoed van anderen. Hij omvat het hart van andere wezens, andere personen met zijn eigen hart. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door begeerte als door begeerte beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door begeerte beïnvloed is, als niet door begeerte beïnvloed. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door haat als door haat beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door haat beïnvloed is, als niet door haat beïnvloed. Hij begrijpt een geest die beïnvloed is door onwetendheid als door onwetendheid beïnvloed. En hij begrijpt een geest die niet door onwetendheid beïnvloed is, als niet door onwetendheid beïnvloed. Hij begrijpt een geest die samengetrokken is als samengetrokken. En hij begrijpt een geest die afgeleid is, als afgeleid. Hij begrijpt een verheven geest als verheven; en een niet verheven geest als niet verheven. Hij begrijpt een overtrefbare geest als overtrefbaar; en een onovertrefbare geest als onovertrefbaar. Hij begrijpt een geconcentreerde geest als geconcentreerd; en een ongeconcentreerde geest als ongeconcentreerd. Hij begrijpt een bevrijde geest als bevrijd; en een onbevrijde geest als onbevrijd. (M.12; M.77)

1.10. Met onbeperkt gemoed; de onbevlekte lotus

        Het onbeperkte gemoed van de Volmaakte vertoeft afgewend, losgemaakt en bevrijd van tien dingen: van lichamelijkheid, gevoel, waarneming, formaties en bewustzijn; van geboorte, ouderdom, dood, lijden en hartstochten. Van die dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd vertoeft de Volmaakte met onbeperkt gemoed.

        Juist zoals een blauwe, rode of witte lotusbloem die in het water is ontstaan, in het water opgegroeid, zich boven de waterspiegel verheft en daar staat onberoerd door het water, evenzo vertoeft de Verhevene van deze dingen afgewend, losgemaakt en bevrijd, met onbeperkt gemoed. (A.X.81)

1.11. Eerbetoon door koning Pasenadi

        

        Na een veldslag bracht koning Pasenadi eens in het Jetavana klooster eer aan de Boeddha. Met zijn hoofd tot op de grond boog hij knielend neer aan de voeten van de Verhevene, kuste die voeten en omvatte ze met zijn armen. Daarbij noemde hij twee keer zijn naam: "Pasenadi ben ik, Eerwaarde, Pasenadi ben ik, de koning van Kosala."

        De Verhevene vroeg: "Koning, waarom bewijs je aan dit lichaam zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding?" De koning zei:

        "Eerwaarde, uit dankbaarheid en erkentelijkheid bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding. Want Eerwaarde, de Verhevene gaat rond tot heil en zegen voor veel mensen. En velen heeft hij in de leer van het heilige pad gevestigd, namelijk in het goede en heilzame. Om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder is de Verhevene rein van deugden; hij is van rijpe zedelijkheid, van edele heilbrengende deugdzaamheid, is met heilbrengende deugdzaamheid voorzien. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder bewoont de Verhevene al lang als bos-eremiet eenzame afgelegen huisvestingen in het bos. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder is de Verhevene tevreden met alles wat hij ook maar ontvangt aan gewaad, aalmoezenspijs, woonplek en de benodigde geneesmiddelen en medicijnen. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder is de Verhevene offergaven waard, gastgeschenken waar, gaven waard, waard eerbiedig gegroet te worden, en is hij in de wereld het beste veld voor verdienstelijke daden. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder, wat er voor gesprekken zijn die de ontsluiting van de geest bevorderen, zoals gesprekken over bescheidenheid, tevredenheid, alleen vertoeven, afzondering, wilskracht, deugdzaamheid, concentratie, wijsheid, bevrijding en het inzicht van de bevrijding, - zulke gesprekken vallen de Verhevene naar wens, zonder inspanning en moeite ten deel. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder verkrijgt de Verhevene naar wens, zonder inspanning en moeite de vier meditatieve verdiepingen, de verheven geestelijke, die momenteel welzijn verschaffen. Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder herinnert de Verhevene zich aan menigvuldige vroegere vormen van bestaan.[43] Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder ziet de Verhevene met het hemelse oog dat gezuiverd is en het menselijke oog overtreft, hoe de wezens sterven en weer verschijnen, lage en hoge, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige. En hij begrijpt hoe de wezens overeenkomstig hun daden wedergeboren worden.[44] Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding.

        Eerwaarde, verder heeft de Verhevene door opdroging van de neigingen nog in dit leven zich de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid eigen gemaakt, ze zelf inziende en verwerkelijkende.[45] Ook om deze reden bewijs ik aan de Verhevene zo'n hoogste eerbied en liefdevolle toewijding." (A.X.30; vgl. M.89)

1.12. Het machtbereik van een Ontwaakte

        Eens richtte de eerwaarde Ananda zich tot de Verhevene met de volgende woorden:

        "Heer, uit de mond van de Verhevene heb ik het volgende vernomen. 'Toen Abhibhu, de discipel van de eerwaarde Sikhi[46] in de wereld van Brahmā verbleef, kon hij zich met zijn stem in een duizendvoudig wereldsysteem verstaanbaar maken.' Heer, hoe ver echter kan de Verhevene, heilige, volmaakt ontwaakte, met zijn stem reiken?"

        "Ananda, hij was een discipel; onmeetbaar evenwel zijn de Volmaakten."

        Een tweede keer herhaalde de eerwaarde Ananda zijn vraag. En hij kreeg hetzelfde antwoord.

        Een derde keer herhaalde de eerwaarde Ananda zijn vraag. En de Verhevene gaf ten antwoord:

        "Ananda, heb je wel eens van een klein duizendvoudig wereldsysteem gehoord?" - "Heer, het is nu de tijd dat de Verhevene daarover spreekt. De monniken zullen de woorden van de Verhevene onthouden." - "Wel, Ananda, luister dan oplettend naar mijn woorden." - "Jawel, heer," gaf de eerwaarde Ananda ten antwoord. En de Verhevene sprak:

        "Ananda, zover als zon en maan hun baan trekken, het uitspansel in helder licht straalt, duizend maal zo ver strekt zich een wereld uit. In die duizendvoudige wereld zijn duizend manen, duizend zonnen, duizend Merus de koningen van de bergen, duizend rozenappel-continenten, duizend westelijke Goyāna-continenten, duizend noordelijke Kuru-continenten, duizend Videha-continenten,[47] vierduizend oceanen, duizend maal vier Grote goden-koningen, duizend werelden van de Vier Grote goden-koningen, duizend hemelen van de Drieëndertig, duizend hemelen van de Yāma-goden, duizend hemelen van de Zalige goden, duizend hemelen van de goden die graag scheppen, duizend hemelen van de goden die heersen over de scheppingen van anderen, duizend Brahma-werelden. - Ananda, dat noemt men een klein duizendvoudig wereldsysteem.

        Ananda, zo ver nu als een klein duizendvoudig wereldsysteem zich uitstrekt, er bestaat een wereld die het duizendvoudige daarvan is. En die wereld noemt men een middel duizendvoudig wereldsysteem, het duizendvoudige in de tweede macht (dvisahassī majjhimā lokadhātu). En zo ver als een dergelijk middel duizendvoudig wereldsysteem zich uitstrekt, er bestaat een wereld die het duizendvoudige daarvan is. En die noemt men een groot duizendvoudig wereldsysteem, het duizendvoudige in de derde macht.

        Wanneer nu de Volmaakte het wenste, dan zou hij met zijn stem een groot duizendvoudig wereldsysteem kunnen bereiken, het duizendvoudige in de derde macht, of zoveel als hij dan wil."

        "Heer, op welke manier kan de Verhevene met zijn stem een groot duizendvoudig wereldsysteem bereiken, het duizendvoudige in de derde macht, of zoveel als hij wil?"

        "Ananda, de Volmaakte doorstraalt dan met zijn glans een groot duizendvoudig wereldsysteem, het duizendvoudige in de derde macht. En zodra de wezens daar dat licht waarnemen, laat de Volmaakte zijn roep weerklinken, laat zijn stem vernemen.

        Anana, zo kan de Volmaakte met zijn stem een groot duizendvoudig wereldsysteem bereiken, het duizendvoudige in de derde macht, of zoveel als hij wil."

        Na deze woorden zei de eerwaarde Ananda aan de Verhevene: "Wat een geluk voor mij. Goed heb ik het getroffen dat ik een zo machtige, zo geweldige Meester heb."

        Na deze woorden zei de eerwaarde Udāyi aan de eerwaarde Ananda: "Wat voor nut heb jij eraan, broeder Ananda, dat jouw meester zo machtig, zo geweldig is?"[48]

De Verhevene richtte zich toen tot de eerwaarde Udāyi met de woorden: "Udāyi, zo niet; Udāyi, zo niet. Indien Ananda zou sterven zonder van begeerte bevrijd te zijn, dan zou hij, juist ten gevolge van dit vreugdige vertrouwen in zijn hart, zeven keer bij de godheden de goden-heerschappij en zeven maal in dit Indiase werelddeel de konings-heerschappij voeren. Maar Udāyi, Ananda zal nog in dit leven volledig van de waan uitdoven.[49] (A.III.81)

2. De leer

        Hier zijn enkele teksten opgenomen over de leer om een denken eraan te vergemakkelijken. Ieder kan zelf een keuze maken welke teksten af en toe of regelmatig overdacht worden.

2.01. De koning van de wet

        De Volmaakte, de Heilige, de volmaakt Verlichte steunt op de wet.[50] De wet eert hij, waardeert hij, huldigt hij. En met de wet als leidraad geeft hij rechtvaardige bijstand, steun en bescherming aan het handelen in daden, woorden en gedachten, waarbij hij onderwijst: 'Een dergelijk handelen in daden, woorden en gedachten moet men oefenen; een dergelijk handelen in daden, woorden en gedachten moet men niet oefenen.'

        De Volmaakte, de heilige, de volmaakt Verlichte, de rechtvaardige koning der wet, hij bestuurt, op de wet gesteund, het hoogste rijk van de waarheid juist met behulp van de wet. En dit rijk kan geen asceet of brahmaan, geen hemels wezen, god of duivel, noch iemand anders in de wereld te gronde richten.” (A.III.14; A.V.133)

2.02. Het onverwoestbare rijk - Pathama-cakkanuvattana Sutta

        Monniken, de koninklijke wereldheerser die met vijf eigenschappen is voorzien, bestuurt zijn rijk in de zin van de wet,[51] en geen menselijk wezen, geen vijandig wezen kan dat rijk ten val brengen. Die vijf eigenschappen zijn:

        1) Monniken, de koninklijke wereldheerser kent het heilzame.[52]

2) Hij kent de wet.[53]

3) Hij kent de juiste maat.[54]

4) Hij kent de juiste tijd.[55]

5) Hij kent de mensen.[56]

        Monniken, juist zo bestuurt met vijf eigenschappen voorzien de Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte het hoogste rijk van de leer in de zin van de leer, en geen asceet of priester, geen hemels wezen, god of Mara, noch iemand anders in de wereld kan het ten val brengen. Die vijf eigenschappen zijn:

        1) De Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte kent het heilzame.[57]

        2) Hij kent de leer.[58]

        3) Hij kent de juiste maat.[59]

        4) Hij kent de juiste tijd.[60]

        5) Hij kent de mensen.[61]

        Monniken, met deze vijf eigenschappen voorzien bestuurt de Verhevene, heilige, volmaakt Verlichte het hoogste rijk van de leer in de zin van de leer, en geen asceet of priester, geen hemels wezen, god of Mara, noch iemand anders in de wereld kan het ten val brengen. (A.V.131)

2.03. De leeuw I

        Monniken, de leeuw treedt 's avonds uit zijn hol. Hij springt dan omhoog en speurt naar alle kanten. Drie keer stoot hij zijn leeuwengebrul uit waarna hij op buittocht gaat. Slaat hij met zijn klauw toe, - hetzij een olifant, buffel, rund of panter, of ook kleine dieren, ja zelfs een haas of een kat , - dan treft hij grondig, niet oppervlakkig. De reden is dat hij zijn waardigheid niet verliest.

        Monniken, de leeuw is een benaming van de Verhevene, de heilige, volmaakt Verlichte. Dat namelijk de Verhevene in een bijeenkomst de leer verkondigt, dat geldt als zijn leeuwengebrul. Onderricht echter de Verhevene de leer, hetzij aan monniken, nonnen, mannelijke of vrouwelijke lekenvolgelingen, of zelfs aan knechten die voer uitstrooien of vogelvangers,[62] dan onderricht de Verhevene de leer grondig, niet oppervlakkig. En waarom? Omdat de Verhevene de leer eert, de leer in ere houdt. (A.V.99)

2.04. De leeuw II

        'Monniken, de leeuw, de koning van de dieren, komt 's avonds uit zijn hol. Hij springt omhoog en kijkt uit naar alle vier zijden. Daarna stoot hij drie keer zijn leeuwengebrul uit. Dan gaat hij op jacht naar buit. Maar de dieren die de stem horen van de brullende leeuw, de koning van de dieren, krijgen gewoonlijk angst, zij sidderen en beven. De holtedieren kruipen weg in hun hol, de waterdieren glijden in het water, de bosdieren vluchten in het bos, de vogels zoeken hun heil in de lucht. Zelfs de olifanten van de koning, die in dorp of stad in de koninklijke stallen met sterke riemen en touwen zijn vastgebonden, doorbreken hun touwen en vluchten her en der, waarbij zij uit angst uitwerpselen en urine verliezen. Een dergelijke grote macht onder de dieren heeft de leeuw, de koning van de dieren, zo'n geweld, zo'n invloed.

        Monniken, juist zo is het nu, wanneer de Volmaakte in de wereld verschijnt, de heilige, volmaakt Verlichte, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag, een kenner van de werelden, de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn, de leraar van goden en van mensen, de Ontwaakte en Verhevene.

        En hij onderwijst de leer: 'Dat is de ik-formatie,[63] dat is het ontstaan van de ik-formatie, dat is de opheffing van de ik-formatie, dat is de weg die leidt naar de opheffing van de ik-formatie.' Monniken, zelfs die goden die lang leven, in heerlijkheid, mooi, die in hun gevoel van geluk sedert ondenkbare tijden in verheven, hemelse paleizen wonen, zelfs die overkomt gewoonlijk angst, ontsteltenis en beven, wanneer zij de verkondiging van de leer van de Volmaakte vernemen. 'Ach', klagen zij, 'wij dachten dat wij onvergankelijk zijn, maar wij zijn vergankelijk. Wij dachten dat wij bestendig zijn, maar wij zijn zonder duurzaamheid. Wij dachten dat wij eeuwig zijn, maar wij zijn veranderlijk. Wij zijn dus vergankelijk, zonder duurzaamheid, veranderlijk, inbegrepen in de ik-formaties.[64] Monniken, zo'n grote macht is eigen aan de Volmaakte binnen de wereld met haar goden, zo'n geweld, zo'n invloed.

        "Het rijk van de leer van de waarheid

        heeft de Boeddha, de weergaloze leraar,

        aan deze wereld verkondigd,

        zoals hij het zelf heeft ingezien.

        De ik-formatie, de oorsprong ervan,

        het einde ervan en de weg naar dat einde

        waardoor alle lijden tot uitdoving gebracht wordt.

        En de goden met hun lange levensspanne

        die in glans en waardigheid stralen,

        sidderen uit angst en vrees,

        zoals de dieren voor de leeuw:

        'Ach, aan het bestaan onderworpen

        zijn wij zonder duurzaamheid, vergankelijk,'

        klaagden zij, toen zij het woord vernamen

        van de Heilige, de Bevrijde."

        (A.IV.33; vgl. S.22.78)

2.05. Voordelen van het luisteren naar de leer

        Monniken, vijf voordelen krijgt men door het luisteren naar de leer. Die vijf voordelen zijn:

Het niet gehoorde krijgt men te horen;

het reeds gehoorde wordt iemand duidelijk;

de twijfel wordt verstrooid;

men verbetert zijn begrip van de leer;[65]

en het hart klaart op.

(A.V.202)

2.06. De zichtbare leer

        De rondtrekkende asceet Moliyasīvaka stelde aan de Verhevene de volgende vraag:

        "Heer, men spreekt van de zichtbare leer. In hoeverre is die leer zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend 'Kom en zie,' naar het doel leidend, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zichzelf?"         

        "Sivaka, ik zal je hierover vragen stellen; en jij kunt dan antwoord geven zoals het jou goeddunkt. Wat meen je, Sivaka? Wanneer begeerte in je is, weet je dan dat in jou begeerte is? Of wanneer geen begeerte in je is, weet je dan dat in jou geen begeerte is?"

        "Zeker, Heer."

        "Wel Sivaka, in zoverre als je zoiets weet, in zoverre is de leer zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend: 'Kom en zie,' naar het doel leidende, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zich.

        Sivaka, wat meen je? Wanneer haat in je is ... of wanneer onwetendheid in je is ... of wanneer een met begeerte, haat of onwetendheid verbonden toestand van de geest in je is, weet je dan: 'Deze toestanden zijn in mij?"

        "Zeker, Heer."

        "Sivaka, wat meen je? Wanneer geen begeerte in je is, ...of wanneer geen haat in je is ... of wanneer geen onwetendheid in je is ... of wanneer geen met begeerte, haat of onwetendheid verbonden toestand van de geest in je is, weet je dan: 'Deze toestanden zijn niet in mij?"        

        "Zeker, Heer."

        "Wel Sivaka, in zoverre als je zoiets weet, in zoverre is de leer zichtbaar, met onmiddellijk resultaat, uitnodigend: 'Kom en zie,' naar het doel leidende, begrijpelijk voor de wijze, ieder voor zich." (A.VI. 47)

2.07. Gelijkenis van de oceaan

        Eens verbleef de Verhevene bij Verañjā, aan de voet van de Naleru-Pucimanda-boom. De demonenvorst Pahārāda[66] ging toen naar de Verhevene, groette hem vol eerbied en ging terzijde staan. De Verhevene vroeg toen:

        "Zeg mij, Paharada, beleven wel alle demonen genoegen aan de oceaan?"[67]

        "Ja, Heer, zij beleven genoegen aan de oceaan."

        "Pahārāda, hoeveel verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen hebben de demonen aan de oceaan opgemerkt dat zij er genoegen aan beleven?"

        "Heer, acht eigenschappen, namelijk:

1        De oceaan wordt geleidelijk dieper, zijn bodem zinkt heel geleidelijk, daalt heel geleidelijk af en vormt geen plotselinge afgrond. Heer, dat is de eerste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

2        Heer, verder is de oceaan bestendig, treedt niet over de oever. Heer, dat is de tweede verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

3        Heer, verder duldt de oceaan geen lijk in zich. Elk lijk dat zich erin bevindt, gooit hij uit, spoelt het aan de oever, drijft het aan land. Heer, dat is de derde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

4        Verder, Heer, zodra de machtige stromen zoals de Gangā, Yamunā, Aciravati, Sarabhū en Mahī, de oceaan bereiken, verliezen zij hun vroegere namen en aanduidingen en gelden gewoon als de oceaan. Heer, dat is de vierde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

5        Heer, verder toont de oceaan geen toename noch een afname, ondanks alle erin stromende rivieren en alle regenbuien die vanuit de hemel neerstorten. Heer, dat is de vijfde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

6        Heer, verder is de oceaan doordrongen van één enkele smaak, de smaak van zout. Heer, dat is de zesde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

7        Heer, verder bergt de oceaan rijke en veelvuldige schatten. Er zijn veel kostbaarheden in, zoals parels, diamanten, lazuurstenen, mosselen, kwarts,[68] koralen, zilver, goud, robijnen en kattenogen. Heer, dat is de zevende verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

8        Heer, verder is de oceaan het tehuis van geweldige levende wezens. Daar leven reuzenvissen, zeemonsters, leviathanen,[69] demonen, draken en genieën. En daar zijn wezens met een lengte van één-, twee-, drie-, vier- en vijfhonderd yojanas.[70] Heer, dat is de achtste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van de oceaan met het oog waarop de demonen aan de oceaan genoegen beleven.

        Deze acht verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen merken de demonen bij de oceaan op en daarom beleven zij genoegen eraan. Heer, beleven ook de monniken genoegen aan deze leer en discipline?"

        "Ja, Pahārāda, de monniken beleven genoegen aan deze leer en discipline."

        "Heer, hoeveel verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen hebben de monniken bij deze leer en discipline opgemerkt dat zij eraan genoegen beleven?"

1        "Pahārāda, juist zoals de oceaan geleidelijk dieper wordt, de bodem ervan geleidelijk zinkt, heel geleidelijk afdaalt en geen plotselinge afgrond vormt, evenzo ook Pahārāda is er in deze leer en discipline een trapsgewijze opleiding, een trapsgewijze uitoefening, een trapsgewijze vooruitgang; en niet een plotseling bereiken van het hoogste weten. Dat, Pahārāda, is de eerste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

2        Pahārāda, juist zoals de oceaan bestendig is, niet over de oever treedt, evenzo ook overschrijden mijn discipelen niet voor hun leven de regels van oefening die door mij aan hen zijn opgelegd. Dat is de tweede verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

3        Pahārāda, juist zoals de oceaan geen lijk in zich duldt en elk lijk dat zich erin bevindt, aan de oever spoelt, aan land drijft, evenzo ook duldt de gemeenschap van de monniken onder zich geen deugdloze mens die het slechte toegedaan is, met onzuiver, verdacht gedrag, met verborgen daad, een niet-asceet die zich als asceet uitgeeft, een onkuise die zich als kuis levend uitgeeft, die innerlijk bedorven is, bevlekt, met een smerige aard. Onmiddellijk komt dan de gemeenschap van de monniken samen en stoot hem uit. Maar ook als hij temidden van de gemeenschap van de monniken zit, is hij de gemeenschap van de monniken toch vreemd en vreemd is hem de gemeenschap van de monniken. Dat is de derde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

4        Pahārāda, zoals de machtige stromen zoals de Gangā, Yamunā, Aciravati, Sarabhū en Mahī, zodra zij de oceaan bereiken, hun vroegere namen en aanduidingen verliezen en gewoon als de oceaan gelden, evenzo ook verliezen degenen die tot de vier kasten behoren – edellieden, brahmanen, burgers en dienaren – wanneer zij in de door de Volmaakte verkondigde leer en discipline uit het huis in de huisloosheid zijn vertrokken, hun vroegere namen en aanduidingen en gelden gewoon als ascetendiscipelen van de Sakya-zoon. Dat is de vierde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

5        Pahārāda, juist zoals de oceaan geen toename noch een afname toont, ondanks alle erin stromende rivieren en alle regenbuien die vanuit de hemel neerstorten, evenzo ook toont – zelf als veel monniken in het van elke rest van bestaan vrije Nibbana-element ingaan – het Nibbana-element geen toename noch een afname. Dat is de vijfde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

6        Pahārāda, juist zoals de oceaan van een enkele smaak is doordrongen, de smaak van zout, evenzo ook is deze leer en discipline van een enkele smaak doordrongen, de smaak van de bevrijding. Dat is de zesde verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

7        Pahārāda, juist zoals de oceaan rijke en veelvuldige schatten in zich bergt, evenzo ook bergt deze leer en discipline rijke en veelvuldige kostbaarheden in zich, zoals: de vier grondslagen van oplettendheid (satipatthana), de vier juiste inspanningen (padhāna), de vier grondslagen van geestelijke krachten (iddhi-pāda), de vijf vaardigheden (bala), de vijf krachten, de zeven factoren van Verlichting (bojjhanga), en het edele achtvoudige pad (magga). Dat is de zevende verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

8        Pahārāda, juist zoals de oceaan het tehuis is van geweldige levende wezens, evenzo ook is deze leer en discipline het tehuis van geweldige wezens, zoals: de in de stroom getredene en degene die op weg is het doel van stroomintrede te verwerkelijken; de eenmaal wederkerende en degene die op weg is het doel van eenmaal wederkeer te verwerkelijken; de niet meer wederkerende en degene die op weg is het doel van niet meer wederkeer te verwerkelijken; de heilige en degene die op weg is de heiligheid te verwerkelijken. Dat is de achtste verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschap van deze leer en discipline met het oog waarop de monniken aan deze leer en discipline genoegen beleven.

        Deze acht verbazingwekkende en wonderbaarlijke eigenschappen merken de monniken en en daarom beleven zij genoegen aan deze leer en discipline."

(A.VIII.19; vgl. Ud. V.5)

2.08. Zegeningen van het luisteren naar de leer

        “Vertrouwen is het beste bezit van de mens; de goede leer brengt geluk als ze juist wordt uitgevoerd. De waarheid is het zoetste genot. Met inzicht moet men leven zodat men dat het beste leven noemt.”

        “Door vertrouwen steekt men de vloed over; door onvermoeibaarheid de oceaan. Door energie komt men over het lijden heen. Door inzicht wordt men gezuiverd.”

        

        “Wie vertrouwen heeft in de goede leer van de Volmaakte tot verkrijgen van Nibbana, die bereikt door bereidwillig luisteren hoger inzicht wanneer hij onvermoeibaar is en vol begrip. Wie doet wat gepast is, plichten op zich neemt, de arbeidzame vindt rijkdom. Door waarachtigheid bereikt men roem. Wie geeft die boeit de vrienden aan zich. Wie de eigenschappen waarachtigheid, zelfbeheersing, vastbeslotenheid en ontzegging bezit, die lijdt geen verdriet als hij is heengegaan naar een andere wereld. (S.X.12)

        

2.09. De leer tot heil en zegen hier en hiernamaals."

        Eens verbleef de Verhevene in het land Koliya, in de stad Kakkarapatta. Toen kwam Dīghajanu naar de Verhevene toe, groette hem eerbiedig, ging terzijde neerzitten en zei:

        'Heer, wij als gezinshoofden genieten van de vreugden van de zintuigen. Wij wonen midden in de drukte van vrouwen en kinderen. Wij gebruiken zeer fijn sandelhout, gebruiken bloemen, geurstoffen en zalven, gebruiken goud en zilver. Heer, moge de Verhevene ons toch de leer onderwijzen opdat het ons tot heil en zegen strekt, aan deze kant en voor het hiernamaals."

        "Vyagghapajja, vier dingen strekken een edele zoon tot heil en zegen aan deze kant, en wel: meesterschap in ijver, meesterschap in waakzaamheid, edele omgang en een gematigde levenswijze.

        Vyagghapajja, wat is meesterschap in ijver? - Daar verwerft een edele zoon door de een of andere arbeid zijn levensonderhoud, hetzij door landbouw, door handel of door veeteelt, als boogschutter of koninklijke ambtenaar of door het een of andere handwerk. Daarin is hij bedreven en niet slordig, en hij weet met de juiste middelen te handelen en te regelen. Dat noemt men meesterschap in ijver.

        Vyagghapajja, wat is meesterschap in waakzaamheid? - Daar bezit een edele zoon goederen die hij met vlijt en ijver heeft verworven, die hij door het werk van zijn handen, in het zweet van zijn aangezicht heeft verzameld, wettelijke goederen, rechtschapen verkregen. Deze goederen hoedt en bewaakt hij, om te voorkomen dat vorsten of rovers ze wegnemen of het vuur ze verwoest, het water ze wegspoelt of liefdeloze erfgenamen ze naar zich toe trekken. Dat noemt men meesterschap in waakzaamheid.

        Vyagghapajja, wat is edele omgang? - In het dorp of in de stad waar de edele zoon woont, wat daar aan gezinshoofden of hun zonen, jong en met een rijp karakter of oud en met een rijp karakter, aan wie vertrouwen, deugdzaamheid, vrijgevigheid en wijsheid eigen is, met zulke personen heeft hij omgang, onderhoudt zich met hen, voert gesprekken met hen. En degene die dusdanig vol vertrouwen is, streeft hij in vertrouwen na, degene die dusdanig deugdzaam is streeft hij in deugdzaamheid na, degene die dusdanig vrijgevig is streeft hij in vrijgevigheid na, degene die dusdanig wijs is streeft hij in wijsheid na. Dat noemt men edele omgang.

        Vyagghapajja, wat is gematigde levenswijze? - Daar kent een edele zoon zijn inkomsten en uitgaven en richt dienovereenkomstig zijn levenswijze in, niet te weelderig en niet te armoedig, wetende: 'Op deze manier zullen de inkomsten mijn uitgaven overtreffen en niet mijn uitgaven de inkomsten.'

        Vyagghapajja, wanneer de edele zoon bij geringe inkomsten een weelderige levenswijze heeft, dan zegt men van hem dat hij zijn bezit verkwist als een vijgeneter (die meer vijgen van de boom schudt dan hij voor het eten nodig heeft).

        Wanneer hij echter bij grote inkomsten een armoedige levenswijze voert, dan zegt men van hem dat hij als een hongerlijder zal sterven.

        Maar Vyagghapajja, wanneer de edele zoon zijn inkomsten en uitgaven kent en zijn levenswijze dienovereenkomstig inricht, dan noemt men dat een gematigde levenswijze.

        Vyagghapajja, voor het zo verkregen bezit zijn er vier afvloeiingen: ontucht, drankzucht, dobbelspel en omgang met slechte vrienden, slechte metgezellen, slechte kameraden.

        Vyagghapajja, voor het zo verkregen bezit zijn er vier toevoerkanalen: het mijden van ontucht, van drankzucht, van dobbelspel, en de omgang met edele vrienden, edele metgezellen, edele kameraden.

        Vyagghapajja, deze vier dingen strekken de edele zoon tot heil en zegen aan deze zijde.

        Vyagghapajja, vier dingen strekken de edele zoon tot heil en zegen voor het hiernamaals, en wel: meesterschap in vertrouwen, meesterschap in deugdzaamheid, meesterschap in vrijgevigheid en meesterschap in wijsheid.

        Vyagghapajja, wat is meesterschap in vertrouwen? - Daar bezit de edele zoon vertrouwen. Hij heeft vertrouwen in de Verlichting van de Volmaakte, aldus: ‘Waarlijk, de Verhevene is heilig, volledig verlicht, volmaakt in kennis en volmaakt in gedrag. Hij is gezegend, een kenner van de werelden. Hij is de onvergelijkbare leider van mensen die bedwongen moeten worden en van mensen die volgzaam zijn. Hij is de leraar van goden en van mensen. Hij is de Ontwaakte en Verhevene.’

        Vyagghapajja, wat is meesterschap in deugdzaamheid? - Daar onthoudt de edele zoon zich van het vernietigen van leven, onthoudt zich van het nemen wat niet is gegeven, onthoudt zich van onjuist gedrag in de lusten van de zintuigen, onthoudt zich van de leugen, onthoudt zich van het genot van bedwelmende middelen die de oorzaak zijn van onverschilligheid.

        Vyagghapajja, wat is meesterschap in vrijgevigheid? - Daar leeft de edele zoon thuis met een hart dat vrij is van de ondeugd van gierigheid; hij is vrijgevig en geeft met open handen; hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven.

        Vyagghapajja, wat is meesterschap in wijsheid? - Daar is aan de edele zoon wijsheid eigen. Hij is voorzien van die wijsheid die het ontstaan en vergaan begrijpt, de edele, doordringende wijsheid die naar volledige vernietiging van het lijden voert.

        Vyagghapajja, deze vier dingen strekken de edele zoon tot heil en zegen voor het hiernamaals."

        'Vol vlijt in alles wat hij doet,

        vol energie en vol gevoel voor orde,

        leidt hij zijn leven heel gematigd

        em hoedt zijn schatten goed.

        Vol vertrouwen en rein van deugd,

        vrijgevig, zonder enige gierigheid

        bereidt hij steeds het pad voor

        tot heil in een andere wereld.

        Zo leiden deze acht dingen,

        door de Leraar van de waarheid verkondigd,

        de mens die vol vertrouwen thuis vertoeft,

        tot heil aan beide zijden,

        tot welzijn in deze wereld

        en tot toekomstige gelukzaligheid.

        Zo nemen van dag tot dag

        bij de lekenvolgeling

        verdiensten toe en milde gedachten."

        (A.VIII. 54)

3. De Sangha

        Hier zijn enkele teksten opgenomen over de Sangha om een denken eraan te vergemakkelijken. Ieder kan zelf  een keuze maken welke teksten af en toe of regelmatig overdacht worden.

3.01. De overwinnaar

        Monniken, in welke streek ook de met vijf dingen voorziene gezalfde adellijke koning vertoeft, daar bevindt hij zich steeds in zijn eigen rijk. Die vijf dingen zijn:

        Monniken, de gezalfde adellijke koning is zowel van vaders als van moeders kant van zuivere afstamming, zuiver ontvangen tot in het zevende geslacht van de voorvaderen, perfect en onberispelijk volgens de wet van de kasten. Hij is rijk, met veel goederen, zeer vermogend, en zijn kamers zijn met schatten gevuld. Hij is machtig en bezit een viervoudige krijgsmacht (namelijk olifanten, wagens, voetvolk en cavalerie) die hem gehoorzaamt en zijn bevelen uitvoert. Zijn raadgever is wijs, ervaren, scherpzinnig en in staat om de vroegere, tegenwoordige en toekomstige voordelen te bedenken. Deze vier dingen vervolmaken zijn roem. En met deze roem als vijfde eigenschap bevindt hij zich, in welke streek hij ook vertoeft, steeds in zijn eigen rijk. En wel omdat het zo bij overwinnaars gesteld is.

        Monniken, evenzo: in welke streek de met vijf eigenschappen voorziene monnik ook vertoeft, daar vertoeft hij steeds met bevrijd gemoed. Die vijf eigenschappen zijn:

        Monniken, juist zoals de gezalfde adellijke koning van zuivere afstamming is, zo is de monnik rein van deugd, hij volgt de discipline na, is volmaakt in gedrag en omgang, hij schrikt terug voor het geringste vergrijp, en oefent zich in de regels van deugdzaamheid die hij op zich heeft genomen. Juist zoals de gezalfde adellijke koning rijk is, met veel goederen, zeer vermogend, zo is de monnik rijk aan weten, een drager van het weten; hij heeft een groot weten vergaard. En die leerstellingen die in het begin voortreffelijk zijn, die in het midden voortreffelijk zijn en die aan het einde voortreffelijk zijn, die naar de zin en de woordelijke inhoud ervan een volmaakt, gezuiverd reinheidsleven verkondigen, naar deze leerstellingen heeft hij vaak geluisterd, die heeft hij zich ingeprent, die heeft hij woordelijk geleerd, in de geest overwogen en ze wijs begrepen. Juist zoals de gezalfde adellijke koning machtig is, zo strijdt de monnik met macht om de onheilzame dingen te overwinnen en om de heilzame dingen zich eigen te maken; hij is standvastig, met gestaalde kracht en hij is niet nalatig in het goede. Juist zoals de gezalfde adellijke koning een raadgever heeft, evenzo heeft de monnik die wijsheid die het ontstaan en vergaan begrijpt, de edele, doordringende, die naar volledige vernietiging van het lijden voert. Deze vier eigenschappen brengen zijn bevrijding tot rijpheid. En met deze bevrijding als vijfde eigenschap voorzien heeft hij, in welke streek hij ook vertoeft, steeds een bevrijd gemoed. En wel omdat het zo gesteld is bij degenen met bevrijd gemoed.

(A.V. 134)

3.02. Doel van de discipline

        De eerwaarde Upali sprak tot de Verhevene: "Heer, om hoeveel redenen heeft de Verhevene aan zijn discipelen de disciplinaire regels (vinaya) voorgeschreven en het Patimokkha?”[71]

"Upali, om tien redenen, namelijk:

        om het welzijn van de Orde; om zedeloze monniken op te voeden en om een vredig leven van de goede monniken te bevorderen; om aanwezige slechte invloeden af te weren en om toekomstige te voorkomen; om het vertrouwen op de wekken in degenen zonder vertrouwen en om het vertrouwen te versterken van degenen vol vertrouwen; om de goede leer sterk te maken en te laten voortbestaan en tot bescherming van de discipline. (A.X. 31; vgl. A.II.201)

3.03. Zeven voorwerpen van eerbied

        Toen de eerwaarde Sariputta eens eenzaam en afgezonderd vertoefde, kwam in zijn geest deze gedachte op: "Waarop kan de monnik zijn eerbied en hoogachting vestigen om het onheilzame te overwinnen en het heilzame te ontplooien?" En de eerwaarde Sariputta zei tot zichzelf: "Op de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, op de geestelijke oefening, de concentratie van de geest, de ijver en de vriendelijke hulpvaardigheid, - daarop kan een monnik zijn eerbied en hoogachting vestigen om het onheilzame te overwinnen en het heilzame te ontplooien." Verder dacht de eerwaarde Sariputta toen: "Deze dingen zijn bij mij weliswaar rein en zuiver, maar wanneer ik de Verhevene over deze dingen zou berichten, dan zullen zij nog reiner en zuiverder worden."

        's Avonds verhief zich de eerwaarde Sariputta uit zijn afzondering, ging naar de Verhevene toe en deelde hem zijn gedachten mee.

        De Verhevene zei: "Goed zo, Sariputta, goed zo. Op de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, op de geestelijke oefening, de concentratie van de geest, de ijver en de vriendelijke hulpvaardigheid, - daarop kan een monnik zijn eerbied en hoogachting vestigen om het onheilzame te overwinnen en het heilzame te ontplooien."

        Na deze woorden sprak de eerwaarde Sariputta tot de Verhevene als volgt: "Heer, van wat de Verhevene hier in het kort heeft gezegd, begrijp ik de uitvoerige zin als volgt:

        Heer, dat een monnik die de Meester niet eert, de leer zal eren, dat is niet mogelijk. Wie onder de monniken de Meester niet eert, die eert ook de leer niet.

        Heer, dat een monnik die de Meester en de leer niet eert, de gemeenschap van de monniken zal eren, dat is niet mogelijk. Wie onder de monniken de Meester en de leer niet eert, die eert ook de gemeenschap van de monniken niet.

        Wie de Meester, de leer en de gemeenschap van de monniken niet eert, die eert ook de geestelijke oefening niet.

        Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken en de geestelijke oefening niet eert, die eert ook de geestelijke concentratie niet.

        Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening en de concentratie van de geest niet eert, die eert ook de ijver niet.

        Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening, de concentratie van de geest en de ijver niet eert, die eert ook de vriendelijke hulpvaardigheid niet.         

        Heer, dat evenwel een monnik die de Meester eert, de leer niet zal eren, dat is onmogelijk. Wie onder de monniken de Meester eert, die eert ook de leer.

        Dat een monnik die de Meester en de leer eert, niet de gemeenschap van de monniken zal eren, dat is onmogelijk. Wie onder de monniken de Meester en de leer eert, die eert ook de gemeenschap van de monniken.

        Wie de Meester, de leer en de gemeenschap van de monniken eert, die eert ook de geestelijke oefening.

        Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken en de geestelijke oefening eert, die eert ook de concentratie van de geest.

        Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening en de concentratie van de geest eert, die eert ook de ijver.

        Wie de Meester, de leer, de gemeenschap van de monniken, de geestelijke oefening, de concentratie van de geest en de ijver eert, die eert ook de vriendelijke hulpvaardigheid.

        Heer, op deze manier begrijp ik de uitvoerige zin van datgene wat de Verhevene in het kort heeft gezegd."

        "Goed zo, Sariputta, goed zo. Je begrijpt juist de uitvoerige zin van datgene wat ik in het kort heb uitgelegd. Sariputta, dat namelijk moet men als de uitvoerige zin ervan beschouwen." ([A.VII.66)

4. Vertrouwen en deugd

4.01. Het beste gezelschap

Eens stelde een godheid aan de Verhevene deze vraag:

        “Wat is het beste gezelschap voor een mens?

        Wat geeft hem onderricht?

        En waarvan geniet een sterveling

        als hij bevrijd is van al het lijden?”

De Boeddha gaf ten antwoord:

        “Vertrouwen is het beste gezelschap voor de mens.

        Wijsheid geeft hem onderricht.

        En wanneer een sterveling van Nibbāna geniet,

        is hij van al het lijden bevrijd.”

        (S. I.6.9; vgl. S.X.12)

4.02. Vertrouwen, deugd en inzicht

        Alwie in de Volmaakte vertrouwen heeft

        dat onwankelbaar en goed gevestigd is,

        alwie deugd bezit die goed is,

        die de Edelen behaagt

        en door hen aanbevolen wordt;

        Alwie vertrouwen heeft in de Orde

        en inzicht heeft dat oprecht is en waar:

        "Die is niet arm," zo zegt men.

        "Niet leeg is zijn leven en het is niet verspild."

        Daarom moeten de wijzen zich wijden

        aan vertrouwen, deugd en zelfvertrouwen

        in helder inzicht in de leer,

        waarbij zij zich bezinnen op de boodschap

        van de Boeddha.

        (S. LV. 51)

4.03. De invloed van degene vol vertrouwen – Mahasalaputta Sutta

        In de nabijheid van een edele zoon die vol vertrouwen is, nemen de huisgenoten toe aan vijf dingen:

Aan vertrouwen, aan deugdzaamheid, aan weten, aan vrijgevigheid, en aan wijsheid. (A.V.40)

4.04. Onovertroffen

        Zes dingen zijn onovertroffen: Het zien van de Tathāgata of van zijn discipelen is het edelste zien. Het horen van de Dhamma van de Tathāgata of van zijn discipelen is het edelste horen. Vertrouwen in de Tathāgata of zijn discipelen is het edelste vertrouwen. De hoogste deugd leren, de hoogste geest ontwikkelen, hoogste wijsheid is het edelste leren. Dienstverlening aan de Tathāgata of zijn discipelen is de edelste dienst. Het overwegen van de deugdzaamheden van de Tathāgata of van zijn discipelen is het edelste overwegen.

(A.VI.30)

4.05. Stromen van verdienste

        

        Er zijn meerdere stromen van verdienste, stromen van het heilzame. Ze brengen zegen, zijn hemels, produceren geluk, voeren naar de hemel, voeren naar het gewenste, verheugende, aangename, naar heil en zegen. Die stromen zijn:

        De edele volgeling heeft zijn toevlucht genomen tot de Boeddha. Dat is de eerste stroom van verdienste.

        Verder heeft de edele volgeling zijn toevlucht genomen tot de leer. Dat is de tweede stroom van verdienste.

        Verder heeft de edele volgeling zijn toevlucht genomen tot de gemeenschap van de monniken. Dat is de derde stroom van verdienste. (A.VIII.39; vgl. A.IV.52)

        En verder onderhoudt de edele volgeling de regels van deugdzaamheid die aan de edelen dierbaar zijn, welke regels ongebroken, ongedeerd, onbevlekt, onbedorven, bevrijdend zijn, door wijzen geprezen, onbeïnvloed, bevorderlijk voor de geestelijke concentratie. Dit is de vierde stroom van verdienste. (A.IV.52)

        De edele volgeling geeft het doden op, ziet af van doden. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de vijfde stroom van verdienste.

        Verder verwerpt de edele volgeling het stelen, ziet ervan af te nemen wat niet is gegeven. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de zesde stroom van verdienste.

        De edele volgeling verwerpt verkeerd seksueel gedrag, ziet af van verkeerd seksueel gedrag. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de zevende stroom van verdienste.

        De edele volgeling verwerpt het liegen, ziet af van liegen. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de achtste stroom van verdienste.

        De edele volgeling verwerpt het genot van bedwelmende middelen, ziet ervan af. Daardoor schenkt hij onmetelijk veel wezens de gave van vrijheid van angst, de vrijheid van vijandschap en onderdrukking. Doordat hij die gave schenkt, valt hem zelf vrijheid van angst, vrijheid van vijandschap en onderdrukking ten deel. Dat is de negende stroom van verdienste. (A.VIII.39)

        Wanneer deze stromen van verdienste overwogen, ontplooid en vaak beoefend worden, voert dat tot volledige afkeer, tot bevrijding, uitdoven, vrede, tot inzicht, tot Verlichting, tot Nibbâna. (A.I.26)

        

4.06. Hoogste vertrouwen en hoogste zegen

        “Wat er ook voor wezens bestaan, voetlozen, tweevoeters, viervoeters, veelvoeters, wezens met een lichaam of lichaamloze wezens, bewuste, onbewuste of halfbewuste wezens: als hoogste onder hen geldt de Volmaakte, de heilige, de volledig Verlichte. Degenen nu die op de Verlichte vertrouwen, zij vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen. (A.V.32; A.IV.34)

        Wat er ook voor leringen bestaan, gevormde of ongevormde, als hoogste eronder geldt de onthechting, namelijk de vernietiging van onwetendheid, het stillen van de dorst, de vernietiging van het hechten, het doorbreken van de kringloop van bestaan, het uitdrogen van begeerte, de onthechting, het uitdoven, het Nibbâna. Degenen die op de leer van onthechting vertrouwen, zij vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen. (A.V.32; A.IV.34)

        Wat er ook bestaat aan gemeenschappen van volgelingen of monniken, als hoogste eronder geldt de gemeenschap van de volgelingen van de Volmaakte, namelijk de vier paren van heiligen, de acht soorten van heiligen. Deze gemeenschap van heilige volgelingen is offergaven waard, is gastgeschenken waard, is gaven waard, is waard vol eerbied gegroet te worden, is het beste veld in de wereld voor goede werken. Degenen nu die op de gemeenschap van de heiligen vertrouwen, zij vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, zullen hoogste zegen krijgen.” (A.V.32; A.IV.34)

        “Wat er ook bestaat aan deugden die de heiligen dierbaar zijn, als hoogste eronder gelden de ongebroken, ongedeerde, onbevlekte, onverdorven, bevrijdende, door wijzen geprezen deugden, die onbeïnvloed zijn en die de geestelijke concentratie bevorderen. Degenen nu die deze deugden die de edelen dierbaar is, vervullen, zij vervullen het hoogste. En degenen die het hoogste vervullen, zullen hoogste zegen[72] krijgen.” (A.V.32)

        Wat er ook aan gevormde dingen[73] bestaat, als hoogste daaronder geldt het edele achtvoudige pad. Degenen nu die op het edele achtvoudige pad vertrouwen, die vertrouwen op het hoogste. En degenen die op het hoogste vertrouwen, valt allerhoogste zegen ten deel. (A.IV.34)

“Wie vertrouwen heeft in de Hoogste,

en de hoogste leer kent;

wie vertrouwen heeft in de Boeddha als de hoogste,

degene die de grootste eer waard is;

wie vertrouwen heeft in de leer

als het hoogste geluk van de vrede van onthechting;

wie vertrouwen heeft in de Orde als de hoogste,

het beste veld van goede werken;

wie op deze drie vertrouwt,

en ook aan de Hoogste gaven geeft,

hem verwacht de hoogste zegen,

hoge ouderdom, schoonheid, roem,

geluk en kracht en hoog aanzien.

Een wijze die aan de Hoogste geeft,

die toegewijd is aan de hoogste leer,

zal als god of ook als mens

de hoogste vreugde deelachtig worden."

(A.V.32; A.IV.34)

4.07. Resultaat van vertrouwen

        

        Te Rajagaha. De Verhevene verbleef er in een bamboebos en vertelde er dat te Rajagaha vroeger een arme man leefde. Deze vatte vertrouwen in de leer van de Verhevene, nam de geboden van zedelijke discipline aan, nam het onderricht aan, nam vrijgevigheid aan, nam inzicht aan. Na de dood werd hij wedergeboren in de hemelse wereld van de Tavatimsa-goden. Hij overtrof er de andere goden aan schoonheid en heerlijkheid. De Tavatimsa-goden waren verontwaardigd dat iemand die vroeger als mens arm en ongelukkig was geweest, nu de andere goden overtrof aan schoonheid en heerlijkheid.

        Sakka zei toen dat de nieuwe god vroeger de leer van de Boeddha had aangenomen, de geboden van zedelijke discipline had aangenomen, onderricht had aangenomen, vrijgevigheid had uitgeoefend, inzicht had aangenomen. Om die redenen was hij in de hemel van de Tavatimsa-goden wedergeboren met zo'n heerlijkheid.

En verder zei Sakka:

        "Wie rotsvast, stevig gegrondvest vertrouwen in de Tathagata heeft, en wie de mooie zedelijke tucht oefent die aan de edelen dierbaar is en door hen geprezen wordt, en wie vreugdevol vertrouwen heeft tot de gemeenschap en de juiste mening heeft, die persoon noemt men niet arm. Zijn leven is niet tevergeefs. (S.XI.14)

4.08. De zegen van vertrouwen – Saddha sutta

        

        Vijf voordelen geniet de edele zoon die vol vertrouwen is, namelijk:

        Wat er in de wereld bestaat aan goede, edele mensen,[74] deze geven eerst hun vriendschap aan degene vol vertrouwen, niet aan degene zonder vertrouwen. Zij gaan eerst naar degene vol vertrouwen, niet naar degene zonder vertrouwen. Zij ontvangen eerst degene vol vertrouwen, niet degene zonder vertrouwen. Zij onderrichten de leer eerst aan degene vol vertrouwen, niet aan degene zonder vertrouwen. Verder komt degene vol vertrouwen na de dood in een gelukkige sfeer van bestaan, in een hemelse wereld. De edele zoon die vol vertrouwen is, is een toevluchtsoord voor veel mensen, voor monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Met de deugdzame, edele mens die vol vertrouwen is, die deemoedigheid oefent, die niet koppig is, die mildheid, goedheid, zachtmoedigheid toont, met een dergelijke mens hebben de heiligen graag omgang, de heiligen die vrij zijn van begeerte en haat, vrij van waan en neigingen, het beste veld voor goede daden. Zij leggen hem de leer uit, die alle leed laat uitdrogen, en als hij ze helemaal heeft begrepen, wordt hij reeds hier verlost, vrij van elke neiging. (A.V.32; A.V.38)

4.09. Door vertrouwen bevrijd

        Door vertrouwen kan men de bevrijding bereiken. Hierover is het volgende gezegd:        

        Iemand die door vertrouwen bevrijd is, is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en die er niet in vertoeft. [M.a.w. hij heeft geen ervaring met de meditatieve verdiepingen]. Maar enige van zijn neigingen zijn vernietigd doordat hij ze met wijsheid ziet; en hij heeft zijn vertrouwen in de Tathagata gesteld welk vertrouwen in hem geworteld en verankerd is.

        Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken.

        Iemand die vertrouwen volgt,[75] is degene die niet met het lichaam contact opneemt met die bevrijdingen die vredig en vormloos zijn en vormen transcenderen, en die er niet in vertoeft. Zijn neigingen zijn nog niet vernietigd. Maar hij heeft voldoende vertrouwen in de Tathagata, voldoende liefde voor de Tathagata. Bovendien heeft hij de eigenschappen van vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en wijsheid.

        Deze persoon moet nog ijverig werk verrichten. Want hij kan, wanneer hij gebruik maakt van passende ligplaatsen en met goede vrienden omgang heeft, en zijn spirituele vermogens in evenwicht houdt, uit eigen ervaring het hoogste doel bereiken. (M.70)

5. Bespiegelingen

5.01. Zuivering door de zes overwegingen - Anussatitthâna Sutta

        Er zijn zes onderwerpen van overweging, namelijk: het denken aan de Volmaakte, aan de leer, aan de gemeenschap van de [heilige] monniken, aan de eigen deugdzaamheid, aan de eigen vrijgevigheid en aan de godheden.

        Op die tijd wanneer men daarover nadenkt, is de geest noch door begeerte omsponnen, noch door haat noch door onwetendheid. Juist gericht is de geest dan, vrij van begeerte. De begeerte is een aanduiding van de vijf lusten der zinnen. Maar doordat zij die voorstellingen koesteren [nl. de zes onderwerpen van overweging], worden veel wezens gezuiverd. (A.VI.25; zie ook A.I.26).

        

        Van deze overwegingen zijn al behandeld het denken aan de Volmaakte, aan de leer, aan de gemeenschap van de [heilige] monniken.

        

5.02. Bespiegeling over deugd

        

De bespiegeling over deugd behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma) (A.I.35)

        Deze bespiegeling heeft twaalf voordelen: Men eert de Leraar; men acht de Leer; men acht de Ariyasangha; men acht de regels van goed gedrag; men acht offergaven; men wordt oplettend; men ziet gevaar in de kleinste fout; men hoedt zichzelf; men beschermt anderen; men heeft geen vrees in deze wereld, en ook niet in de andere wereld; men geniet de vele voordelen die ontstaan uit het navolgen van de regels.[76]

De procedure is aldus:

        Men gaat naar een rustige plek en houdt de geest ongestoord. En men overweegt: 'Mijn deugd is ongebroken, ongedeerd, onbesmet, zonder blaam, bevrijdend, door de wijzen geprezen, onbeïnvloed;[77] ze bevordert geestelijke concentratie.' (A.III.71)

        Wanneer deugd zuiver is, wordt ze de basis van alle goede staten.[78]

5.03. Bespiegeling over vrijgevigheid

        Deze bespiegeling behoort tot de elementen van de Verlichting (bodhipakkhiya-dhamma) (A.I.35)

        Wat is meesterschap in vrijgevigheid? - Daar leeft de edele zoon thuis met een hart dat vrij is van de ondeugd van gierigheid; hij is vrijgevig en geeft met open handen; hij geeft graag, is de behoeftigen toegedaan en heeft vreugde aan het uitdelen van gaven. (A.VIII.54)

        Vrijgevigheid betekent dat men van zijn rijkdom aan anderen geeft met de wens dat zij er voordeel van hebben, en ook om het geluk te verkrijgen dat erin bestaat anderen wel te doen.

        Men vertoeft gelijkmoedig bij de bespiegeling over vrijgevigheid. Niet-begeren is de nadere oorzaak ervan.

        Iemand die deze bespiegeling oefent, krijgt tien voordelen: hij krijgt zegen door vrijgevigheid; hij wordt begeerteloos door vrijgevigheid; hij is geen vrek; hij denkt aan anderen; hij wordt dierbaar aan anderen; hij heeft geen angst in het gezelschap van anderen; hij heeft veel vreugde, krijgt een meelevende geest, het gaat hem goed na de dood en hij nadert Nibbāna.[79]

Procedure:

        Men gaat naar een rustige plek en houdt de geest ongestoord. En men overweegt aldus:

        'Door dingen op te geven heb ik anderen wel gedaan. Daardoor heb ik veel verdiensten verworven. Door het vuil van begeerte worden anderen naar dingen getrokken. Maar ik leef met een geest zonder begeerte, met een gemoed dat zuiver is. Steeds geef ik en verheug me in het geven aan anderen. Steeds deel ik uit.'

        Vanwege deze overweging is zijn gemoed steeds ongestoord. En zo vernietigt hij de hindernissen, doet de meditatieve verdiepingen (jhâna) ontstaan en verkrijgt begin-concentratie.[80]

5.04. Bespiegeling over godheden

        Iemand die de herinnering aan godheden wil ontwikkelen, moet de speciale eigenschappen van vast vertrouwen en onwrikbare deugdzaamheid bezitten.[81] Hij of zij moet zich afzonderen en de eigen speciale eigenschappen van vast vertrouwen en onwrikbare deugdzaamheid zich te binnen brengen, met godheden als getuigen. En dit gaat als volgt:

        “Er zijn de goden in de sfeer van de Vier Grote Koningen. Er zijn de goden in de sfeer van de Drieëndertig. Er zijn de gelukzalige goden (de Yama-goden). Er zijn de tevreden goden (in de Tusita-hemel). Er zijn de goden die zich verheugen in scheppen. Er zijn goden die heersen over de scheppingen van anderen. Er zijn goden in de sfeer van het gevolg van Brahmā. Er zijn goden hoger dan deze sferen. En die goden bezaten zo'n vertrouwen dat zij na de dood daar wedergeboren werden; en zo'n vertrouwen is ook bij mij aanwezig. En die goden bezaten deugdzaamheid, zij waren leergierig, waren edelmoedig en vrijgevig, en zij bezaten begrip zodat zij na de dood daar wedergeboren werden. En zulke eigenschappen zijn ook bij mij aanwezig.” (A.III.287; A.III.71)

        “Bij de herinnering aan de goden is de geest van de edele volgeling niet geobsedeerd door begeerte of haat of waan; zijn geest heeft bij die gelegenheid oprechtheid, geïnspireerd door goden.” (A.III.287).

        En wanneer men toegewijd is aan deze herinnering aan godheden, dan wordt men zeer geliefd bij godheden. Men wordt vereerd door hemelse wezens. Men krijgt zelfs groter vertrouwen, heeft meer geluk en vreugde. Deugd, vrijgevigheid en wijsheid nemen toe. Men kan verkrijgen wat hemelse wezens verlangen en waaraan zij toegewijd zijn. Men is gelukkig bij de voorvreugde over de beloning van verdienste. Het gaat hem goed. Hierdoor is hij in staat om deugdzaamheid uit te oefenen en de bespiegeling over deugd.

        En indien men niet verder komt op het pad van heiligheid, dan is men in ieder geval bestemd voor een gelukkige sfeer.

        Op deze manier oefent men en men heeft daarbij vertrouwen. Daardoor is de geest ongestoord. Zo vernietigt men de hindernissen, men laat de meditatie-factoren ontstaan en men bereikt begin-meditatie.

        Waarom denkt men na over de verdienste van goden en niet over die van mensen? - De verdienste van de goden is zeer verheven. Zij zijn in verheven sferen geboren en zijn met een uitstekende geest begiftigd. Zij hebben het goed.[82]

        Eens sprak de Boeddha:

"Waar een wijs mens ook moge verblijven, laat hij er zorgen voor degenen die deugdzaam zijn, die vol zelfbeheersing het goede leven leiden. En wanneer hij aan deze waardige personen gaven heeft geschonken, deelt hij zijn verdienste met de lokale godheden. En aldus geëerd, eren zij op hun beurt hem weer en zijn hem goedgunstig gezind, juist zoals een moeder is jegens haar eigen, haar enige zoon. En degene die aldus door de goden geliefd is

en hun gunst geniet, ziet steeds geluk.” (Ud.VIII.6)

Overdracht van verdiensten

        Mogen hemelse en aardse wezens,

        Devas en Nagas van grote macht,

        delen in deze verdiensten van ons;

        mogen zij lang de leer beschermen.

        Mogen hemelse en aardse wezens,

        Devas en Nagas van grote macht,

        delen in deze verdiensten van ons;

        mogen zij lang mij en anderen beschermen.

        Mogen alle wezens delen in deze verdiensten

        die wij aldus hebben verworven.

        Moge het grotelijks bijdragen tot hun geluk.

        Mogen mijn gestorven verwanten

        deelhebben aan deze verdiensten;

        mogen zij allen gelukkig zijn.

--=0=--        


[1]  puñña dhārā', 'stromen van verdienste'. Er wordt gezegd dat men vier stromen van verdienste produceert wanneer men een monnik die in staat is tot het bereiken van onbeperkte bevrijding van het gemoed, met de vier gebruiksvoorwerpen  zoals gewaad, aalmoezen-maaltijd, huisvesting en medicijnen voorziet; verder ook wanneer men vervuld is van onwankelbaar vertrouwen in de Volmaakte, in der leer, in de gemeenschap van de discipelen en volmaakt is in deugdzaamheid. (A. IV. 51-52). Zie puñña-dhārā in: Nyanaponika: Buddhist Dictionary, 4th ed. 1980, p. 180.

[2]  geestelijke eigenschappen, indriya, namelijk vertrouwen (saddhā), energie (viriya), oplettendheid (sati), concentratie (samādhi) en wijsheid (paññā). Zie indriya in: Buddhist Dictionary 1980, p. 78.

[3]  schatten die waard zijn verworven te worden, zie o.a. Hoogste zegen.

[4]  Met de gemeenschap van de heiligen wordt bedoeld de Ariyasangha, de gemeenschap van degenen die het 1e, 2e, 3e of 4e niveau van heiligheid bereikt hebben. Tot hen kunnen ook leken behoren.

[5]  De leer is duidelijk uitgelegd door de Verhevene. Ze is vrij van uitersten. Er zijn geen inconsequenties in. Er zijn geen tegenstrijdigheden in; ze is voorzien van de drie soorten goedheid. Ze is zonder smet. Ze leidt wezens naar uitdoving.

[6]  Ze is zichtbaar, want men verkrijgt de paden en vruchten achtereenvolgend. En ze is ook zichtbaar omdat men uitdoving, Nibbana ziet, en de andere vruchten van het pad.

[7]  Met onmiddellijk resultaat. Ze is niet onderhevig aan tijd, d.w.z. de vrucht van de leer verschijnt zonder dralen, onmiddellijk.

[8]  Als men de leer erkent en geen andere leringen aanneemt, dan ontstaat de kennis van opgeven, verzaking, kennis van het ongeborene en de kennis van vrijheid.

De leer is het oog, is kennis, is vrede, is de weg naar het Doodloze, is opgeven, verzaking, is de plaats van toevlucht.

        Als men zo overweegt, wordt de geest gevuld met vertrouwen. Daardoor is de geest ongestoord. En daardoor vernietigt men de hindernissen, wekt men meditatie op, (jhana) factoren, en vertoeft men in begin-concentratie.

[9]  oprecht gedrag – want zij volgen het achtvoudige pad en de vier edele waarheden; en zij bereiken Nibbana.

[10]  plichtsgetrouw gedrag – zij zijn volmaakt in de praktijk van eenheid. Zij zien de grote vrucht en toename van deugd daardoor.

[11]  De vier paren van personen, d.w.z. de personen die het 1e, 2e, 3e of 4e niveau van heiligheid bereikt hebben.

[12]  offergaven – zij zijn waard offergaven te ontvangen; en groot is de vrucht die verkregen wordt door zulke offergaven.

[13]  gastvrijheid – zij zijn waard uitgenodigd te worden.

[14]  geschenken – men verkrijgt grote vrucht door het geven van verscheidene dingen aan hen.

[15]  eerbiedig gegroet – zij zijn waard eerbied te ontvangen.

[16]  onvergelijkbaar – zij bezitten vele deugden. –

veld van verdienste – dit is de plaats waar alle wezens verdienste verwerven.

        (bron voor de noten: Vimutthimagga, p. 149-152)

[17] Boze geesten kunnen dus niet door een muur gaan, zoals van spoken beweerd wordt.

[18] ‘om niet verkregen’ (laddhā mudhā). In vergelijking tot het hoge doel van de bevrijding van dukkha kan zelfs de grootste moeite op het pad helemaal niet als een passende ‘koopprijs’ gelden.

[19]  De zes onovertreffelijke goede dingen (anuttariya) zijn: 1. de aanblik van de Boeddha; 2. de klank van zijn onderwijzende woorden; 3. het verkrijgen van vertrouwen in hem; 4. het door hem verkondigde drievoudige onderricht (in zedelijkheid, concentratie en wijsheid); 5. de aan hem bewezen dienst; 6. de zich te binnen brengende overweging over de Boeddha. (zie A.VI.30)

[20]  De vier analytische soorten weten (patisambhida): van het ware wezen, van de leer, van de taal, van de slagvaardigheid.

[21]  De veelvuldige en verschillende elementen (dhatu) zijn de achttien elementen die de basis vormen voor alle geestelijke processen, namelijk: de vijf zinsorganen, de vijf objecten ervan, de overeenkomende vijf soorten bewustzijn; verder het geestelement, het geestobject en het geestbewustzijns-element.

[22] Dit is een oude voor-boeddhistische indeling van de waarnemingsobjecten, waarbij het ondervondene (muta) betrekking heeft op de objecten van de zintuigen van geur, smaak en aanraking [lichaam].

[23] sabbaloke anūpayo, 'de hele wereld niet meer naderend'.

[24] letterlijk: die de opheffing van alle karmische handelen bereikt heeft.

[25] Volgens Boeddhistische overlevering verblijft iedere toekomstige Boeddha, de Bodhisatta, voordat hij op deze wereld wedergeboren wordt, in de Tusita-hemel, de hemel van de gelukzalige goden.         

[26]  lokantarikā. Volgens Indiase-Boeddhistische kosmologie heeft een wereldeenheid (cakkavāla) de vorm van een ronde schijf en is voor het grootste deel bedekt met water. In het midden bevindt zich de berg Meru en eromheen, naar noorden, zuiden, oosten en westen, liggen de vier werelddelen. Ontelbaar veel van zulke werelden bevinden zich in het universum.

Steeds drie van deze werelden vormen door contact van hun omtrek samen een groep. De daardoor gevormde trigonale tussenruimte in het binnenste ervan wordt gevuld door de Lokantarika-hel, de tussenwereld.

[27] Als kamma-resultaat van zware vergrijpen tegen ouders, asceten en priesters, het regelmatig doden van levende wezens, etc.

[28]  Vgl. D. 14; M. 123.

[29]  cattāri vesārajjāni; proza ook in M.12. 

[30]  brahma-cakkam pavatteti, letterlijk: hij zet het Brahma-wiel in beweging; volgens het commentaar is dit gelijk aan dhamma-cakka, het wiel van de leer. - De eerwaarde Nyanatiloka vertaalde dit vrij met: vestigt hij het rijk van de heiligheid.

[31] dasa tathāgata-balāni; ook in M.12.         

[32] In A.VI.64 worden zes krachten genoemd; in M.12 en A.X.21 worden tien krachten vermeld.

[33] Het in beweging zetten van het wiel der leer betekent: de waarheid te doordringen en ze te onderwijzen.

[34] Voorbeelden voor zulke mogelijkheden en onmogelijkheden zijn genoemd in A.I.25. - Commentaar: Het weten wat een oorzaak voor het ontstaan van een gebeurtenis kan zijn en wat niet.         

[35] Dit heeft betrekking op de wijziging van een kamma-resultaat (vipāka) elk naar bestaansvorm (gati), uiterlijke levensomstandigheden (upadhi), tijdsomstandigheden (kāla), juist of onjuist gedrag (payoga).

[36] sabbatthagāmini-patipadam, letterlijk: het overal heen leidende pad. Commentaar: een handelen (patipadā = kamma), dat naar alle paden van bestaan, d.i. wedergeboorten kan leiden. Wanneer onder veel mensen ieder slechts één wezen heeft gedood, dan weet de Volmaakte onfeilbaar dat de gesteldheid van de wil (cetanā) de een naar de hel zal leiden, de ander naar het dierenrijk.

[37] Meer hierover, zie: De werelden van bestaan.

[38] Zie hierover: Redenen waarom mensen naar de hel gaan of naar de hemel.

[39] De verscheidenheid van de groepen van bestaan (khandha), de grondslagen van de zintuigen (āyatana) en bewustzijns-elementen (dhātū). Aldus het Vibhanga-commentaar.

[40] Edele of lage gezindheid, met de neiging naar overeenkomende omgang.

[41] Dit heeft betrekking op de sterkte of zwakte van de vijf geestelijke vaardigheden (vertrouwen, energie, oplettendheid, concentratie en inzicht) of van de geestelijke smetten (kilesa), op aanleg van karakter, aanwezige of ontbrekende talenten, etc.

[42] vutthānam; het uittreden uit een verdieping om naar een hogere te gaan.

[43] Vergelijk A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 8: de Volmaakte herinnert zich aan talrijke vroegere vormen van bestaan, met de specifieke kenmerken en eigenschappen ervan.

[44] Vergelijk: A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 9: de Volmaakte onderkent met het hemelse oog, het zuivere, bovenmenselijke, hoe de wezens heengaan en weer verschijnen, lage en edele, mooie en lelijke, gelukkige en ongelukkige, onderkent hoe de wezens overeenkomstig hun daden weer verschijnen.

[45] Vergelijk: A.X.21: De tien krachten van een Tathagata, nr. 10: de Volmaakte heeft door opdroging van de neigingen nog tijdens zijn leven de neigingsvrije bevrijding van het gemoed en de bevrijding door wijsheid bereikt, heeft ze zelf ingezien en verwerkelijkt.

[46] Sikhi is de naam van een eerdere Boeddha.

[47] Dit zijn de vier continenten die volgens Indiase kosmologie rondom de berg Meru (Sineru) gegroepeerd zijn: 1. Jambudīpa (= India), 2. Aparagoyāna, 3. Uttarakuru, 4. Pubbavideha.

[48] Commentaar: Udayi = Lāludāyi. Deze was enige tijd de monnik die voor de Boeddha zorgde. Hij koesterde een wrok tegen Ananda die later voor de Boeddha zorgde. Hier uitte hij die wrok.

[49] De eerwaarde Ananda werd een volmaakte heilige in het 25e jaar na zijn intrede in de Orde, 27 jaar na de Verlichting van de Boeddha.

[50] Hier betekent dhamma de wetmatigheid die zowel de wereld alsook de bevrijding ervan regeert en de inhoud vormt van de Boeddha-leer (dhamma). - Commentaar: "De negenvoudige bovennatuurlijke (lokuttara) Dhamma", die als hoogtepunt van de Boeddha-Dhamma de tweede 'toevlucht' en het tweede 'juweel’ van de Boeddhisten vormt.

[51] dhammen'eva; vgl. A.III.14.

[52] atthaññū. De vertaling volgt het subcommentaar waar het begrip zo uitgelegd wordt. Maar het commentaar legt het uit met hetu, 'oorzaak', hier misschien in de zin van 'regeringsbeginselen'.

[53] dhammaññū; commentaar: paveni-dhammam, de traditionele rechtsbeginselen.

[54] mattaññū; commentaar: de juiste maat in straf en belasting.

[55] kalaññū; commentaar: de juiste tijd voor regeringsplichten, amusement, rechtspraak, bezichtiging van het land.

[56] parisaññū; letterlijk: kent de bijeenkomsten of groepen van mensen; commentaar: namelijk die van edellieden, priesters, burgers, arbeiders en asceten. Dat betekent dat hij weet hoe hij de verschillende lagen van de bevolking op de verschuldigde en passende manier moet behandelen.

[57] Subcommentaar: het eigen heil, het heil van anderen en het gemeenschappelijke heil; het heil aan deze kant en het heil aan de andere kant.

[58] Subcommentaar: de vier waarheden.

[59] Commentaar: de juiste maat in het aannemen en het gebruik van de vier benodigdheden van de monnik.

[60] Commentaar: de juiste tijd voor afzondering, verkondiging van de leer, rondtrekken, etc.

[61] Commentaar: de edellieden etc.

[62] annabhāra-nesādānam. Volgens het commentaar heeft de uitdrukking 'degenen die voer uitstrooien' dezelfde betekenis als yāvasikā, d.w.z. degenen die gerst (yava) als lokaas voor vogelnetten met zich mee voeren.

[63] sakkāya, letterlijk: 'de bestaande groep' (sat-kāya); meestal met 'persoonlijkheid' omschreven, een aanduiding van de vijf groepen van bestaan. - De eerwaarde Nyanatiloka vertaalde dit met: 'ik-formatie'.

[64] sakkāya-pariyāpannā; dit wil zeggen: onderworpen aan de kringloop van de wedergeboorten.

[65] ditthim ujum karoti, letterlijk: men maakt het inzicht recht.

[66]  Volgens het commentaar bestaan er drie vorsten van de demonen (asura): Vepacitti, Rāhu en Pahārāda.

[67] De Asuras (demonen) waren vroeger bewoners van de hemel van de goden van de Drieëndertig. In hun steeds wisselende strijd met Sakka (Indra) werden zij uiteindelijk verslagen. Zij werden van de top van de berg Sineru (Meru) in de diepten van de zee geworpen. Daar leven ze op de bodem van de zee, op het lagere deel en aan de voet van de berg Sineru. - Daarom deze vraag van de Boeddha.

[68] silā, rode arsenicum.

[69] timi timingalo timiranpingalo; Commentaar: van deze drie vissen kan de tweede de eerste opslokken en de derde de beide anderen.

[70] Een yojana is gelijk aan wat het koninklijke leger op één dag kon afleggen. Bij benadering varieerde dit van 9,6 tot 18 of 24 kilometer. Normaal wordt een afstand van 15 kilometer aangehouden.

[71] Het Patimokkha bevat de opsomming van alle fouten tegen de discipline. Deze lijst van fouten wordt om de 14 dagen, bij nieuwe maan en volle maan, op een afgebakende plaats, de zogenaamde sima, hardop gereciteerd. Wie zich daarbij van een fout bewust is, moet zijn schuld bekennen.

[72] Dit heeft volgens het commentaar betrekking op de deugdzaamheid die met de hoge paden en vruchten (van stroomintrede etc) verbonden is. Daarom wordt ze hier als ‘ het hoogste’ omschreven.

[73] dhammā sankhatā; Als 'gevormd' (sankhata) gelden alle materiële en geestelijke vormen van bestaan (sankhāra).

[74] Hier zijn vooral de edelen en goede mensen bedoeld die een van de vier niveaus van heiligheid bereikt hebben en wier goede karaktereigenschappen daardoor niet meer verloren kunnen gaan.

[75] Degene die vertrouwen volgt zal het eerste niveau van heiligheid bereiken. Bij hem overheerst vertrouwen.

[76] Vimuttimagga p. 152-153.

[77] Onbeïnvloed, d.w.z. zijn deugdzaamheid is niet door begeerte (tanhā) naar winst, eer, wedergeboorte in een hemel beïnvloed, noch door verkeerde meningen (ditthi).

[78] Vimutthimagga p. 152-153.

[79] Vimuttimagga p. 153-154.

[80] Vimuttimagga p. 153-154.

[81] Deze eigenschappen behoren tot het eerste niveau van heiligheid, stroomintrede.

[82] Vimuttimagga, p. 154-155.

===